| |
| |
| |
Peter Rosei
Over Walter Pichler
Vertaling: Hans W. Bakx
Vreemd gevoel, met de trein door een besneeuwd dal hoog in de bergen te rijden, tussen rondom oprijzende rotspiramides, en een boek over de geschiedenis van de rockmuziek te lezen. Ik lees over de Animals en kijk van tijd tot tijd uit over de lege bergflanken. In de trein is het warm, een auto rijdt voorzichtig omhoog over een bochtige weg.
Gevoelens van deze aard doen zich bij het werk van Pichler niet voor. Altijd is het een heel bepaald gevoel. Zij het toch een gedifferentieerd gevoel. Ik sta aan het begin, ik denk: Dit is iemand die ooit verwond is.
Exactheid van alle arbeidsverrichtingen, tekenen, solderen, vijlen, slijpen, polijsten. Precisie, precisie steeds zo lang, tot ze omslaat in schoonheid en daarmee de pijn van de verwonding teniet doet.
Anderzijds daden van vernietiging tegen het werk in het werk zelf; dat laat niet onberoerd, als de gewonde verwondt: In het werk wordt die wetenschap vervolgens zichtbaar, dat je verwond bent, dat je daardoor eigenlijk geworden bent.
Er is een tekening van Pichler die het binnendringen van een dolk in het lichaam van het slachtoffer laat zien, eerst alleen een kwetsuur makend, dan dieper, dodelijk. Pichler heeft deze demonstratie netjes van een bijschrift voorzien; het is afgehandeld, jij bent afgemaakt.
's Ochtends brengt Pichler brandstof naar de werkplaats en maakt het vuur aan. Hij heeft een werkkiel aan, een grove broek, grove schoenen. Zijn hoofd is kaalgeschoren. Hij draagt een kruis aan een zilveren ketting om zijn hals. Ik lig achter in de werkplaats op de matras op de grond, het is koud, en ik kijk toe.
| |
| |
Ik stel mij voor dat ik zou doden. Ik trek een splinter uit de muis van mijn hand.
Het valt niet te loochenen dat de wens om te doden de gewoonste zaak van de wereld is. Hij hult zich alleen in allerhande vermommingen. Het mooist is hij, wanneer hij zich naakt vertoont: Ten slotte zie je wie het heeft moeten afleggen, en wie er glimlacht en zorgvuldig zijn wapens afveegt.
Daarop werden de randen en het voorste eind aan beide zijden toegevijld, zodat er scherpe snedes en een punt ontstonden. De snedes kregen weerhaken, tot acht aan iedere kant. De pijlen waren uiterst gevaarlijk, maar werden nauwelijks ingezet, omdat ze daarbij gemakkelijk beschadigd hadden kunnen worden.
Hij had ‘heel mooie wapens’.
's Middags liepen we door het dal tussen de ronde heuvels in het loofbos. De kleine beuken zogen aan de leem. Het was lente. We waren op weg naar Oberdrosen, een dorp niet ver van de grens. Het dal is drassig. Er zijn veel slangen hier. Door de getijgerde bladerwolken viel warm het zonlicht binnen. Pichler ging voorop; hij wees op een afgelegen staand huis.
Wat niet meer opgaat: Wij spelen indiaantje en weten niet dat onze pijlen ook kunnen doden.
Pichler bezit een aks waarvan de schacht met koperdraad omwikkeld is en met tin is vastgesoldeerd. Hij heeft ook een Amerikaans mes met op het lemmet het woord buck en een getal. Je denkt aan duizend Bucks en aan één die ze krijgt; hij was snel en heeft goed getroffen.
De mooie verzameling gereedschappen: hamer, beitel, spatel, zaag; trekmes, soldeerbout, vijl, ruwstaal; koevoet, breekijzer, slegge en aks.
Elk stuk gereedschap is gespecialiseerd. Het is gericht op een heel speciaal soort verwonding.
| |
| |
Wij wenden de gereedschappen aan. Wij bedienen ons ervan. Wij doen dat nauwgezet en ernstig. Het nauwgezet aanwenden van gereedschappen gedurende een spanne tijds noemt men werk. Zo ontstaat uiteindelijk iets dat wij als schoonheid ervaren.
Ik sta aan het begin. Ik kom naderbij. Ik stel een lijst op van de dingen die er zijn.
