Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1982 (nrs. 21-24)
(1982)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Paul Moyaert
| |
[pagina 136]
| |
betekenisintentie en heeft zich bevrijd van de gangbare rationele semantische organisatie van ons universum. Hier ziet men de betekenaar in zijn zuiverste vorm: ‘le pur sujet du signifiant’ (Lacan) is er volledig gerealiseerd. En het is precies die grenzeloze betekenisrijkdom die ons mateloos fascineert. We moeten ons echter afvragen waaruit die rijkdom bestaat die we spontaan in een schizofreen discours veronderstellen! Men weet dat Jacques Lacan zich hoofdzakelijk op het metaforisatieproces en het psychotisch discours baseert om het overwicht van de betekenaar op de orde van het betekende te verdedigen. In de metafoor en de psychose worden we inderdaad direkt gekonfronteerd met een betekeningsproces waar de betekenaar niet meer in dienst staat van een betekende: de betekenaar is er niet meer de secundaire inkleding, veruitwendiging of uitdrukking van een voorafgegeven betekende maar produceert nieuwe betekeniseffekten die niet meer helemaal kunnen worden afgeleid uit of gereduceerd tot reeds gestolde betekeniskorrelaties tussen een betekenaar en een betekende (bv. lexicale betekenissen). Men vindt geen metaforen in een woordenboek; zodra een metafoor gelexicaliseerd is houdt ze op een metafoor te zijn. In de metafoor en de psychose staan de betekenaars ook niet meer in dienst van vastgeroeste semantische vormgevingen van ons universum; ze houden onze vertrouwde semantische organisaties niet in stand maar breken ze open. De onherleidbare en oorspronkelijke mogelijkheid van metaforen en de latente aanwezigheid van een psychotisch discours laten ons zien dat de betekenisproduktie van de taal en de betekenismogelijkheden van een betekenaar uiteindelijk niet kunnen worden gefundeerd in de orde van het betekende of in een voorafgegeven onveranderlijke korrelatie tussen betekenaar en betekende. De betekenisproduktie wordt veeleer mogelijk gemaakt doordat betekenaar en betekende principieel niet met elkaar overeenstemmen: er is steeds een te weinig aan betekende om de betekenismogelijkheden van een betekenaar ten volle uit te putten en er is steeds een surplus aan betekenis mogelijk vanuit de orde van de betekenaar (een betekenaar kan altijd nog iets anders betekenen)Ga naar voetnoot1.. De betekenisproduktie kan uiteindelijk in niets anders gefundeerd worden dan in de differentie tussen de betekenaars; elke betekenisstolling of betekeniskorrelatie vindt plaats tegen de achtergrond van een oor- | |
[pagina 137]
| |
spronkelijke differentie die op zichzelf en als zodanig geen enkele identiteit (geen enkele onveranderlijke korrelatie betekenaar-betekende) vooronderstelt. De fonologie, aldus Lacan, artikuleert de minimale en noodzakelijke voorwaarden op grond waarvan een betekenaar kan betekenen. Het enige wat op dit niveau verklaard wordt is de mogelijkheidsvoorwaarde, zodat wij een betekenaar als mogelijk zinvol zouden kunnen percipiëren: om een betekenaar als zinvol te kunnen zien is het nodig dat we een verschil waarnemen met andere betekenaars. Daarmee heeft men uiteraard nog niet geantwoord op de vraag of een betekenaar feitelijk voor ons betekent in ons taalsysteem. Er wordt bovendien in geen enkel opzicht positief geanticipeerd op de betekenismogelijkheden van die betekenaar. De betekenismogelijkheden die in de differentiële tussenruimte kunnen vrijkomen blijven open en onbepaald. Een betekenaar wordt slechts als zinvol, en niet louter als mogelijk zinvol gepercipieerd, wanneer die open mogelijkheden beperkt en gekonkretiseerd worden in de historische kontekst van een discours, die een korrelatie aanbrengt tussen de orde van de betekenaar en de orde van het betekende. Lacan formuleert het als volgt: ‘le second