Tomas Tranströmer
Vertaald door J. Bernlef
Het blauwe huis
Het is een nacht met stralende zon. Ik sta in het dichte bos en kijk van daar naar mijn huis met zijn waasblauwe wanden. Alsof ik net overleden was en het huis vanuit een nieuwe hoek zag.
Meer dan tachtig zomers staat het al. Zijn hout is doortrokken van viermaal vreugde en driemaal verdriet. Wanneer een bewoner van het huis sterft, wordt het overgeschilderd. De dode schildert zelf, zonder kwast, van binnen uit.
Aan de andere zijde ligt open terrein. Vroeger een tuin, nu verwilderd. Stilstaande stortzeeën van onkruid, pagodes van onkruid, opwellende tekst, upanishaden van onkruid, een vikingvloot van onkruid, drakekoppen, lansen, een onkruidimperium!
Boven de verwilderde tuin fladdert de schaduw van een boemerang die keer op keer geworpen wordt. Het heeft te maken met iemand die lang voor mijn tijd in het huis woonde. Een kind bijna. Er gaat een impuls van hem uit, een gedachte, een wilsgedachte: ‘scheppen... tekenen.’ Om los van zijn lot te komen.
Het huis lijkt een kindertekening. Een plaatsvervangende kinderlijkheid die opkwam omdat iemand al te snel afzag van de opdracht kind te zijn. Open de deur, treed binnen! Hierbinnen heerst onrust in de zoldering en vrede in de muren. Boven het bed hangt een zondagsschilderij een schip voorstellend met zeventien zeilen, schuimende golfkammen en een wind niet te beteugelen voor de vergulde lijst.
Het is altijd even laat hier binnen, het is voor de driesprong, voor de onherroepelijke keuzes. Dank voor dit leven! Toch mis ik alternatieven. Alle schetsen willen worden gerealiseerd.
Een motor ver weg op het water rekt de horizon van de zomernacht uit. Zowel vreugde als verdriet groeit in het vergrootglas van de dauw. Wij weten het eigenlijk niet, maar vermoeden het: ons leven kent een zusterschip, dat een heel andere koers volgt. Terwijl de zon achter de eilanden brandt.