Niet hoe de wereld is, is het mystieke, maar dát zij is.
Wat ik laat zien, is een proces van benadering, is een omtrekkende operatie. Haar object zijn de dingen die ik aantref, die er zijn. Wat de operatie uitmaakt, is het feit dat ze wordt uigevoerd. Zoals water dat om een voorwerp stroomt dit in zijn contouren definieert. De operatie draagt niet haar zin in zichzelf. De zin ligt er binnen/buiten, of hij is er niet. Maar over het laatste kan niet geoordeeld worden.
Naar Hannover: De rit duurde negen uur. Toen was ik in Hannover. Ik was er drie uur. Toen reed ik met de sneltrein weer terug.
Ik heb bijna alle tentoonstellingen gezien die Pichler heeft gehad. Daarom wilde ik ook deze tentoonstelling nog bekijken, voor ik met schrijven begon. Daarbij hebben de ervaringen die je in een museum kunt opdoen minder betrekking op de dingen die getoond worden, dan op de situatie waarin de bezoeker verkeert tegenover de ruimte en de dingen die zich daarin bevinden.
Ontwerp voor een ideaal museum: Een kubusvormige ruimte van wit vinyl, waarvan de wanden zo aan een kubische metaalconstructie bevestigd zijn, als te zien op Pichlers tekening van de kapel voor zijn Model van een landschapsoverkapping.
De ruimte die je door de smalle opening betreedt, is leeg; ze wordt tot in alle hoeken door neonlampen verlicht. Wat de bezoeker niet weet: De ruimte die hij betreden heeft, ligt in het midden van een veel grotere ruimte, waarvan de zeer ver verwijderde hoekpunten op de verlengde
| |
| |
ruimteassen van de kleine ruimte liggen. Daar zijn, voor de bezoeker onzichtbaar, röntgenapparaten gemonteerd. De stralen die zij uitzenden snijden elkaar in het middelpunt van de kleine ruimte die de bezoeker betreden heeft: A room for X-rays (lege ruimte).
Wat ik heb gezien: Er is een tekening met de titel: Rit door een allee van roestig blik. In een klein handschrift heeft Pichler daar onder geschreven: Het blik en ik keren terug naar huis. Op de tekening is een man afgebeeld die, op een karachtig van wielen voorzien kruis gebonden, van het aardoppervlak in een ondergrondse ruimte getrokken wordt.
Je ziet een roterende chroomstalen boor, die in een niet meer zichtbaar iets boort. Je denkt aan een verwonding. Daarop zie je een lichtrode, dunne vloeistof rondspatten en stromen; het is echter geen bloed.
Zou het niet denkbaar zijn dat buiten het beeldvlak iemand gehurkt zit die rode lak uit een blik laat lopen?
Maar daaraan denk je niet; je denkt aan de dood.
Ik lag op m'n zij, fijn opgerold en warm, en sliep; bijna was het alsof ik, snel, een taai vloeibaar rond een middelpunt wentelende lichtnevel, door het duister vloog.
Later reed ik eens met Pichler over Bonishofen/Kuzma naar Martinje. We liepen door een klein bos, kwamen er aan de zoom weer uit. De man die we opzochten heeft een bruin gezicht, een leren muts op het hoofd. Hij liet ons zijn huis binnengaan. Gedurende ons gesprek stond de vrouw achter de man. Ze hebben twee kinderen. We redden het net, zei de man. De woonkamer waarin we zaten, is ongeveer drie bij vier meter. Naast een kachel, tafel en stoelen staat er een bed van stalen buizen.
Als men onder eeuwigheid niet een oneindige tijdsduur, maar ontijdigheid verstaat, dan leeft diegene eeuwig die in het heden leeft.
En het heden?
| |
| |
Zo moet elke activiteit, ook die van het bedenken, het uitvinden, haar belang in zichzelf hebben, bijvoorbeeld in de geaardheid van het hout, de leem, de metalen die bewerkt worden. Niet het in betrekking staan van het doen met datgene wat wij wereld noemen, is van belang, die betrekking doet zich telkens opnieuw voor, maar de activiteit zelf en het materiaal waarmee zij bedreven worden.
Op de aardhoop waarin de twee mallen van het Model van een goede relatie tussen een man en een vrouw (liefde) liggen ingebed, groeit gras. Het is vaal, doorzichtig. Het licht valt door het bovenlicht van het museum.
