| |
| |
| |
Felix Philipp Ingold
Niccolai Maal Gogol
Vertaling: Huub Beurskens
I
Het materiaal wordt merkbaar zwaarder, overdag drukt het op mijn schouders, 's nachts op de knieën, nogal wiedes, met dit weer, ik ben bang dat nevel er het meest schadelijk voor is, maar uiteindelijk heb ik me het thema zelf op de hals gehaald of val ik je eens te meer gewoon lastig, ja? zeg op! nee! zeg niets -
Iedere avond lees ik een stuk verder, ik kan al helemaal niet meer in slaap komen zonder weer een paar bladzijden verder gelezen te hebben, ik lees, ook als het me verveelt, dan overigens pas goed, ik prefereer vervelende en veronachtzaamde boeken, boeken die interessant of zelfs spannend zijn leg ik meestal spoedig opzij, voor later, voor jou -
Ik moet bekennen dat ik geen overzicht meer heb, ik heb de omtrekken uit het oog verloren, hoe zou ik me dus van deze stof meester kunnen maken? En nu begint het ook weer te regenen, toch was de postbode, ik moet hem eens naar zijn naam vragen, vanmorgen, toen hij me de aangetekende brief gaf, opvallend vrolijk, hij ging beleefd wat opzij toen ik mijn handtekening zette, daarna groette hij kort en ging weg en had een nieuwe grijns en een nieuwe snor op het gezicht, nee, zo had ik hem nog nooit gezien, zo niet, hoewel ik de dagelijkse hoeveelheden drukwerk, laten we zeggen reklamemateriaal voor zomercursussen in Tirol, voor elektrische amandelpellers, voor een hoogwaardige gazonmest, voor homeopatische medicamenten, voor de volgende verkiezingen, voor het gratis ontvangen van een vooraanstaand dagblad gedurende twee weken, voor een nieuw vakantieparadijs in het Caraïbisch gebied, voor een nieuwe methode om vreemde talen te leren, voor een abonnement op een nieuwe serie Russische klassieken van Gogol tot Sokolow, voor de herinvoering van het rechtop lopen, voor de jaarlijkse vastenaktie, voor het volksinitiatief ter
| |
| |
bescherming van het ongeboren leven, al jarenlang zo volledig mogelijk bijeen houd en volgens speciaal vastgestelde klassifikatiekriteria archiveer -
Maar nu laten de trefwoorden zich niet meer verder onderverdelen en preciseren, ook heb ik hier, ondanks het gebruik van de zolder, geen plaats om het archief uit te breiden, privé inspanningen van dit soort, ik denk vooral aan briefhoofd-, tandem- en grafsteencollecties, zijn trouwens in onze maatschappij helemaal aan nauwe grenzen gebonden, weliswaar worden verzamelaars en jagers zo nu en dan in vakbladen, misschien zelfs op de schoolradio ter sprake gebracht, maar bijna nooit is het Nationaal Museum bereid zo'n verzameling als gift te aanvaarden -
Ik zal mijn materiaal dus niet speciaal op volgorde leggen en ik wil al helemaal niet van boven af aan beginnen, niet bij de kinderjaren, veeleer daar waar we ons van elkaar kunnen onderscheiden, in het vrije, na de verbanning -
De kwelling van de dagelijkse krantelektuur, ik kan ze niet meer afschudden, maar kan er ook niet aan wennen, probeer ze in ieder geval te verlichten doordat ik mezelf, in plaats van me op al die bladen te abonneren, de weg naar de kiosk daar verderop voorschrijf, dat wordt soms met toevalligheden beloond, het was zo'n toevalligheid, dat herinner ik me goed, dat ik Nikolai voor de tweede keer ontmoette -
Nikolai?
‘Er was’, naar Aschenbergers vertaling, ‘eens een jonge man van vierentwintig jaar, Nicholas Angoff heette hij, die werd op een morgen wakker en ontdekte dat hij helemaal alleen was. Volledige stilte. Een vacuüm. Langzamerhand kreeg zijn omgeving scherpe contouren voor hem en hij merkte dat hij zich in een kamer bevond - een kamer met muren waarvan het behang losliet en met een gat in het plafond waar stroomdraden uithingen. Geen lichtbron. De jonge man stond onzeker midden in de kamer en mat de afstand tussen zich en de muren. Er was’, om het sluitend te maken, ‘ook een raam en een deur.’ -
Je hoeft niet ver te zoeken, nee, op de straat, in de drukte om vijf uur, daar zou hij je - en zou hij mij - nau- | |
| |
welijks zijn opgevallen, zeker, we zouden hem niet herkend hebben, hoe zou hij zich ook hebben moeten verraden en waardoor ook opvallen, hij kende immers de weg en ook het einde -
En u?
Kent u Gogol?
Ja? En weet u ook wat er van zijn kinderen terecht gekomen is? Alstublieft, dit helemaal terzijde, echt, laat u maar, dat zou toch belachelijk zijn -
Gogol moet vaak tranen gelachen hebben, daaraan zou hij eventueel te herkennen zijn geweest, maar tenslotte is het niet gepast, is het - in alle ernst - gewoonweg onbeschoft een algemeen bekende naam ter sprake te brengen of zelfs naar iemand te wijzen van wie men niet eens weet in welke eeuw hij thuishoort -
Hij doet zelf de deur open, maar gaat meteen weg, zonder me begroet te hebben, door een donkere gang naar het binnenste van de woning, roept dan, ik weet me niet goed raad en sta een beetje aarzelend op de drempel, vanuit de achterkamer dat ik toch alsjeblieft binnen moet komen, dat ik maar meteen mijn jas moet uitdoen, meteen in de gang -
alstublieft, komt u, voelt u zich als bij mij - Op de tast ga ik langs de muren, jassen, niets dan jassen, het water staat al tamelijk hoog, dicht in de buurt, meteen om de hoek als ik me niet vergis moet een station zijn, een hal die dag en nacht onder stoom staat, architektonisch niet oninteressant, de glazen overkapping doet denken aan Boedapest, de personentransporten zijn evenwel geheim en veranderen dikwijls van richting -
Op het einde van de gang gaat N. in het licht staan dat van achter uit de keuken komt en hij verhindert me energiek de hand te geven aan een kleine dame die zich mij, ze draagt een ouderwetse bril met zeer dikke ronde glazen, een beetje voorbarig voorstelt als zijn moeder en meteen weer verdwijnt om volledig voor hem, N., te leven -
Dus zwegen we eerst maar eens een tijdje. Kolja was voor me -
mag ik? -
uit gegaan, was -
| |
| |
maar natuurlijk! -
onder een portret van de voorlaatste tsaar gaan zitten, van boven de zwaar gedecoreerde schouders lachte hij als op een zelfportret -
Ja, weet u, ik -
Ofschoon hij zich nu meester van zijn zinnen mocht voelen, gebruikte hij, dat viel me, omdat ik van mijn kant deze taal bij lange niet beheerste, pas na een paar minuten op, het preteritum konsekwent in de vrouwelijke vorm, wspomnila, ne pomnila sebja -
Ja, ik -
Ik herinnerde me bijna, maar vergat weer, toen trad er, na een lange besluiteloosheid, een Brownse beweging op, nee, een Pavlovreflex, de bel ging, en ze kwamen, kwamen ze eigenlijk met of zonder Rozmari, hoe moest ik me, excuseert u mij, op uw beroep voorbereiden, u was toch niet eens aangemeld, en zo had moedertje, ze stond, zoals u misschien heeft opgemerkt, tot de heupen in de waterdamp en had geen tijd meer haar rechter handschoen uit te trekken, zoals het, als er buitenlandse gasten zijn, hoort, de volgende keer, alstublieft, belt u tevoren op, nog beter is het me even te schrijven, zal ze u vast en zeker haar elleboog ter begroeting willen geven, ze is van adellijke afkomst. -