réseau, du signifié, est l'ensemble diachronique des discours concrètement prononcés, lequel réagit historiquement sur le premier (= le signifiant), de même que la structure de celui-ci commande des voies du second. Ici ce qui domine c'est l'unité de signifcation’Ga naar voetnoot2.. Elke effektieve betekenismanifestatie is een historisch gebeuren dat zich voltrekt tegen de achtergrond van de eindeloze, onbepaalde en open betekenismogelijkheden van een differentiële betekenaar. In het licht van die oorspronkelijke differentie verschijnt elke historische betekenisidentifikatie als een voorlopige, niet-definitieve en niet oorspronkelijke semantische vormgeving van ons universum. Aanvankelijk heeft Lacan (bv. in Fonction et champ de la parole et du lapgage) het betekeningsproces steeds gedacht in een spanningsverhouding met de historische konstellatie van discoursen. Tot het spel van pure betekenaars hebben we feitelijk nooit rechtstreeks toegang. Het is altijd pas achteraf, d.w.z. vanuit de reeds historisch gestolde betekeniseffekten van een bepaald discours dat we gekonfronteerd worden met een betekeninsproces in de taal dat enkel berust op een spel van pure betekenaars. Zo kunnen we een metafoor slechts als een metafoor per- | |
[pagina 138]
| |
cipiëren binnen de spanningsverhouding met min of meer homogene betekenismanifestaties. De subversieve betekenis van een metafoor ontleent zijn kracht aan zijn verhouding tot een niet-metaforische homogene betekeniskontekst. Verdwijnt die spanningsverhouding, dan verliest de metafoor haar effectiviteit en komt haar betekenis in de lucht te hangen; er kunnen dan hoogstens betekenismogelijkheden vrijkomen zonder enige historische en diskursieve uitwerking. Maar vanaf de publikatie van I'Instance de la lettre dans l'inconscient, streeft Lacan steeds meer naar een direkt kontakt met de oorspronkelijke differentiële ruimte in de taal waarin betekenis zich kan aftekenen. Hij wil het oorspronkelijke moment van de betekenisproduktie zelf aanwezig doen zijn, dwz. het moment waarop het betekende nog eindeloos blijft verglijden onder de keten van betekenaars en de betekenisperceptie nog geen konkrete gestalte heeft gekregen: het moment van de zuivere produktie van betekenismogelijkheden dat voorafgaat aan elke fixatie van betekenis, wanneer de betekenis nog niet is ingebed in een of andere historische kontekst. Wat feitelijk altijd pas achteraf voor ons zichtbaar wordt (met name de prioriteit van de betekenaar t.o.v. het betekende) wil Lacan direkt presenteren: een zuivere differentie die nog in geen enkel opzicht is aangetast en ingeperkt door een bepaalde overeenstemming van betekenaar en betekende. Om dit te bereiken stimuleert Lacan in de analyse dan ook meer en meer een vrije associatie van betekenaars waarbij elke referentie naar een betekende en elke historische inbedding van die betekenaars in de individuele geschiedenis van de analysant zoniet overbodig wordt dan toch op de achtergrond verdwijnt. Lacan droomt van een zuivere taal met ongelimiteerde betekenisrijkdom. Vandaar trouwens de fascinatie van Lacan voor allerhande (mathematische, logische en topologische) formalisaties: daar gaat het om een taal van zuivere vormen zonder enige historische substantie. Er voltrekt zich op die manier bij Lacan een zeer specifieke epistemologische omkering: wat op zich slechts een noodzakelijke voorwaarde is om de betekenisproduktie mogelijk te maken, wordt door Lacan op 'n gegeven moment verheven tot het wezen zelf van de taal en de betekenis. En dit heeft tot gevolg dat de vrije associatie die in de analyse slechts een middel is, bij Lacan een doel in zichzelf wordt: waar voor | |
[pagina 139]
| |