Er moet dus een speciaal soort van verbond bestaan, dat men vredesverbond kan noemen, en dat zich zou onderscheiden van het vredesverdrag, doordat dit laatste slechts aan één oorlog en het eerste voor altijd aan alle oorlogen een einde wil maken.
Kant ken ik niet, de uitspraak zal wel alleen voor de volkeren gelden, op burgeroorlogen, op ‘interne oorlogen’, heeft hij ternauwernood betrekking, daar is de vrede vermoedelijk alleen van dien aard, die men de as toewenst.
Gras groeit op de schuine zijden van het heuveltje; eens zal het alles bedekken.
Ik kijk naar het bed waarin de uitgespaarde vorm van een mens ligt opgebaard. Pichler heeft het genoemd: Metaalkleed voor een slapende. Maar die aanduiding is misleidend. De slapende verkeert al in die andere slaap, hij reist door de stille ruimte, en alleen de glasscherven die hem op zijn weg beschermen, geven te kennen dat er iets geweest moet zijn dat angst voelde.
De dood is geen gebeurtenis van het leven. De dood ervaart men niet.
De duim heeft zijn eigen bed. Hij slaapt los van de hand. De hand zelf lijkt op een vermoeide vin, een vleugel die zich niet verroert. Langzaam
| |
| |
treedt de ont-binding in, de elementen wijken uiteen en pas nu merkt men hoe toevallig het was dat ze bij elkaar waren.
Ik stel mij het Staketsel voor de Schedeldaken in de groene wei voor. De wind speelt om het heuveltje, ginds bloeien de bloemen. Het kleine staketsel in de wei. - Maar het moet in het huis komen (Mausoleum).
Het staketsel is kunstig gebouwd van hout. Het staat in de nis, de schedel er bovenop. Van voren is er een sleuf ingefreesd, bij de neus. Hij ligt op een klein, gepolijst kaakdeel. Door de sleuf kun je heen kijken.
Ook het kruis is hol, van riet, met koperdraad bijeengehouden. Het is met lood bekleed; het ligt in een goot van beton (Kruis voor Walter Pichler).
Notities: De lichte helling naar achteren van de steles, die lichte helling. - Evenzo maant de koekoek met droeve stem, de zomerbode zingt en voorzegt bitter leed, aan het hart. - Later zaten we een keer op de deel van de boerderij, waar de steles gewoonlijk staan opgesteld. Het was avond, en omdat we wijn dronken, waren er wat wespen in de buurt; in St. Martin.
Zitplaats voor het huis; die deed me denken aan Tamsweg, waar we op zo'n plaats soep aten. Daar zat ik met marmeren voeten.
Zijn voeten waren wit marmer, en de bloedbanen waren blauwe en rode aderen in dat marmer. Ze hadden het aanschijn van vissen die stilstaan in helder water.
In het museum tjilpte een neonbuis die kapot was.
Duivenpoep op de stokken van de Graat; drie boorgaten in de sokkel, rechthoekig, één daarvan blind; boven sikkelsnedes. - De sokkel bestaat uit een houten bekisting die is volgestouwd met leem. Gewoonlijk staat de Graat op de vliering; als het regent, schuilen daar duiven.
De leem lag langs de weg die van Windjoggl naar Oberdrosen leidt.
| |
| |
Nu vormt hij de sokkel voor de Graat. Pichler heeft 'm daar langs de weg afgegraven, maar niet veel, je merkt het niet eens.
Een uur om het uit te graven, een half uur om het dicht te gooien (Aardkleed voor mijzelf).
Het doorschemeren van de licht geslepen koperdraden (fixering van de hazelaarstokken) door de mantel van de Graat; de zorgvuldige punting van de stokken: Weer maak ik een lijst van dingen die er zijn en hoe ze zijn. Alleen als sporen blijven de activiteiten op de dingen achter. En je beseft dat er sprake is van arbeid die ooit is verricht. En je denkt: Dat heeft iets betekend.
De activiteiten overlappen elkaar. Soms heffen ze elkaar op, of wist de ene de sporen van de andere uit. Zo zou het denkbaar zijn alle energie en vernuft op één ding te concentreren, net zo lang, tot het weer zijn begintoestand heeft bereikt en alle sporen verdwenen zijn.
Worden de activiteiten onderbroken, dan ontstaat een vorm, die toch geen som is. Want de afsluiting van de activiteiten kan alleen maar een schijnbare zijn.