De toekomst lag achter hem -
Je bent de laatste monarchist in dit land, ik zie het al, je schildert het liefste aan de hand van foto's, het liefst schilder je staatshoofden, het liefst Nikolaas ii of Nikolaas iii, en vaak vraag je je ingespannen af waarom men er meteen zoveel heeft vermoord, haast allemaal, nauwelijks een is er tussenuitgekomen -
Nu staat er daar buiten, op dezelfde plaats, een kreativiteitscentrum voor verdienstelijke staatskunstenaars, maar u moet niet denken dat ik in het sprookje van de mooie koningsdochter geloof, er bestaat geen enkele samenhang, of gelooft u soms dat we ooit zoiets als een verleden zouden kunnen hebben -
De eerste ontmoeting met K. vond plaats op 5 maart 1974 in Moskou, ze verliep in een vriendschap- | |
| |
pelijke sfeer, op bijna alle gesprekspunten werd overeenstemming bereikt, er werd besloten, omdat K. duidelijk kenbaar had gemaakt dat hij op de leeftijd van zevenendertig jaar zou sterven, de onderhandelingen voorlopig op hoger niveau voort te zetten -
Je voelt nog geen pijn, niet eens onpasselijkheid, je ligt op de rug in de kuil, hebt de handen over de buik gevouwen, zo blijft de wond onzichtbaar, maar langzaam maar zeker welt de houtwol in de borstholte op, je binnenste zal spoedig vervallen zijn, en dan komen ze al op stille zolen om je in een wip met hun lof tot boven toe te gooien, goed dat je tijdig aan de klok gedacht hebt -
Het reizen stond hem tegen, daarentegen vond hij het aangenaam in de nabijheid van het station te wonen -
Hier houdt de tekst een klein uurtje op, intussen zal Nikolai je vast zijn ontwerpen voor een mausoleum van de rede willen laten zien, een stedelijk bouwplan overigens, dat sinds kort onderwerp van een goed gedoteerde projektenwedstrijd is, en helemaal terloops, terwijl zijn vrouw voor Kolja nog een appel schilt, zal hij je wel toevertrouwen dat niemand anders dan hij zelf, N.A. Bokow, de auteur van Tschmotanows onwaarschijnlijke belevenissen is, die aan de andere kant, ofschoon ze zich op nogal ingewikkelde wijze in Lenins hoofd afspeelden, een dankbaar, zij het ook een niet bepaald talrijk publiek hadden gevonden enzovoort -
Precies een jaar geleden, N. praat nu nog zachter, had hij daar aan de andere kant een mooi meisje, dat hem door niets was opgevallen, de weg en haar naam gevraagd, hij had ook haar adres gevraagd en toestemming om van tijd tot tijd een brief aan haar te mogen richten, maar toen had zich daaruit een echte correspondentie ontwikkeld, tantetje, zo noemde N. zijn latere vrouw, had hem alle brieven per omgaande teruggestuurd en daarmee de ontvangst ervan geheel en al bevestigd, een keer had ze met blokletters op de rand geschreven dat hij moest komen, dat hij liefst gauw moest komen en daarbij had tantetje een grillige krul gezet, een L waarvan ze de stok met veel windingen met zijn handschrift vervlocht -
En toen was ze, misschien omdat het gesprek zich onwillekeu- | |
| |
rig in de onderdoorgang versnelt, maar de pas ingehouden wordt en de rits theateraffiches pas onder aan de tegenoverliggende trap ophoudt, er opeens geweest en om de voornoemde hoek in zijn leven ingebogen - Men moet denken aan een stroming die op ieder punt een bepaalde richting heeft of gewoon aan het desbetreffende konstante richtingsveld zoals men het zich op de vlakte goed kan voorstellen. Maar als men probeert zo'n veld op het hele oppervlak van een kogel te plaatsen dan ziet men spoedig dat dat niet gaat: er ontstaan wolkvormingen, draaipunten en windhozen, probeert men het echter langs de breedtecirkels dan ontstaan er soortgelijke bijzonderheden in het Noordpoolgebied. Dit is overigens een oude geometrische ervaring die zich op de tekentafel laat reconstrueren en zich in een nauw kader laat preciseren. In het krachtveld van die stroming zijn overigens nog niet zo lang geleden verschillende nieuwe theorieën ontstaan; de sleuventhese heeft zich in ieder geval in een kogel van een ongelijke dimensie opgelost -
N. deed in zekere zin nadrukkelijk zijn best om vriendelijk en onuitstaanbaar te zijn en onder geen voorwaarde, dat had hij zich van meet af aan voorbehouden, wilde hij geciteerd worden, al helemaal niet onder zijn naam en verder wilde hij, daarover aangesproken, geen onderscheid maken tussen zwarte en witte of linkse of rechtse literatuur, maar alleen maar tussen auteurs die te citeren en die die, om welke reden dan ook, niet te citeren waren, wie zich namelijk liet citeren was uitgespeeld, was beschikbaar en onomstreden, geloofwaardig bleef alleen de toeë literatuur: slechte woorden achter een opgehouden hand, mollen, kursief - Nooit zouden je regels als deze lukken -
Om in het restaurant te komen moesten we zeven amper verlichte trappen af in een soort kelder, ik weet niet meer wat ik at, maar na het eerste hapje voelde ik me heel wat beter, het leek me alsof mijn visioen van de vijgeboom en de heel dikke vijgen die verschrompelden en op de grond vielen, heel goed uit de volledige leegte van een lege maag zou kunnen zijn ontstaan, de gestreken mouwen van haar blouse die tot aan de ellebogen waren opgerold, glansden onheilspellend in het halfdonker en haar gebruinde huid scheen bijna zwart, steeds opnieuw verscheen een lichtstraal uit het niets, liep als een spookachtig speurende vinger langs de muur en gleed
| |
| |
weer in het niets, ik zag stom hoe een kleine sluiting van erkennen over de waterige tederheid heen en terug ging en de wijde pupillen begonnen te glanzen en werden vlak als lakleer, het fonteintje sproeide uit een ruw stuk buis enkele centimeters in de lucht, gooide de handen omhoog, viel ineen en verdronk zijn overblijvend gedruppel in een stenen bekken dat met geel water gevuld was, ik sprong van het ene poëtische beeld naar het andere, watermeloenkleurige lichten en schildpadgroene palmen en schelpen -
Van Rozmari had hij al jaren niets meer gehoord, hoe het met haar zou gaan, wat haar gezondheid betreft was ze altijd een beetje labiel geweest, haar kleine natte handen, de ietwat roodgekleurde hals, haar vliegende adem, maar laten we dat terzijde, laat haar toch, ze heeft ons met haar liefde verwisseld -
En een vrouw, waarachter men de schrijfster mag vermoeden, betuigt in Aschenbergers vertaling het kenmerkende gedrag van haar/zijn held: Met afwerende handbewegingen beschermde hij zijn/haar tere delen. Hij/zij had geen armen genoeg. Er lag een soort pels over zijn/haar gezicht, met name over zijn/haar ogen. Een of ander laagje, een dons. Hij/zij stond midden in de koele kamer en begon te peinzen over de logische verbindingen van gebeurtenissen die hem/haar in het verloop van de wereldgeschiedenis hiernaartoe gebracht had...
