| |
| |
| |
Charles Tomlinson
Zes gedichten
Vertaling: Peter Nijmeijer
Le Musée Imaginaire
naast het hoofd van Pope:
eclectisch en onoplosbaar.
om zijn expressiviteit, het tweede
kunnen herscheppen (hoewel
niet de vooronderstellingen),
van bijbehorende plichtplegingen
kunnen delen. Het andere raakt ons,
tenminste uit het oogpunt
al blijft het onverklaarbaar; want de stemming
bij de gebeurtenis, ontgaat ons:
het is niet beter dan wij -
Expressief, zeker. Maar waarvoor?
Ons onbegrip is totaal, maar ongevoeld
want onnauwkeurig. Het hoofd
stiller, getuigt van een tragischer gemis
| |
| |
wat het bedoeld was te zijn;
verbiedt het ons dichterbij te komen.
(Uit: A Peopled Landscape, 1963)
| |
| |
| |
De deur
gezicht gekeerd naar de stortbui
van de nacht en zijn andere
naar het verspringen en glinsteren van vuurgloed.
gevangen in het boek van de kamer,
wordt gevuld met de omslaande
bladzijden van donker en vuur
terwijl de wind tegen de luiken duwt, of de vlammen doet flikkeren.
voor de storm, ook de plotse
grens voor onze ontmoetingen, verschijningen,
en zo vol van het aanbod aan ruimte
als het uitzicht door een dolmen is.
zijn zowel kozijn als monument
van onze verbruikte tijd,
over ons erdoor binnenkomen en weggaan.
(Uit: American Scenes, 1966)
| |
| |
| |
Het uitzicht
Het bos bereidt zich voor de winter uit te zitten.
Rukwinden waaien, in het besef van wat hen te doen staat
Wanneer vorst eenmaal appel en zon heeft betreden.
Van het uitzicht valt niets te vertellen.
Zijn historie is bijkomstig. Men zou het raam
Dat openstaat als een hek in het huis aan de overkant
Niet willen dateren. Erbinnen is het donker.
De façade is van een smerig wit, en toch lijkt het
De juiste kleur om daar te staan tussen
Het doffe groen van de nog steeds bebladerde
Bomen op de voorgrond, en de herfstgloed
Van de andere die haar omlijst en hen voorafgaat.
Het duister van het venstervierkant lijkt wel
Een mijnschacht van zuivere schaduw, een weg
Door het hart van de heuvel - de zwarte kern,
Als men van kern kan spreken waar het oog
Zoveel dalingen en leemtes moet bereizen,
En een golven van espen langs de helling
De wind tot water maakt en licht, een plek
Die onbewogen staat tussen zijn schuddende hoekstenen,
Terwijl onder een trillende straatweg, een ontwrichtende wind,
Het seizoen aan al de wortels van het uitzicht tornt.
(Uit: The Way of a World, 1969)
| |
| |
| |
Compositie (voor John Berger)
Courbet zou dit hebben kunnen schilderen, dit
gigantische hoofd: deze zware, met gele
bloembladen overladen bloesem van de chrysant.
Hij zou hebben weten te vangen hoe
het gewicht ervan opdoemt uit de goedkoop-groene
vaas aan deze kant van het raam waarin zij hangt.
Maar hij zou de ruimte hebben weggelaten
die zich als een driehoek tussen steel en gordijn
langs de basis van een raamkozijn uitstrekt.
De weelderigheid van de bloem
zou hem hebben gedwongen de volmaakt
gegleufde verticalen te negeren
van de deur in het huis erachter,
verkleind door de stok van de stengel;
en het hek ervoor zou voor zijn oog
die parallellijnen niet herhaald hebben
met zijn houten latwerk, zijn twee
keurige zijpaaltjes van beton.
De driehoek trekt alles samen: erbinnen
is zelfs plaats voor de zwarte
band en glinsterende wielnaaf van een auto
die naast de ingang geparkeerd staat. Maar het oog
van Courbet is overladen met bloembladen
zo compact als vlees, die de lucht wegduwen.
(Uit: The Way of a World, 1969)
| |
| |
| |
In de volheid van de tijd
Een brief aan Octavio Paz
De tijd vertel je ons is de eeuw en de dag
Van Shiva en Parvati: op handen zijnde onschuld,
Moment zonder beweging. Vertel ons ook
Hoe de tijd ons in zijn volheid vult terwijl
Hij voortstroomt: vertel ons van de schoonheid
Van de opeenvolging die Breton ontkende: de dag
Gaat onder, maar er is nog tijd voor hij gaat
Onderhandelen over respijt. Zwetend
Ontmoetten wij elkaar in Rome en op een plek
Vol verwarring, koffers en telefoons: en toen
Was het avond boven Umbria, terwijl de trein
Aankwam, het licht de dorre velden verliet
En even verder de naderende daken. Nu we vaart
Minderden in de bocht naar het station, zwenkten
De ramen voor ons terug in ons gezichtsveld, en
Wierpen een flits van talmende lichten naar ons toe:
De toekomst die had gelokt, wachtte op ons daar
Waar de eerste wagons reden. Die aarzelende boog
Moeten we voltooien met onze instemming met de tijd -
Segment tot cirkel, toeval tot gebeurtenis:
En waarom zouden we niet instemmen? Omdat de tijd
Zijn verschrikkingen opzijschoof, leek het alsof
De ongehaaste zonsondergang zelf een gunst was.
(Uit: The Way of a World, 1969)
| |
| |
| |
Tegen portretten
Hoe, buiten alle verwachting
waarvan de trekken spelen met licht:
met meer zekerheid dan wij kunnen lijden:
als er toch een portretkunst
moet bestaan, laat zij ons
onszelf dan tonen op het moment
dat we breken met het beeld van wat we zijn:
de animo tot spreken, en dan
de ogen die zich onttrekken
aan wat, eenmaal uitgesproken,
te specifiek, te definitief lijkt:
of, plotseling, een schuine straal
van helderheid betredend, tussen donker
en goud, een gezicht half weifelend,
(Uit: Written on Water, 1972)
|
|