Ons leven is evenzeer eindeloos als ons gezichtsveld grenzenloos is.
Wat echter hij doet, de stroom, weet niemand.
Later hadden we het een keer over het project om een alles omvattende catalogus van materialen, gereedschappen, activiteiten samen te stellen, een verzameling van datgene wat wij wereld noemen. En het doel zou zijn te tonen dat er iets ontbreekt.
Kleed van het kind op de bloedige relikwie: het kleine, witte kleed. Glas en messing: De schrijn. Pichler heeft het grote kleed met zijn bloed bedruppeld. Dat is zijn bloed geweest. Op die manier was het doel van meet af aan onbereikbaar.
| |
| |
Ik ben alleen in het museum, dat is prettig. Voorin telt de kassier de inkomsten na. Dan slaat hij met een staaf tegen twee verweerde bronzen vazen, ten teken dat het tijd is om te gaan. Dus ga ook ik.
Te doen alsof ik aan het begin stond, zou na dat alles onjuist zijn. Ik heb een en ander opgeschreven. De bruikbaarheid van mijn aantekeningen kan echter alleen gezien worden in de omstandigheid dat ze paradoxaal zijn. Als ze enige waarde hebben, dan is die niet gelegen in wat er gezegd werd, maar in wat er niet gezegd werd.
Men kneedt de klei in vorm tot drinkgerei: Juist daar waar geen klei is, ligt zijn bruikbaarheid.
Zoals alle kennis alleen maar paradoxaal kan zijn, omdat juist datgene wat de moeite van het weten waard zou zijn, buiten elke kennis ligt.
Als er een waarde bestaat die waarde heeft, dan moet deze buiten al het gebeuren en zo-zijn liggen. Want al het gebeuren en zo-zijn is toevallig.
In wezen is het onzinnig met betrekking tot denken van een begin te spreken. Denken is geen lineair proces. Ook de veronderstelling van een punt in de ruimte van waaruit het denken die ruimte naar alle richtingen doordringt, leidt tot niets. - Men kan dan alleen denken wat men denken kan.
Naar Sankt Martin: Ik ging op vrijdagmiddag met de arbeiderstrein. Het was behoorlijk heet in de trein en nauw en bedompt; heel anders dan in de mooie treinen die anderen nemen. Ik dacht er weer aan hoe vanzelfsprekend de arbeiders het onrecht dat hun positie inhoudt accepteren.
Toen de trein van station tot station leger werd en zich buiten over het landschap al de avond legde, leunde ik achterover en herinnerde mij: Die lichte helling van de steles! Hun helling komt overeen met die waarin de neksteunen aan verschillende objecten (Bed; Stoel voor zelfmoordenaar) het hoofd van de gebruiker brengen. Die geeft geen kik
| |
| |
meer, heet een tekening van Pichler. En toch glanst het metaal van de steles; pas langzaam begeeft hun straling het onder het opkomende duister.
Pichler vertelde mij eens over de grote vlinders die 's nachts soms verdwalen in het licht van de kamer. Ze hebben een flinke spanwijdte en lijken op fragiele, licht gebouwde vogels. Ze zijn er. Gezien heb ik ze niet.
Ik sliep op het bed in de werkplaats. Boven aan de zoldering is de Lange Vogel bevestigd. De houten staak zal een meter of vijf lang zijn. Hij hangt in draadlussen. Vooraan zitten kop en vleugels. Ze rusten op een ijzeren dwarsbalk. Dan komt de hals van lood. Pichler zou de kop willen vergulden; misschien ook de vleugels.
De andere vogel staat in de hoek geleund. Hij is van tin en zink gemaakt, een model. De vogel die Pichler uiteindelijk zal opstellen, maakt hij van brons. De vogel heeft van die naar achteren getrokken, evenwijdig lopende gespleten vlakken, die maar een paar millimeter van elkaar gescheiden zijn en die je ook kunt zien aan de as van de Wagen; daar wijzen ze naar beneden.
Bij de indianen in Mexico werd de plaats van een te bouwen pyramide bepaald door de priester-astronomen. Omdat er in het rituele syteem van berekening maar één plaats kan bestaan die de juiste is, konden de indianen geen nieuwe pyramide voor de godheid bouwen, als de oude hun te gering voorkwam: Ze moesten de oude ophogen, moesten rondom de oude plaats de oude vorm op grotere schaal herhalen.