En herinnert u haar eraan, alstublieft, dat ze niet vergeet me te bezoeken, de weg en het adres weet ze immers. Zeg, is ze nog steeds een uitmuntende leerlinge? Of -
‘Ja, ja, allemaal tienen -’ Voor een meisje dat vijftien jaar lang louter tienen had gehaald, scheen dat een geestdodend en verspild leven, maar -
(Sylvia Plath:) ‘- ik wist dat het huwelijk zo was, want Buddy Willards moeder kookte en poetste en waste van 's morgens tot 's avonds en ze was de vrouw van een -’ ‘- van een universiteitsprofessor -’
‘- en ze was zelf lerares op een privéschool geweest. En ik wist -’
Nikolai Gogol heeft tijdelijk in Petersburg, ‘waar hij de nood van de arme bevolkingslagen leerde kennen’,
| |
| |
als geschiedenisleraar gewerkt, zijn interesse ging hoofdzakelijk uit naar het Kozakkendon, hij gaf slecht bezochte lessen over de boerenopstanden in de 17de en 18de eeuw, hij hield zich speciaal diepgaand bezig met de Kosak Ataman Iwan Issajewitsch Bolotnikow die in hetzelfde dorp als hij, Gogol, was geboren en die in 1608, na een mislukte mars op Moskou, blindgemaakt en verdronken werd, een verhandeling van Gogol hierover bleef onvoltooid, hij hield na enige tijd zonder nadere opgaaf van redenen op met zijn werkzaamheid als leraar, het is in ieder geval bekend dat zijn angst te worden vergiftigd en levend te worden begraven in de hoofdstad eerder sterker werd dan dat ze zou zijn afgenomen -
Ook jij, mijn beste Klaus, bent dus met dichten begonnen, bent, zoals je schrijft, ‘pas na jarenlang aarzelen tot het vertellen gekomen’, hebt intussen met respectabel succes enkele romans gepubliceerd, waarbij het er je, zoals je toevoegt, om ging ‘het liefst vlug met een tekst gereed te komen, dat betekent dagelijks een minimum aantal bladzijden te presteren’, alleen wat ‘met relatieve haast’ geschreven was, ‘Balzac, Dostojewskij enzo’, was de grondige lectuur waard, terwijl men omgekeerd de langzaamschrijvers, ‘een Joyce, een Musil’, uiteindelijk alleen zou kunnen begrijpen ‘als men er gewoon overheen leest’, maar jij ziet jezelf als een ‘idyllicus van deze tijd, zeker’, Jij werkt bij voorkeur, ‘in de dauwfrisse ochtend, voordat het nageslacht krijst en de plichten roepen’, de laatste tijd schrijf jij ‘rechtstreeks op de machine’, niets meer met de hand, dat is namelijk, ik weet het, de moeilijkheid: dat jij Jezelf later niet meer kunt lezen, ‘en stel Je deze onzin voor, dat zal wel, Je kent me toch, tot mijn vroegtijdige midlife crisis horen, soms droom ik, tegenwoordig overigens al minder, dat mijn onontcijferbaar geworden manuskripten belangrijke berichten geworden zijn, zeg, hoe vind Jij dat, denunciaties die ik om wat voor redenen ook niet verstuurd heb, maar nu het belangrijkste, hoe gaat het met Je, waar werk Je aan, staat er iets nieuws op stapel, wanneer zien we elkaar weer’, ja, mijn beste, we zien elkaar inderdaad te weinig, we moesten maar weer eens open over alles zwijgen, als vroeger -
De schrijfmachine, en daarmee kom ik terug op het gesprek van Kasakow, verlicht mijn werk in zoverre dat ik nu nauwelijks nog in de verleiding kom geschre- | |
| |
ven dingen te vernietigen, de onpersoonlijkheid van het typoskript laat me het feit dat ik zijn schepper ben zonder moeite vergeten en geeft de mogelijkheid voor mezelf als het ware anoniem te blijven -
N. gaat
daarbij als volgt te werk;
Ik schrijf de gehele tekst, dat wil zeggen, een eerste versie, met grote regelafstand meteen op de machine en wel zonder ook maar enige correctie uit te voeren, zodat ook tikfouten blijven staan, die overigens vaak goed bruikbaar blijken te zijn, na het tikwerk wordt het typoskript opnieuw, blad voor blad, in de machine gedraaid en ik schrijf dan, op hetzelfde thema, een tweede tekst, ook weer niet gecorrigeerd, tussen de regels van de eerste tekst, waarna de beide versies tot een derde en laatste tekst verwerkt worden, die ik dan ook als definitief beschouw en die ik alleen nog op niet essentiële punten - inkortend, uitbreidend - pleeg te redigeren... -
Van daaruit wordt N.A. Bokows door hemzelf niet toegegeven bewondering voor een groot schrijver als Hemingway, wiens naam hij overigens zeer Chinees - Che Ming Weh - uitsprak, op zijn minst gedeeltelijk plausibel, de bijzonder agressieve angst voor een klassiek schrijver die, zoals bekend, meestal met de hand, vaak zelfs, daar zijn interessen verschillende kanten uitgingen, helemaal niet schreef en wie toch bijna alles wat hij aanpakte onmiddellijk en aantoonbaar lukte -
Nikolai heeft zijn tantetje als sekretaresse voor het kontakt met ministeries en overige overheidsorganen bestemd en haar, die hij al onder verschillende namen vereeuwigd heeft, dikteert hij nu in mijn bijzijn op 5 maart 1974 een droom die hij van gisteren op vandaag vier keer achter elkaar in haast dezelfde versie had gehad -
Men rijdt mij in een gesloten bestelwagen naar de centrale gevangenis, ik word begeleid door verscheidene mij onbekende personen, allemaal van het mannelijk geslacht, we zijn weliswaar allemaal op de een of andere manier vermomd, maar het is zeker dat we (dat verbaast me) nogal zware wapens dragen, we naderen nu de gevangenis, komen aan, springen uit de wagen, overmeesteren de wachten, doden ze met enkele trefzekere steken, dringen het gebouw binnen, gaan snel
| |
| |
