als een gat in het bewustzijn geslagen, als een black-out. Vooral de portretten tonen een treffende gelijkenis met film- of fotobeelden van zeer snelle bewegingen. De penseelstreken waarmee de gezichten worden vervormd lijken sterk op de vertekeningen die door bewegingsonscherpte op foto en filmbeelden kunnen ontstaan.
Als stevige drinker moet Bacon goed op de hoogte zijn van de bijverschijnselen van de black-out. Hoe herinner je je een black-out? In de eerste plaats als angst. De angst die je om het hart slaat wanneer je je realiseert dat je, soms urenlang, gefunktioneerd hebt (je hebt b.v. je huis teruggevonden, je bed) zonder dat je je daar iets van herinnert. Je realiseert je dat je behalve uit bewustzijn ook uit een lichaam met automatische reflexen bestaat. Je bent ook die Ander. En zo gauw je dat hebt gedacht komt de onvermijdelijke gedachte aan de vele wandaden die die Ander in jouw afwezigheid (maar ook aanwezigheid) zou kunnen hebben uitgevoerd.
Ik geloof dat Bacon in zijn beste schilderijen is geslaagd in wat Maurice Blanchot eens schreef naar aanleiding van Mallarmé's ‘Igitur’: ‘Hij wilde sterven binnen zijn denken.’ Dat hij dat ook op de beschouwers van zijn schilderijen weet over te brengen, zorgt voor die mengeling van fascinatie en afschuw, die mensen er o.a. toe kan brengen rond een tafel aan te schuiven ‘waarin de gescalpeerde schedel van een levende aap is vastgeschroefd om deze vervolgens leeg te lepelen,’ zoals de krant onlangs meldde.
Van Bacon vallen dergelijke interpretaties van zijn werk niet te verwachten. Keer op keer wijst hij in de gesprekken met Sylvester op de pure aanwezigheid van zijn schilderijen, hun ‘vanzelfsprekende’ bestaan.
In die gesprekken valt nog een fascinerend aspect van Bacons werkwijze op. Hoeveel woorden hij ook spendeert aan het praten over het maken van zijn schilderijen, iets wezenlijks heeft hij er niet over mee te delen. Toen deed ik dat, zegt hij, en daarna pakte ik die lap of ik pakte dat stuk linnen en drukte het opeens over dat nog natte gezicht heen zodat de struktuur van het linnen van de lap het gezicht bedekte.
In een andere reeks interviews, die van Nol Gregoor met Harry Mulisch, zegt de laatste over het schrijven onder meer: ‘Ja. Kijk, het is... je moet... mijn leven, dat ligt daar, en om de zoveel tijd is daar een