Is een vorm eenmaal als juist herkend, dan houdt het bedenken op. Men weet dan dat er geen vooruitgang meer is, elke verbetering zou guirlande zijn.
De zogenaamde originaliteit van de mens is alleen mogelijk binnen een bepaalde ruimte. Maar die is toegewezen.
| |
| |
Als er een causaliteitswet zou bestaan, zou deze kunnen luiden: Er bestaan natuurwetten. - Maar natuurlijk kan men dat niet zeggen: Het blijkt.
De drie vogels moeten in het zuidwesten van de hoeve komen te staan. Een staat er al. Daar loopt het huis af naar de beek.
Vogel in de wei, 's avonds, zingen de anderen, in de grote lente die het toen was.
Als je door het veld loopt, ben je blij de leeuwerik te zien klimmen, zijn gezang te horen. Het zou denkbaar zijn de vleugel van de vogel te onderzoeken om te zien waarom hij zo kan klimmen. Het zou denkbaar zijn de keel van de vogel te onderzoeken om te zien waarom hij zo kan zingen. Maar over het geheim van de leeuwerik zou men daarbij niets te weten komen.
Toen overlegden Fluks en Fiks hoe ze de goedgunstigheid van Oerdonker moesten vergelden, en zij zeiden onder elkaar: De mensen bezitten zeven openingen, om te zien, om te horen, om te eten, om te ademen. Alleen hij hier heeft er geen. Laten we proberen ze te boren bij hem!
Dagelijks boorden ze een gat. Op de zevende dag was Oerdonker dood.
's Avonds praatten we weer over de alles omvattende verzameling van theorieën en theorema's die bedacht zijn om de wereld te verklaren. Wij stelden ons voor dat ze rond een of ander voorwerp bijeengebracht zouden worden om dit te verklaren, bijvoorbeeld om een mijlsteen of om een staak die de grens van een veld markeert. Het voorwerp zou als het ware omhuld raken door alle uitspraken omtrent zijn natuur, zijn doel, zijn materiële hoedanigheid enz. En wij vroegen ons af: Wat zou dan blijken?
man transforms luidde het motto van een tentoonstelling van design, in de ruimste zin van dat woord, in het New Yorkse Museum of Modern Art. - Wat men daar bij wijze van toelichting en ook enigszins spottend aan zou willen toevoegen: Man is not referable to himself.
| |
| |
Een soortgelijke indruk maakte die kop in Time Magazine op me: hua takes over. En ik vroeg me af wát hij dan overnam.
Wat aan die kop stoorde, was haar aanspraak op totaliteit.
Aan de gehele moderne wereldbeschouwing ligt de misvatting ten grondslag dat de zogenaamde natuurwetten de verklaring voor de natuurverschijnselen zouden zijn.
Iedere avond gaan we een biertje drinken bij Windjoggl. We steken de helling met de krekelgaten over. Er hangt een geur van kruiden. Pichler heeft de mensen bij Windjoggl bijna allemaal getekend. Er is die tekening van een man die zijn hoofd in de mestvaalt steekt. Dat is Willi. Hij slaapt naast de varkensstal.
De moeder van Windjoggl kan zich alleen met behulp van stokken voortbewegen. De mensen zeggen: Pichler heeft de moeder van Windjoggl getekent. Bovenin heeft hij de sterren neergezet. - De jonge vrouw zit naast de haard en slaapt. Ook zij kan zich nauwelijks voortbewegen.
De man zei daarop dat je het kind in de buik moest terugstoppen, voordat het naar buiten kon kruipen. De kinderen met hun rode haar. Ze holden in 't rond.
's Nachts keren we van Windjoggl terug naar huis en kijken over de bosruggen. Nu roepen de krekels niet meer, omdat de zon al lang onder is.
Je zou kunnen denken dat de krekels zo onvermoeibaar riepen in de hoop dat de zon bleef schijnen. Hun roepen zou dan een soort van gebed zijn; een smeekbede; een poging tot betovering.
Dat de zon 's ochtends zal opgaan, is een hypothese; wat zoveel wil zeggen als: Wij weten niet of ze zal opgaan.
Meneer Karrner is dood. De mensen zeggen: Voor hem schijnt de zon niet meer.