door eindeloze, nauwelijks verlichte gangen, schieten de sloten van de cellen waarin de anderen gevangen gehouden worden kapot, spoedig hebben we het hele stervormige complex bezet, de tegenstand van de wachtposten neemt toe, de groep is inmiddels met machinepistolen gewapend, op het einde en in het begin van iedere gang, van iedere trap zijn nu geüniformeerde posten geplaatst en plotseling ben ik alleen in een ruime hal, ben de richting kwijt, zoek uitwegen, die zijn er niet, muren, hoeken, plafonds zijn dicht, ik besluit desondanks te vluchten, schiet het eerste het beste slot kapot, stoot de deur open, ik wil via de cel op de binnenplaats komen, sta een ogenblik lang tegenover meerdere gevangenen, ze liggen, vriendelijk glimlachend en reeds niet meer te onderscheiden in opvallend hoge ziekenhuisbedden, richten zich allemaal tegelijk met een ruk op, maar vallen meteen in de grote kussens terug en wuiven uit de diepte mat naar mij, beduiden me te gaan, ik moet maken dat ik wegkom, eruit, rap, ze bedreigen me met hun roodgekleurde vuistjes, maar ik red me, de bruiden zijn er al en komen me met waaiende haren achterna, door het raam, en ik laat me kort voordat ik wakker word via de brandtrap op de plaats zakken -
| |
II
Nu ben ik buiten, hoogleraarschap of niet, tantetje is afgedankt, met een driespan, de paarden werden op de stationsplaats voor het eerst vervangen, reis ik af en terug, liefst ver en steeds verder en onder alle weersomstandigheden, ook nu -
Buiten het linker zijraam van de koets deint, voor zoverre de neergelaten blinderingen een blik naar buiten toestaan en niet alles bedrieglijk is, al Toscaans landschap, maar het liefste zou hij zich, Nikolai Wassiljewitsch Gogol was ook daarin zijn voorbeeld, in Rome vestigen, met schrijven beginnen, om gesterkt, met schaar en met zich met de jacht bezig te houden, misschien zelfs jachtopziener te worden, waarom ook niet, een verzameling inheemse vlinders of mossen aan te leggen, want, zo vermoedde hij, van alle heuvels die op de vroegere schilderijen gewoonlijk in een omgekeerd perspektief getoond werden,
| |
| |
zodat de beschouwer zichzelf in de voorstelling voelde staan, moesten er op zijn minst nog drie vrij zijn, ook nog als men het in de laatste tijd sterk gestegen dalingsquotum van arbeidskrachten alhier uit het naburige land in acht neemt, en zo stelt hij zich nu, welgemoed een nieuwe, in geen geval gegarandeerde zonsopgang vooropstellend, dat grote kogelvormige bouwsel in de vrije natuur voor, dat niet al te dicht door struiken omgeven, maar ook niet te nadrukkelijk van vorm zou mogen zijn, een eenvoudig huis, geschikt voor verschillende doeleinden, dat op een later tijdstip heel goed als mausoleum (voor Maupertuis) of als maalderij (voor Niccolai) te gebruiken zou zijn -
De vier op evenaarshoogte geplaatste ingangen en de trappen die er naartoe leiden, die, als ze als het ware tot een skelet worden gereduceerd, het schema van de centraalbouw op een kruis laten zien, moesten daadwerkelijk, in ieder geval vanuit de verte en, zonder meer, vanaf de drie heuvels aan het ontwerp van de Villa Rotonda herinneren, maar daarnaast, wat grootte en pretenties betreft, zo terughoudend mogelijk zijn -
In plaats van de kogel op een massieve sokkel te plaatsen, zou Niccolai, en tenslotte nam hij, nadat de overheid een passend krediet afgewezen had, de financiering van het projekt over, liever het bouwsel, waarin hij nu een gedeelte van zijn grote maalderij, een woongedeelte voor buitenlandse gasten en ook veel van zijn kunstverzameling wilde herbergen, op de bodem van een vlakke kuil neerzetten, zodat de kogel er niet meteen als monument zou gaan uitzien, maar zou kunnen worden gezien als een woon- en werkhuis dat in symboolvorm geconcipieerd was -
Naast elk der vier ingangen, binnen, zou hij, met het oog op de toestand in de wereld, een geweer, zo'n ding dus zoals men het uit Tsjechovs toneelstukken kent, in speciaal gemaakte houders laten plaatsen, want ook het jagen was op de huidige dag niet meer wat het vroeger eens, ongeveer ten tijde van oom Wanja, was -
Maar daarna ging ik op pad en zwierf over het eiland, overal heen, en ik kon op geen enkele plaats rustig blijven zitten. Tenslotte klom ik in een hoge boom en keek van bovenaf naar alle kanten uit; maar ik zag alleen hemel en zee, bomen en
| |
| |
vogels, eilanden en duinen. Maar toen ik scherper spiedde, ontdekte ik op het eiland iets wits dat heel groot was. Ik klom meteen uit de boom en ging eropaf, recht vooruit, tot ik er bij uitkwam; en kijk aan, het was een grote witte koepel die hoog in de lucht reikte en zeer breed was. Ik ging dichterbij en liep eromheen, maar ik kon geen deur vinden en ook had ik niet de kracht en de lenigheid om erop te klimmen omdat ze zo heel erg glad was. Daarop maakte ik een herkenningsteken op de plaats waar ik stond en liep helemaal om de koepel heen omdat ik haar omtrek wilde meten; en daarbij bleek dat die vijftig grote passen was. Toen ik nu nadacht over een mogelijkheid om erin binnen te dringen, temeer daar de dag al ten einde liep en de zon aan het zakken was, toen verdween de zon ineens en de hemel werd donker. En omdat ik de zon helemaal niet meer kon zien, geloofde ik vast dat er een wolk voorgeschoven was, maar het was toch volop zomer en ik verbaasde me dus daarover. Ik richtte mijn blik omhoog en keek nauwkeuriger; en wat zag ik toen?