Freud (en ook in de eerste publikaties van Lacan) de vrije associatie een middel is om de onbewuste betekenaars opnieuw in te schrijven in de geschiedenis van de analysant, wordt voor Lacan de konkrete konfliktueuze geschiedenis van de analysant een voorwendsel om de onontgonnen latente betekenisrijkdom van betekenaars vrij te maken. En het resultaat hiervan is: een spel van betekenaars zonder geschiedenis. Lacan verwacht van dit spel van pure differentiële betekenaars - als doel op zichzelf - een enorme rijkdom aan betekenis. Die rijkdom is in wezen echter leeg en onbepaald: een betekenaar zonder diskursieve geschiedenis geeft enkel onbepaalde mogelijkheden vrij. Het gaat om een betekenisrijkdom die veel belooft en niets geeft. Het enige dat vrijkomt is een spel van vrijblijvende ahistorische mogelijkheden. Wanneer de differentie als differentie, dwz. de oorspronkelijke ruimte van waaruit betekenis mogelijk wordt, zelf direkt aanwezig wordt gesteld, ontstaat er in feite het tegendeel van de differentie: een totale indifferentie. Het spel van betekenaars is een spel van indifferente betekenismogelijkheden. Ik zal deze opmerkingen verder verduidelijken aan de hand van de droomarbeid en de droomduiding; langs die omweg zal ik de specifieke struktuur van een psychotisch discours in het algemeen en de schizofrenie in het bijzonder proberen te situeren. | |
2. Een dubbele lektuur van de droom: Freud en Lacan.Men heeft terecht de struktuur van een psychotisch discours vergeleken met de droom; een analyse van de wetmatigheden van een droomverhaal kan dus verhelderend zijn om de betekenisproduktie van een psychotisch discours beter te begrijpen. Het inslapen van de voorbewuste censuur en de daarmee samenhangende verzwakking van de kontrolemechanismen van het secundaire proces maken het mogelijk dat in de droom onbewuste dingvoorstellingen naar de oppervlakte van het menselijk psychisme (met name het waarnemingsbewustzijn) doorbreken. De onbewuste dingvoorstellingen worden beheerst door de typische wetmatigheden van het primaire proces, te weten de verschuiving en de verdichting. De manifeste droominhoud is nooit een rechtstreekse vertaling, letterlijke weergave of afbeelding van onbewuste droomgedachten: in de manifeste droom- | |
[pagina 140]
| |
inhoud worden verschillende droomgedachten in één beeldvoorstelling samengeperst zodat het droombeeld overbepaald is; en bovendien treedt er een konstante accentverschuiving op tussen de manifeste en de latente inhoud aangezien deze laatste kan worden weergegeven door een beeld dat er slechts een detail van belicht. Verschuiving en verdichting zijn geen secundaire vervorming van een inhoud die eigenlijk ook letterlijk zou kunnen worden uitgedrukt, ze zijn veeleer de konstitutieve voorwaarde voor de manifestatie en de doorbraak van het onbewuste. Maar de macht en de invloedssfeer van de wetten van het primaire proces blijven niet beperkt tot het domein van dingvoorstellingen als louter visuele beeldvoorstellingen; de droombeelden zijn slechts een specifieke soort voorstellingen waar de werking van het primaire proces tastbaar wordt. Ook de woordvoorstellingen, aldus Freud, die ‘normaal’ gevormd worden door de logische wetmatigheden van het denken en de taal kunnen gegrepen worden door het primaire proces: woordvoorstellingen worden dan als dingvoorstellingen behandeld. Dit gebeurt niet alleen nu en dan in de vrije woordassociatie (bv. versprekingen) maar vooral in het psychotisch discours: de associaties en kombinaties van woordvoorstellingen verlopen dan volgens het mechanisme van de verschuiving en de verdichting. Het primaire proces struktureert ons semantisch universum en mijn psychische voorstellingswereld op basis van de perceptie van een gelijkenis. Het identificeert en verbindt voorstellingen op grond van een waarnemingsidentiteit. Zo kunnen woorden (klanken) die op elkaar lijken tot één nieuwe klankvorm worden samengebundeld. Woorden worden aan elkaar gebonden en met elkaar