Wij haalden de jasmijnstruiken uit de kelder, waar ze 's winters gestaan hadden. Ze waren groen, vol bladeren, een troostrijke geschiedenis.
| |
| |
De stenen huizen stonden daar, de stroom borrelde heet omhoog, met een heftige golving; een muur omgaf alles met een lichte boog; daar waren de baden, van onderuit heet. Dat was heel aangenaam -
Pichler legt mij het complex uit dat hij plant en deels al heeft uitgevoerd. Wij lopen rondom de gebouwen. Pichler spreekt van de buitenste ring van gebouwen. Hij omvat de kelder, het Huis voor de Romp en de Schedeldaken, de kapel, het Huis voor het Liggende Lichaam. Daarbinnen zijn woonhuis, deel en werkplaats. De ring beschermt. Waar iets beschermd wordt, dreigt gevaar. Het zou echter ook anders denkbaar zijn; dat de bescherming pas de bedreiging oproept.
Jouw huis reikt niet hoog. Het is laag en vlak, als je er in ligt. De zoldering is vlak, de zijwanden zijn laag, het dak is heel dicht bij je borst gebouwd.
De dood heeft de sleutel, staat in een oud-Engels lied te lezen, en ik stel mij voor hoe Pichler het Huis voor het grote Liggende Lichaam betreedt.
Notities: Regent het, dan dringt het water maar voor een klein deel in de strobedekking van het dak. Door de pijp loopt het de werkplaats binnen, langs het brons aan het raamkozijn omlaag, via het boorgat in de werktafel ten slotte langs de sokkel en dan weer naar buiten. Daar vermengt het zich met het water dat van het dak druppelt en uit de hemel regent.
Zoals ook de zwaluwen gaten in lösswanden boren, waar ze wonen, waarover 's zomers de regen loopt.
De spaarbekkens van Lanzarote. Op het eiland zijn geen bronnen. In witgesauste vierkante ommuringen wordt de dauw verzameld. Wij praten over zouttuinen en het werken daarin. Het woord Lanzarote staat links onderaan een schets voor de twee mallen (Model van een goede relatie tussen een man en een vrouw).
Water echter murmelt omlaag, en de hele dag is daar hoorbaar het zachte geruis.
| |
| |
De bron waarvoor Pichler een omlijsting heeft ontworpen, ligt in het diepst van een ketel, die rondom door bostoppen en weiden omsloten is. Het is een cirkelrond gat. Wij kijken in de diepte: Wat verbergt zich daar? - Niemand weet meer hoe dat was, het ontspringen.
Hölderlin noemt het: Een raadsel is het zuiver ontsprongene. Zuiver ontsprongen is het niet door het denken bedekte. Wittgenstein zegt: Het raadsel bestaat niet. In het door het denken bedekte bestaat uiteraard geen raadsel, dat is elders, daarbuiten.
Nu ik dat noteer, schiet mij te binnen wat ik jaren geleden eens heb opgeschreven: Bijwijlen overvalt ons een diepe neerslachtigheid en vertwijfeling. Zou ons in dergelijke ogenblikken gevraagd worden: Wat willen jullie nu eigenlijk bereiken in het leven?, dan zouden wij zonder mankeren antwoorden: De eik op de zuidhelling! Een dag die verstrijkt! - Maar het wordt ons niet gevraagd, en het wetmatige blijft werkzaam.
Onder twijgen door lopen de kinderen het bos uit en het veld in. Ze hollen naar de vrouwen die daar aan het werk zijn. Ze werken gebukt met hakijzers. De hakijzers hebben een korte steel, je moet diep voorover bukken, je hoofd naar voren strekken.
Van St. Martin kom je Oberdrosen; van Oberdrosen in Minihof en Eisenberg; van Eisenberg in Neumarkt en Jennersdorf. - Vanuit Jennersdorf kun je naar Parijs, naar Stockholm of naar Warschau; de hele wereld in.
Een wilde heuvel echter staat boven de welving mijner tuinen. Kersenbomen. Een scherpe reuk echter omwaait de gaten in de rots. Aldaar ben ik alles tesamen.