Maar men moet zien dat Tschitschikow het uitsluitend op de dode zielen gemunt heeft, alleen op hen richt hij zijn speurneus, hij kan ze voor jan en alleman van buiten citeren, nummer voor nummer, zij geven hem het recht tegenover de overlevenden, zij weerleggen de resultaten van de volkstelling, voor hen maakt hij een speciale statistiek, zij zullen hem uiteindelijk een aanzienlijk vermogen opleveren, ‘de kopeken verraden iemand nooit’, hij is de geboren kapitalist, voor hem, die de jonge Marx kon hebben gekend, is het een makkie zijn waren, nadat hij ze in de hoofden van zijn klanten geproduceerd heeft, in een transaktie te verkopen en weer af te kopen, ‘hij blijft vastberaden op solide ondergrond’, ofschoon - of juist omdat - zijn eigen vorm die van de kogel dicht genaderd is en dus de absolute leegte bijna volmaakt belichaamt, uit ervaring moet hij immers weten dat het noch op dat wat eerst was noch op dat wat later zal zijn aankomt, maar alleen op dat wat daartussen ligt en bijgevolg daar is, voorhanden is -
‘Tschitschikow?’
Maar ja, hij is, helemaal in tegenstelling tot Gogol, een overtuigd pragmaticus, een middelmatig mens, een triviaaltype als je wilt, een man die steeds en overal van nu is, in zijn soort een genie -
| |
| |
Laten we dus terugkeren naar de schapen die in de vestinggracht van Rome zoals altijd hun halzen rekken als de kleine Niccolò buiten op het exercitieterrein zijn blauwe vlieger oplaat, keren we dus -
Een Tschitschikow, altijd eropuit de techniek van de onsterfelijkheid te perfektioneren, houdt zich ten leste alleen nog met zijn eigen nageslacht bezig, het bewustzijn eigen nageslacht te koesteren zou ook zijn artistieke ambities bevredigen, zou hem de ‘achting van allen’ opleveren, zou zijn geweten sussen en hem het sterven gemakkelijker maken -
Wat placht hij toch, zijn lievelingsauteur Gogol citerend, steeds weer op te zeggen -
‘Een fris rozig vrouwspersoon... een knappe ferme jongen... een lief meisje... kinderen, wat een kapitaal... en opdat echt iedereen het weet dat de man echt bestaan heeft op dit ondermaanse, dat hij er wis en waarachtig geweest is en niet gewoon als een schim of een of andere... of een of andere verschijning over deze aarde... hoe zal ik het zeggen, ja, langs het leven heen geleefd heeft -’
Het liefste zou hij zich door celdeling voortgeplant hebben -
Maar neem me niet kwalijk, je weet toch ook hoe vaak hij als kind door het raam ervandoor gegaan is als tantetje op bezoek kwam, als Rozmari haar dagen had, steeds dan als het vrouwelijke de overhand kreeg was hij bang als getuige of zelfs als medeplichtige te moeten optreden -
Hij had zichzelf geschikt genoeg gevonden om het kapitaal anoniem te beleggen en het zelfstandig te vergroten, in zeker opzicht dwangmatig en in zijn algemeenheid geloofde hij aan de vooruitgang die eens de collectieve opwekking van de dode zielen mogelijk zou maken en daarmee volkomen nieuwe produktieve krachten vrij zou maken, maar ook zijn meest uitgesproken wens de ongebruikte energiereserves der gestorven voorouders wetenschappelijk te ontsluiten en economisch te benutten, is niets anders dan de wens tot vaderschap, tot Wiedergutmachung -
Na zijn aankomst in Rome werd Nik.
| |
| |
Was. eerst discreet buiten het bereik van de in groten getale op het station verschenen vertegenwoordigers van pers en kerk gehouden en uitvoerig ondervraagd over de omstandigheden van zijn uitreis, waarna twee carabinieri in burger een weg voor hem baanden door verschillende wachtzalen -
Inmiddels was de nieuwsgierigheid zo groot geworden dat men hem dezelfde vragen stelde die hij de dag tevoren in Zürich had beantwoord -
Of hij het geboorteland ‘vrijwillig’ verlaten had, of hij ‘hier’ een aanvraag om asiel wilde indienen, of hij zijn grote werk ‘spoedig’ zou afsluiten, of hij voor de toekomst al nieuwe ‘A-e-r-o-plannen’ had, of hij ‘eventueel’ naar zijn land zou terugkeren, of hij ‘politiek’ aktief wilde zijn, of hij zich ‘eigenlijk’ een emigrant voelde, of hij de eeuwige stad al eerder ‘bezocht’ had, of hij al zijn manuskripten en ook zijn kat had mogen ‘uitvoeren’, of hij zich ‘Rusland’ als demokratie kon voorstellen, of hij ‘met het oog op de toestand in de wereld’ voor demokratische maatschappijen eigenlijk nog wel mogelijkheden zag, of hij ‘werkelijk’ in god geloofde, of het eurocommunisme ‘een echt alternatief’ as, of hij ‘overigens’ al wist dat -
‘Daarmee heeft voor mij het leven afgedaan -’
Nog erger dan in Petersburg lijdt hij hier aan vergiftigings- en ontbindingsangst, pas nog is hij aan de zorg van zijn huishoudster ontsnapt met een sprong van het balkon, broeder Matheus, die hem uit de tuin had zien gaan, ging hem onopvallend na, maar wel vastberaden, plichtsgetrouw, verloor hem af en toe uit het oog, haalde hem weer in, kwam eindelijk bij hem, maar merkte meteen zijn vergissing, nam zijn hand van de schouder van de ander terug, verontschuldigde zich uitvoerig en ging, alsof er niets gebeurd was, de lange weg terug -
| |
III
In een ‘Spiegel’-interview noemde N.W. zijn hele werk dat voor de emigratie was ontstaan een ‘verouderde legbatterij die spoedig voor
| |
| |
een elegant kogelvormig bouwsel voor verschillende doeleinden’ zou moeten wijken, en op de vraag aan wat voor soort bestemming hij daarbij dacht, antwoordde de ook in het Duitse taalgebied bekende auteur met het zeker gegronde verzoek -
‘Maar laat me toch, ik voel me heel goed zo -’
Dat hij zich nog steeds als een zojuist pas van de kraan bevrijde druppel voelt, dat hij het vallen echter ervaart als langzaam omhoog gaan, onwillekeurig wordt hij, als hij als voormalig natuurwetenschapsman deze vergelijking mag trekken, een kogelvormig lamellenlichaam, waarvan de levensduur verregaand bepaald wordt door externe invloeden als vochtigheid en koolzuurgehalte van de omringende lucht, eenzijdige verwarming of mechanische trillingen, maar zijn stabiliteit als blaas blijft ook afhankelijk van de grootte ervan en wel in die zin dat grote blazen betrekkelijk instabiel zijn -
In oktober 1851 had Turgenjew deelgenomen aan een lezing door Russische schrijvers in ballingschap en bij die gelegenheid had hij ook zijn landgenoot Gogol leren kennen die kort daarvoor, op weg naar Rome, in Parijs gearriveerd was -
Nik. Was. las bewonderenswaardig, hij verraste me door de uiterste eenvoud van zijn voordracht, door een tegelijkertijd ernstige en naïeve oprechtheid die zich volledig bevrijdde van de aanwezigheid van de luisteraars en van hun verwachtingen, men had kunnen zeggen dat hij alleen maar geïnteresseerd was in het binnendringen in een wereld die nieuw voor hem was en in het zo adekwaat mogelijk weergeven van zijn daarmee samenhangende indrukken -