verbonden op basis van principes die geen rekening houden met een abtrakte betekenisinhoud en een logisch koherente betekenisontwikkeling; de kombinaties steunen veeleer op de perceptie van een onmiddellijke gelijkenis tussen de objekten waarnaar verwezen wordt of tussen het materiële uiterlijk van de klanken. Het secundaire proces daarentegen stelt een identiteit vast op het niveau van het denken òf het koncept. De identiteit tussen subjekt en predikaat is op het niveau van het secundaire proces steeds bemiddeld door de ontwikkeling van een begrip: het gaat om een bemiddelde iden- | |
[pagina 141]
| |
titeit; wat geïdentificeerd wordt, wordt tegelijkertijd ook gedifferentieerd. Op het niveau van het primaire proces is de identiteit onmiddellijk; alle secundaire verschillen verdwijnen volledig op de achtergrond. Wat door het secundaire proces gedifferentieerd, in kategorieën gescheiden en hiërarchisch wordt geklassificeerd, wordt door het primaire proces opnieuw met elkaar geïdentificeerd: grenzen worden overschreden en de vertrouwde homogene klassifikaties van ons universum worden door elkaar gehaald door onverwachte heterogene kombinaties. Met de doorbraak van het primaire proces komt er een betekeningsproces vrij dat ontsnapt aan de macht en de kontrole van het voorbewuste secundaire proces. Freud gebruikt de term ‘dingvoorstelling’ (‘Sachvorstellung’) als een technische term om de onbewuste driftrepresentanten aan te duiden. En hij vermijdt de voor de hand liggende term ‘beeldvoorstelling’, omdat deze term nog kan suggereren dat de zin van een droombeeld zou bestaan in de perceptie van een afbeeldingsrelatie met een onbewuste inhoud. De klinische ervaring toont ons echter dat de zin van een droombeeld ‘vogel’ niet bestaat in de verwijzing naar een vogel die door het droombeeld wordt afgebeeld. Dingvoorstellingen zijn volgens Freud ondoorzichtige materiële inskripties die naar niets anders meer verwijzen dan naar zichzelf. Elke symbolische verwijzing is er verdwenen. Ze verwijzen enkel naar hun eigen materialiteit. Wanneer woorden als dingvoorstellingen worden behandeld dan betekent dit, dat ze hun symbolische verwijzingswaarde verliezen of dat deze symbolische waarde tenminste voorlopig wordt opgeschort: ze tonen enkel zichzelf en verwijzen niet meer door naar een betekende. In die zin zijn de dingvoorstellingen ook ahistorische inskripties. Ze staan op zichzelf, ze zijn afgesneden van elke historische verwijzingskontekst; de bruggen met individuele psychische konflikten zijn opgeblazen. Maar toch is volgens Freud de doorbraak van een onbewust primair proces zinvol; dromen zijn zinvol, hoe bizar en vreemd ze op het eerste gezicht ook mogen zijn. Dromen (versprekingen en allerlei symptomen) zijn zinvol op voorwaarde dat ze geduid of geïnterpreteerd worden. Hiervoor is een specifieke arbeid nodig en deze arbeid wordt in de eerste plaats door de analysant zelf verricht in de vrije associatie. Het is niet zozeer de analytikus die de dromen duidt, maar de analysant. Deze | |
[pagina 142]
| |
interpretatie bestaat niet uit een rationele rekonstruktie van de latente betekenisinhoud of uit een spontane kreatieve zingeving van de analysant. Elke rationele rekonstruktie betekent immers een zich opnieuw afsluiten voor het onbewuste. Door de vrije associatie moeten de droombeelden opnieuw een kontekst krijgen en wordt er opnieuw aansluiting gezocht bij de individuele geschiedenis en de psychische konflikten van de analysant. Door de vrije associatie moet de analysant proberen de kloof te overbruggen tussen ahistorische op zichzelf staande dingvoorstellingen enerzijds, en de specifieke lotgevallen van de drift in zijn onbewuste geschiedenis anderzijds. En precies om te verhinderen dat de vrije woordassociatie slechts een vrijblijvend spel van enkel in zichzelf cirkelende klanken zou