Augustusregen
Na anderhalve maand zonder regen wordt het eindelijk op het eind van augustus om drie uur 's middags donker, een vrolijk gerommel begint en dan komt de regen. Ik zet buiten een glas op tafel om de regen te meten en ga, plotseling blij en vertederd, naar binnen om mijn kinderen te zoeken. Ze zijn boven, zitten rustig alleen te spelen in hun kamers vol poppen, hangen plaatjes op, verplaatsen aandachtig ‘de kleine dingen die hen gelukkig maken’ van de ene naar de andere kant van de kamer. Ik ben opgetogen, geld kan me niets schelen, het graf is nog ver. Ik loop over het gras, kijk naar de drijfnatte stoelen en de koele handdoeken, en ga op mijn veranda zitten, terwijl ik een stoel mee naar buiten sleep. De regen neemt toe. Hij stroomt van het afdak en vormt een grote plas vlak bij me. De luchtbellen glijden naar de rand van de plas, verdringen elkaar en verdwijnen. De zwarte grond wordt zwarter, hij neemt geluidloos de regennaalden op. De lucht is laag, alles stil, als wanneer ouders ontstemd zijn... Alle falen weer vergeven - de bladeren van vorig jaar, die droog onder de veranda dicht bij de fundering liggen, trekken zich verder in de schaduw terug, ze brengen een vaag geritsel voort, als van vogeleieren of de staart van een hond.
Hoe ouder we worden hoe vaker we falen, maar hoe vaker we falen des te meer voelen we ons een deel van het dode stro van het heelal, de stalhoeken met koemest van twintig jaar oud, de stoelen omver op hun kop in verlaten huizen, de ceintuurs die nog over de stoelleuning hangen nadat de vrijgezel op weg naar de stad in de ambulance is gestorven. Deze voorwerpen horen ook bij ons, ze beheersen ons zoals het kind dat op de rug van de hond rijdt; ze vertonen zich in onze dromen, ze komen steeds dichterbij, dringen langzaam door de lambrizering, ze vullen onze koffers, worden talrijker tussen de reizen, ze liggen langs de scheepswand, en zullen zachtjes het lek vergroten dat het water ten slotte binnenlaat.