In zekere zin berooft me dat van mijn hele levensinhoud, ik was, maar ben niet meer, als je het zo wilt, ik zou eigenlijk zeer depressief moeten zijn, maar echt waar, om de een of andere reden voel ik me best goed, ik voel nooit droefheid en ook geen melancholie als ik eraan denk wat ik verloren heb, op wie zou ik moeten afgeven, op wat, nee, het is nu gewoon zo, mijn leven is heel eenvoudig geworden nu ik niet meer zoveel op reis kan zijn, iedere week lijkt op de vorige, iedere persoon die ik zie of die mij wil zien heeft zijn vaste dag, zijn uur, steeds hetzelfde, ik werk van half tien of tien tot half
| |
| |
twee en dan van vijf tot negen, zo heb ik mijn leven lang gewerkt, ik heb geen gedichten, verhalen, toneelstukken of een roman gemaakt, maar gewoonweg bladzijden vol geschreven, duizenden bladzijden, maar enkele zijn er gedrukt, de meeste zijn verdwenen, jarenlang heb ik, om echt geconcentreerd te kunnen schrijven, conydran geslikt, dat heeft geleid tot ondermijning van de gezondheid en vanaf die tijd lijd ik aan vergiftigingsangst, aan bepaalde waanvoorstellingen, ik herinner me dat ik tijdens een internationaal congres over de toekomst van de roman met een collega uit Zwitserland in de Taurische tuin wandelde en plotseling begon te zoeken naar een meisje dat naar mijn idee op een bepaald punt op een bank met mij een afspraak had, natuurlijk was er helemaal niet zo'n afspraak, maar waartoe dient gezondheid eigenlijk, is het niet verstandiger, dat vraag ik zonder enige arrogantie, zoiets als een levenswerk te kreëren dan uitermate gezond te zijn, ik bedoel iets groots, iets ronds, iets dat in zich besloten is, dat je de angst voor de dood en ook het gevoel van je toevalligheid op zijn minst tijdelijk zou kunnen ontnemen -
In Aschenbrunners vertaling kan men de episode ongeveer zo lezen: ‘Op een dag liep Nicholas op straat drie mannen tegemoet. Ze keerden zich schijnbaar van hem af. Ze bewogen hun schouders, drie paar schouders, keerden zich af. Ze draaien hun hoofden. Weg. Hij zei: “Ik heb hulp nodig.” Zij zeiden: “Maak dat je wegkomt.” Hij vroeg: “Wat zegt u?”, omdat de druk in zijn achterhoofd zijn hoorvermogen belemmerde. Ze zeiden: “Pleite.” De jongeman, Nicholas, kreeg tranen in de ogen. Vertwijfeld vroeg hij zich af: Huilt hier iemand?’
Maar waarom vertel ik je eigenlijk al deze dromen, er bestaat toch echt, ik weet het, niets saaiers voor jou dan de beschrijving van voorvallen die uniek en fabelachtig zijn, waarbij je dus niet betrokken was en die je je niet eens kunt voorstellen -
‘Ik was buiten mezelf,’ meldt een andere getuige, ‘een maand geleden nog, in Petersburg, was hij kerngezond, dapper, monter, maar nu stond ik tegenover een totaal uitgeput mens, zijn ogen waren mat en lagen diep in hun kassen, het gezicht zag er vermagerd uit, de wangen waren ingevallen, blijkbaar leed hij aan de kwaal waaraan zijn vader al gestorven was, maar hij las
| |
| |
zeer bewogen en wist het publiek mee te sleuren, hij had er veel plezier in zijn stem steeds weer te herstellen, net als een acteur die in hetzelfde stuk meerdere personages moet spelen, maar die noch met zijn rol van dat moment noch met zichzelf kan samenvallen en toen ik hem na de lezing hierover een vraag stelde, antwoordde hij op zeer plechtige toon: ‘Ik vind mijn werk, nu het klaar en afgerond is, nogal merkwaardig, het is me op de een of andere manier vreemd geworden, zo vreemd dat ik soms bang ben dat het sprekend op mij lijkt -’
Niccolò is een transformatiekunstenaar die in staat is iedere willekeurige gedaante aan te nemen en daardoor zijn meest ervaren vragenstellers paf te doen staan, meestal verschijnt hij als majuskel, zonder lidwoord, de ene keer noemt hij zich Odradek, de andere keer Odnodum, maar hij is, en zelfs de auteur zal dat niet meer lang kunnen ontkennen, slechts een pronominale persoon, dus eigenlijk niemand -
Dat de derde persoon, die zogenaamde onbekende dus, die bij M. zijn requiem zou hebben besteld helemaal niemand is, was of zal zijn bewijst Emile Benveniste overtuigend in een verhandeling over ‘De aard der voornaamwoorden’: dat het verwijzen naar de persoon buiten de dialoog van ik en jij een nulverwijzing is, alleen diegene is iemand die zich als ik constitueert doordat hij ‘ik’ zegt, dit waagstuk is de voorwaarde van die subjektiviteit die wordt bepaald door de taalkundige status van de persoon, maar wie staat daar nu bij stil en weet al dat de voornaamwoorden obligaat tot de tekens van iedere taal horen, onafhankelijk van de ouderdom ervan en de taalverwantschap, want ‘een taal zonder uitdrukking van de persoon is niet denkbaar -’
Naast mijn held Nicholas ben ik - nog een citaat uit Aschenbrenners vertaling - dertig jaar, bijna eenendertig, en de hele tijd wacht ik erop dat die kerel hier naar boven komt, op de deur klopt en met me afrekent. Al het andere is fiktie: Ik bedenk een verhaal om me hem van het lijf te houden. Zo -
...wordt door de stoïcijnen rond Chrysippos onderwezen over een begrensde en kogelvormige kosmos, die omringd is door oneindig lege ruimte. De kosmos zou dus voortaan beheerst worden door een allesomvattend en allesdoordrin- | |
| |
gend pneuma, een wa-waa-waasachtige wereldziel. Cyclische era's en herscheppingen wisselen elkaar af in het verloop van een voortdurende diakosmesis, waar de stoffen zich ontplooien tot een volgende vereenvoudiging in de dragende goddelijke oersubstantie enzo. Daarentegen maakt bij Plato een goddelijke schepper uit Ideeën (de oerbeelden) een zichtbare kosmos als gevormde materie: Hij kent een ideale wereld, ze heeft een kogelvorm en moet gezien worden als kollektieve godheid. Pas Aristoteles voert als quinta essenti de ether - de wereldziel van de Stoa - als een onveranderlijk stof van de ondermaanse wereld in in het beeld van de kosmos. En veel later, in de tweede scène van het derde bedrijf, zal Ubu - nu al zingend - het bevestigen: Ja, de kogel is de perfekte vorm. De zon is de perfekte ster. En bij ons zelf is niets zo perfekt als het hoofd dat steeds naar de zon blijft streven en de vorm daarvan probeert aan te nemen; om helemaal te zwijgen van het oog, de spiegel van de ster en nauw ermee verwant. Maar de kogel is de vorm van de engelen. Als mens kan ik slechts onvolkomen engel zijn: weliswaar perfekter dan de cilinder, maar vanzelfsprekend minder perfekt dan de kogel - duidelijk?... (Chronologie als altijd niet gegarandeerd.)