blijven waardoor de kloof tussen ahistorische woordvoorstellingen en de individuele onbewuste geschiedenis veeleer in stand wordt gehouden, heeft Freud steeds het belang van de dagresten beklemtoond voor de droomduiding. Freud suggereert dan ook regelmatig de vrije woordassociatie te laten beginnen bij de dagresten. De manifeste droominhoud sluit direkt aan bij de latente konflikten en de onvervulde wensen van de vorige dag die tevens een reaktivatie betekenen van de infantiele wensen; de infantiele wensen gebruiken de dagresten om zich vermomd in de droominhoud als direkt vervulde wensen te manifesteren. Het betekenisontbindend proces van de analyse (αναλυειν) en de vrije woordassociatie wordt tegelijkertijd gekoppeld en gebonden aan de individuele geschiedenis en aan konkrete psychische konflikten. Zonder deze historische binding blijven de betekenismogelijkheden in de lucht hangen en funktioneert de vrije associatie op dezelfde manier als dingvoorstellingen. De droomassociaties moeten echter niet alleen aan de geschiedenis gebonden worden maar ook aan de seksuele lichamelijkheid. Het is in deze kontekst dat men het belang van de droomsymboliek in Die Traumdeutung moet begrijpen. De droomsymbolen moet men niet begrijpen als universele sleutels waarvan de abstrakte betekenisinhoud a priori op onverschillig welke droom kan worden toegepast zodat men aan een droom betekenissen zou kunnen geven zonder de specifieke arbeid van de analysant. Freud is niet zozeer geïnteresseerd in de universele betekenis van de droomsymbolen, maar in een mogelijke refe- | |
[pagina 143]
| |
rentie naar het seksuele lichaam van de analysant: in de droomsymbolen wordt er immers verwezen naar de menselijke seksualiteit, het seksuele verschil, de kastratie... In dezelfde kontekst moet men het streven van Freud begrijpen om de verschillende ‘oerfantasma's’ (bv. de oorspronkelijke verleiding, het fantasma van de oerscène en de kastratie...) steeds opnieuw konkreet in te schakelen en te situeren in de geschiedenis van de analysant, hoewel hij tegelijkertijd beklemtoont dat die oorspronkelijke fantasma's een fylogenetisch karakter hebben en dat hun inhoud als zodanig niet begrepen kan worden vanuit de perceptie van één of andere toevallige reële gebeurtenis. Dat Freud bij voorbeeld in de analyse van de Wolfman blijft zoeken naar een historische kontekst en zelfs een preciese datering van de oerscène wil vinden, moet men dus niet begrijpen als een naïeve terugval in een plat realisme waarbij een reële gebeurtenis de oorzaak zou zijn van het fantasma. Freud beweert niet dat een reële traumatische gebeurtenis de zin uitmaakt van het fantasma, evenmin als de dagresten de zin van een droom verklaren. Noch het fantasma noch één of ander traumatisch gebeuren, hebben een ahistorische zin op zich. Ze krijgen slechts zin vanuit het hier en nu van de analyse; de zin van een fantasma en een trauma wordt altijd pas achteraf tot stand gebracht vanuit het hier en nu van de vrije associatie. En de zingeving die in het nu van de taalbehandeling voltrokken wordt, is niet willekeurig, aangezien ze aansluit bij en gedragen wordt door een persoonlijke geschiedenis. In de analyse wordt er niet zomaar betekenis geproduceerd, maar wordt er opnieuw zin gegeven aan de geschiedenis van de analysant en die nieuwe zingeving voltrekt zich steeds binnen het hier en nu van de reeds gekonstitueerde geschiedenis. Een betekenis die in geen enkel opzicht aansluit bij mijn geschiedenis, zal mij ook in de analyse in geen enkel opzicht aanspreken. Vandaar tenslotte dat voor Freud de herinnering steeds een ideaal blijft in de analyse ook al zal in de meeste gevallen het verleden slechts gerekonstrueerd kunnen worden. ‘Der Weg, der von der Konstruktion des Analytikers ausgeht, sollte in der Erinnerung des Analysierten enden’Ga naar voetnoot3.. