dan de deur is waaraan zij als scharnier bevestigd zijn, en wat zich achter die deur bevindt. Oog in oog met dit probleem verschrompelt Osvaldo's retoriek tot een gemelijk gebrom.
de zekerheid van Osvaldo steekt enigszins af bij de onzekerheid van Amyntas. Wanneer Osvaldo, een geduchte prater, met prikkende vinger de kern van 's werelds wisselvalligheden lijkt aan te boren, vervalt Amyntas in een stuurs stilzwijgen. Hij heeft zich onder de aegis gesteld van Dubius, de god van de twijfel, terwijl Osvaldo heel goed zelf het object van een nieuwe cultus zou kunnen worden. In verloren ogenblikken mag hij graag wat mijmeren over inhoud en organisatie van deze nieuwe religie en haar aanhang, de sekte der Osvalden, keurtroepen in dienst van een betere wereld. Hij gunt Amyntas zijn Amyntanen, maar weet tegelijk dat deze zijn Apotheose ten koste van alles zal trachten te voorkomen. Hij troost zich met de gedachte dat ook de Osvalden alléén wel in staat zouden zijn orde op zaken te stellen.
het nut van Osvaldo en Amyntas is twijfelachtig. Gezien het onduidelijke van hun bezigheden, wekt dit geen verbazing. Het is echter niet uitgesloten, aldus Amyntas, dat precies in die onduidelijkheid hun kracht ligt. Misschien dat Osvaldo en hij, ondanks hun schijn van ‘vormacrobatie’ (Osvaldo), getweeën een nucleus vormen, een centrum van stilte in het hart van de wervelwind. Dat een en ander in tegenspraak lijkt met hun gedurige metamorfoses, beseft hij. Maar zouden juist die metamorfoses niet evenzovele vingerwijzingen zijn in de richting van dat sublieme middelpunt? Het ondeelbaar dunne onbewogen asje midden in het rondrazende wiel. En daarmee zouden Osvaldo en hij toch weer een essentie hebben. Voorlopig houdt hij dit inzicht nog voor zichzelf.
het lievelingswoord van Osvaldo is hoedanigheid, dat van Amyntas onbestemd. Twee woorden met een uitgesproken germaanse stam die, in nevelslierten gehuld, oprijst uit een verleden van behaarde reuzen die leunend op een knots onzeker in de toekomst turen. Osvaldo denkt bij zijn woord aan een eigenschap die tot het uiterste geïntensiveerd is, een soort van kwantitatief verhevigde kwaliteit,