Spoedig daarna schreef Gogol ook de ikvorm af, uiteindelijk deed hij zelfs afstand van zijn naam, hij schreef weliswaar nog een paar bladzijden verder, maar het feit dat men in dit land ook als schrijver kon worden geciteerd, maakte voor hem iedere literaire bezigheid onmogelijk, en in de nacht van maandag op dinsdag, 12 februari, verbrandde hij al zijn manuskripten, zijn tekeningen, zijn hele bibliotheek, daarna begon het carnaval en dat, geëerd publiek, probeert Nik. Was. zich nu nog een keer te herinneren -
Omdat hij niet van plan was met het carnaval mee te doen, nam hij noch een masker, noch een voile voor zijn gezicht mee, hij hulde zich alleen maar steviger in zijn mantel en hij wilde door de optocht heen in de andere stadshelft komen. Maar de mensen stonden te dicht op elkaar. Hij had zich goed en wel tussen twee mensen doorgewurmd, of hij werd al van bovenaf op zaagsel getrakteerd; een bonte harlekijn die hem met zijn colombine voorbijflitste, sloeg hem met een ratel op zijn schouder; confetti en bloemetjes vlogen hem in het gezicht; aan twee kanten begon men hem iets in het oor te fluisteren:
| |
| |
aan de ene kant een graaf, aan de andere kant een arts die een lange voordracht hield over de inhoud van zijn maag en darmen. Het lukte hem niet van hen weg te komen omdat de menigte almaar groeide en toenam; de stoet van wagens was niet meer in staat verder te trekken en bleef staan. De aandacht van de menigte was gericht op een waaghals die op huisholte stelten liep met het risico elk moment eraf te duikelen en op de straat te pletter te vallen. Maar daarover scheen hij zich niet druk te maken. Hij torste een opgevulde reus op zijn schouders die hij met een hand vasthield, terwijl hij in de andere hand een papier had met een geschreven sonnet en een staart daaraan vastgemaakt, zoals die aan papieren vliegers hangen, en die luidkeels schreeuwde: ‘Ecco il gran poeta morto! Ecco il suo sonetto colla coda!’ En boven de hele fonkelende massa wuifden in de verte de toppen van de steeneiken van de villa's der Ludovisi en Medici met hun duister groen, en ervoor stonden in allemaal groepjes de koepelvormige toppen van de Romeinse pijnbomen in de lucht, omhooggeheven door dunne stammen. En daarna richtten de doorzichtige bergen zich op en waren blauw over de volle breedte van het beeld, zo licht als lucht en gehuld in een soort fosforiserend licht. Met geen woord en geen penseel waren de sprookjesachtige harmonie en de samenhang van alle aspekten van dit beeld weer te geven geweest. De lucht was zo zuiver transparant dat de geringste contouren van de verst gelegen gebouwen duidelijk te zien waren en alles leek zo dichtbij dat men het met de hand dacht te kunnen aanraken. Het laatste kleine architektonische ornament, de arabeske van de dekoratie op een kroonlijst,
alles tekende zich met onbeschrijfelijke duidelijkheid af. Op dat moment dreunde er een kanonschot en een verwijderde, samenvloeiende uitroep van de menigte - het teken dat de paarden zonder ruiters al voorbijgekomen waren die de carnavalsdag afsloten. De zon zakte naar de aarde; roder en scherper werd haar licht op het architektonisch geheel; de stad leek nog levendiger en dichterbij; de pijnbomen gloeiden nog donkerder; de bergen werden nog blauwen fosforachtiger; de lucht van de hemel nog majestueuzer en prachtiger, al gereed om te doven... Mijn god, wat een gezicht! De vorst, door dat alles omgeven, vergat zichzelf en de schoonheid van Annunziata en het geheimzinnige lot van zijn volk en alles wat er op aarde bestond - Met deze woorden stokt de vertelling, nooit meer heeft Niccolò iets van
| |
| |
zich laten horen, misschien is hij onder een nieuwe naam toch nog groot geworden, ik zou me hem bijvoorbeeld kunnen voorstellen als auteur van de nog steeds veelgelezen roman ‘Nuovo Commento’, als die Russisch-Italiaanse ondernemer die jaren geleden in Castellina in Toscane een voermaalderij met reusachtige kogelvormige silo's gebouwd heeft en op die manier voor de inwoners van de dorpen in de omgeving tientallen, misschien zelfs honderden nieuwe arbeidsplaatsen schiep, maar het liefst had ik gezien als Fellini tijdens het carnaval, het geeft niet waar en waarom, Niccolai V. tegen het lijf gelopen was en hem in een opwelling van gelijkmoedigheid had gecontracteerd voor de rol van de eeuwige jood, laten we dus afwachten -
We komen trouwens nu toch in de buurt van de tegenwoordige tijd en daarmee bij het einde -
N.W. had in ieder geval meerdere jaren in Rome gewoond, zijn toenmalige adres, Via Sistina 126, kende bijna niemand, op broeder Matheus en tantetje Irka en de paar vrienden na aan wie hij af en toe op barse toon brieven schreef, pas veel later vroeg zo nu en dan een vreemdeling naar een zekere Gogol die toch ergens hier in de buurt gewoond moest hebben -
Bij Greco, waar Nabogol sinds kort als minieme vlinder achter glas tentoongesteld is, nemen de reserveringen voor tafels hand over hand toe en Moravia, die men hier ziet gaan en komen, schijnt zich Nik. Was. vrij goed te kunnen herinneren, hij zou vaker bij Greco samen met een geestelijke zijn verschenen, maar nooit iets besteld hebben, hij was niet eens gaan zitten, maar had, altijd staand en ietwat voorovergebogen, onophoudelijk tegen zijn begeleider aangepraat die intussen zwijgend gegeten had -
‘Gogol heeft niet alleen met Thackeray en Balzac, maar ook, hm’, volgens Moravia, ‘met Cervantes veel gemeenschappelijk -’
De tragikomedie en in het algemeen de komische of komedie-achtige uitvoering van tragische thema's zou karakteristiek zijn voor historische tijdperken waarin traditionele werkschema's doorbreken of verworpen worden, maar nog geen nieuwe waarden aanwezig of net pas aan het ontstaan zijn -
| |
| |
