Woedend schieten woorden in het verkeerde keelgat dus tekort, woede wil andere wapens dan woorden - misschien heeft Lucebert zich voor de diagnose van het onrecht begaan in de duisternis van deze verlichte en oh zo potente tijd daarom vele jaren beperkt tot directer treffende uitdrukkingsmiddelen. En als de dichter het zwijgen verbreekt, in 1981, doet hij dat met poëzie opgedragen aan zeer beeldende collegakunstenaars: Corneille, James Turrell, Antonio Saura, Eugène Brands, Jan Sierhuis, Bert Schierbeek, Hans Andrews, Breyten Breytenbach en - door de tralies van het hek rond de Dwaaltuin filmend - Johan van der Keuken, net als hij een ziener, iemand die dingen aan het licht brengt die het daglicht niet verdragen: kwellingen, pijn, martelingen, ver weg wellicht dichtbij, onzichtbaar en onhoorbaar voor wie zijn horizon blindeert met hemelhoge spiegels - Lucebert, tot in zijn pseudoniem erfgenaam van de Verlichting waarvan hij de verschrikkelijke dialectiek als weinig anderen doorziet, tekent daarin met kortstondig en niet dan met moeite bedwongen woede veelvoudig de beul, de beul zoals uitsluitend de slachtoffers hem ooit gezien hebben.
Schoonheid haar gezicht verbrand. In 1468 vluchtend, in 1712 vluchtend, in 1933 vluchtend, in 1970 vluchtend, telkens opnieuw voorgoed verdreven uit het paradijs, het vlammend mes in de rug geplant van het half geroosterd lijf, zakjes pap, alles, ook haar vleugels slap als was. Michelangelo, wat een beelden! Napalm was het dat haar het vel afstroopte.
Tegen de dwingelandij van de drilmeesters en de bangmakerij van de zwarte prater die zaad haatte moedigt Lucebert de kinderen aan te zingen zoals ze gebekt zijn, te tekenen op hun manier: een gezicht als een schip als een huis. Zelf tovert hij het ene gezicht na het andere tevoorschijn: een gezicht als een wolk een telraam een dolk, een gezicht met rouwranden en ezelsoren dat in een onverstaanbaar dialect bericht van vele doden, een slordig opengebroken gezicht met van binnen louter marmer en mahoniehout en daarop een glanzend apparaat dat zachtzoemend optelt en aftrekt, inslikt en uitspuwt, ononderbroken. Zulke gezichten. Lucebert, spotziek analyticus van het door gewoonte en gewennig vermomde kwaad, legt steeds schrikbarender en verholener