De Romp heeft Pichler van leem gemaakt. Bij het drogen scheurt de leem, er vallen spleten. Pichler vult ze op met leem, gemengd met beenderlijm. Dan, wanneer de leem is uitgewerkt, worden borstkuras, schedeldak en penisfoedraal bevestigd. Pichler brengt de Romp naar zijn Huis. Hij zet hem op zijn messing zetel. Daar zal hij voortaan zijn.
| |
| |
De vlierbomen rondom het Huis voor de Wagen. Beneden staat het kruis in zijn gesloten ijzeren schrijn. Wordt deze geopend, dan ligt het kruis op zijn ruwhouten gaffels in de schaduw die de vlierbomen werpen.
Voor het huis is een bed waar verschillende kruiden groeien. Een mierenleeuw is bezig daar zijn val te zetten. Ik sla hem gade; maar zijn geduld is groter dan het mijne, hij moet een andere tijd hebben dan ik.
Die bruine vlekken van bovist-poeder op de lichamen die Pichler tekent. Terra di Siena. Wij zitten weer op de deel, bovenop de uitgehakte balken die voor de kapel zijn bestemd. Pichler heeft een man getekend die in de bloedregen staat. Op het erf spelen de kinderen. Wij drinken wijn, praten doen we niet meer.
Pichler leeft geïsoleerd. Hij werkt zonder ophouden, hij is op zijn hoede. Hij streeft er naar preciezer te worden, volmaakter, niet meer verwondbaar.
Het mooie denkbeeld dat er sterkstroom door mijn lichaam geleid zou worden. De wens in overeenstemming te zijn.
Nu, kom, vuur!
Het kan zijn dat Peintner gelijk heeft en dat het bedenken, het uitvinden, gewoonte en een verslaving kan worden. Het geleefde leven laten prevaleren boven het door het voorstellingsvermogen gereflecteerde, verwijst echter enkel naar het andere concept, dat van onmiddellijkheid en spontaniteit. Het is een wereld zonder werk. De mens rust, hij is dood, of hij bestaat niet. Zou hij dan naadloos ingepast zijn in het gegevene? Bestaat dat, of bestaat dat niet?
Ik stel mij een stenen huis voor, met een rechthoekige plattegrond, meer dan manshoog, meer dan manslang, met een stenen gevel.
Ik stel mij een stenen huis van grijze stenen voor. Het heeft een deur. Ramen heeft het niet.
| |
| |
Ik stel mij een stenen huis voor en verder dat ik dat stenen huis bewoon. Ik ga in en uit. Ik zit in het huis of voor het huis. Ik sta of lig.
Ik stel mij iets heel eenvoudigs voor.
En verder?
Ik stel mij een helling voor. Daar staat het stenen huis.
Ik stel mij het groene gras voor.
Aan de voorkant stel ik mij een vlakte voor, als uitzicht, of de zee, een vlakte van water.
Ik stel mij voor dat het groene gras de helling bedekt.
En verder?
Ik stel mij voor in het huis te liggen en te slapen.
Ik stel mij voor wakker te worden en het huis uit te gaan.
Ik stel mij voor, voor het huis te zitten en over de vlakte uit te kijken of over de zee.
Ik stel mij voor het huis binnen te gaan, te gaan liggen, en te slapen of te sterven.
(De cursief gezette citaten zijn afkomstig van Peintner, Wittgenstein, Kant, Kafka, Lao Tse, Dzjoeang Tse, Hölderlin, uit oud-Engelse poëzie en van mijzelf.)
| |
| |
1. Houten kern van de Romp.
2. De houten kern met stro-ommanteling.
| |
| |
3. De Romp met leem bestreken, vóór het vullen van de drogingsscheuren.
4. De voltooide Romp met schedeldak, borstpantser en penis in brons.
| |
| |
5. Het interieur van het Huis met de Romp; de Schedeldaken op hun stellage.
| |
| |
6. Het eerste Schedeldak; brons.
7. Het eerste Schedeldak; zijaanzicht.
| |
| |
8. Het hoofd van de Beweegbare figuur; messing kolommen dragen op een loden basis een in leem ingebed menselijk schedeldak, de aanzet van het voorhoofd in tin, de verankeringstrommel in tin en zink.
| |
| |
9. De Beweegbare figuur met gespreide armen in ondergewaad.
| |
| |
10. Huis voor de Vogels; zijaanzicht, dak afgedekt met glas.
11. Huis voor de Vogels; vooraanzicht en doorsnede.
| |
| |
12. De tweede Vogel; brons.
| |
| |
13. De tweede Vogel; vooraanzicht.
|
|