‘In de “Dode zielen”, dat is mijn lievelingsboek, bewijst Gogol dat hij heeft begrepen, misschien ook alleen maar heeft gevoeld waaraan de wereld ten onder zou gaan, aan het kapitaal, het burgerdom, en op schitterende wijze heeft hij de omtrekken van een nieuwe wereld laten zien, een wereld van rechtvaardigheid, van broederschap, van de betere inzichten, van een wereld die hij desondanks bedreigend vond omdat hem principieel al het nieuwe teveel was en hem daarom niet in orde leek, het was zijn fout, de lessen van Belinskij te hebben verzuimd, maar voor ons nu is hij toch een meester, ik zou wat mij betreft zelfs zeggen dat hij een soort Barokbouwmeester is die uitmuntend in staat was de meest uiteenlopende elementen en motieven tot een even monumentale als groteske en toch volkomen afgeronde en op zich autonome en bovendien zeer moderne kunstvorm te versmelten, terwijl hij tegelijkertijd de ontwikkeling van de bourgeoisie in Europa uiterst bezorgd gadesloeg, wat zeker een reden voor zijn verhuizing naar Rome is geweest, want toen, iets meer dan honderd, honderdtwintig jaar geleden, was Rome, in vergelijking bijvoorbeeld met Parijs, nog steeds een stad waarin te leven was, een stad met een menselijk gezicht, die door de kapitalistische verwikkelingen nog nauwelijks aangetast was, maar tegenwoordig is ook Italië in een uiterst kritieke situatie, en wel niet slechts politiek en economisch, maar ook in sociaal en kultureel opzicht, daarom hebben we een echt realisme nodig op alle terreinen van ons nationale bestaan en op de eerste plaats hebben we zoiets in de literatuur nodig, overigens diskussiëren we daar alleen maar over, we debatteren,
maar grote voorlopers als Gogol kunnen ons verder helpen -’
Niet zo lang geleden was ik in de gelegenheid naar een bioscoop in Zürich te gaan waar ze weer Fellini's ‘Roma’ draaiden, het moet 's woensdags of donderdags voor Pasen zijn geweest, de warenhuizen en bibliotheken waren al om vier uur dicht, de volkswoede concentreerde zich op het station en enkele uitvalswegen, maar natuurlijk vasten en vieren de burgers, zolang ze tot staten met verschillende maatschappijvormen behoren, op hun heel eigen manier, ergens anders iets anders dan bij ons, ook ik had best wel zin, terwijl ik te voet door een bijna ontvolkt gedeelte van de stad naar de Eldorado ging, om in het losse apevel te stappen om weer eens mezelf te zijn, maar
| |
| |
het spektakel was al begonnen, eerder dan verwacht was het dansen naar de Spaanse Trappen overgesprongen, reeds rukte een aantal gehelmden op zware motoren uit voor een charge met gas, een kort ogenblik kwam achter de coulissen, half verdekt achter de balustrade van de trap, café Greco in beeld, maar toen verzekerde onverwacht een voorbijganger me dat hij een olifant was, een echte hertog, de eigenlijke Sint Nicolaas, maar het liefst de van overheidswege aangestelde neus, levensgroot, Kowalenko of Kowaljow genaamd, en inderdaad, ze kwamen allemaal -
(ik had het beste uitzicht -)
huppelend over de zeven heuvels, de minderheden draaiden hun rondjes, om nog te zwijgen van de in groten getale verschenen en zorgvuldig opgedirkte dames, terwijl elke tweede katholieke knie, nu door een sterkere veer gebogen en gespannen, zich als vanzelf naar boven repte, wie zou daarbij niet graag achter het middelste raam gaan staan, wie wou daarbij nog vast houden aan de presens, aan de dikke Willi, de pauselijke bananen, maar het valt ook op dat nu ook de Paus, eerst met zijn rechter pantoffel, uit pure verveling zijn joden en ‘hele neusachtige natuur’ min of meer de wacht aanzegt, nadat hij ze gezamenlijk gekenschetst heeft als ‘een door de wind in de eeuwige stad gedreven verkoudheid’ die men moet kunnen verdragen, maar waarmee men ook een geintje mag uithalen, de joden zouden dus minstens een keer per jaar ‘tot universeel vermaak’ een sprinter leveren, en verder luidt het nu vanaf de Heilige Poel, dat deze sprinter telkens met vastenavond, ‘en wel volkomen naakt’, zo vaak, aangevoerd met roeden, rondom de stad loopt tot het volk van gelovigen en werkenden het voldoende vindt, en ook dit maal meldt zich onder het balkon beslist wel een sprinter die vrijwillig voor zijn leven zal lopen -
Ik wacht dus, terwijl vader Matheus me een lange ingewikkelde zegen geeft en de dames zich de kijkers laten aanreiken, op het fluitje van de opperherder, ik voel mijn ademhaling korter worden, de hitte staat dwars in de stegen, de menigte is onrustig geworden, hier en daar valt een masker, boven wordt er al gebeden, maar ik moet me nu uitkleden, men wil een naakte draver, drie keer rondom de stad op dit middaguur, wat geeft het als de pauselijke drijvers me met hun
| |
| |
roeden vellen, je zou het sowieso niet halen, niemand heeft het tot dusver gehaald, en daar loop je al, loop je als vanzelf, je hebt zeker het startsein niet gehoord, de gapers komen lachend uit de schaduw, het volk staat langs je route en klapt voor je, je loopt tot algemeen vermaak, op alle hoeken en tegen alle muren staan de dienders, je herkent ze aan hun rustige oogopslag, ze zullen toeslaan zo gauw je langzamer gaat lopen, maar je blijft nog altijd in de pas, struikelt voor de eerste keer, herstelt je, je kijkt langs jezelf naar beneden, de voeten gaan vreemd, bij iedere stap slaat het lid je tegen de buik, zo loop je verder, steeds dichterbij komt het volk langs je te staan, de kinderen zwaaien met hun kaleidoskopen en schelden je kijvend uit, een paar toeristen dringen naar voren en eisen meer tempo, meer stijl, dan grijpt een hond je vanachter in de knie, een schreeuw, rondom gebrul, wat zal hij doen, wat moet er van je worden, loop je nog, val je al, je valt, en meteen komen de zwepen op je neer, de voltrekkers buigen zich over je heen en zoeken de laatste hele plek om die kapot te slaan, het volk juicht bijval als uit een mond, hé jij, hoor je, ouwe knol, lelijke springer, de Paus spreidt langzaam zijn armen, schraap maar met je horrelvoet’, en dan honderd flinke roerlagen voor jou, zodat je bijvoorbaat weet wat het betekent onze Heer te mishagen’ -
En dan zie je opeens hoe voor je de naakte sprinter door de lege straat loopt, gebogen, van schaduw tot schaduw langs de huizen, hij loopt alsof hij achtervolgd wordt, je gaat achter hem aan, volgt hem met je ogen, tot hij, terwijl het langzaam licht wordt in de zaal, in de verte opgaat -
(Uit: Leben Lamberts, Suhrkamp Verlag Zürich 1980.)
|
|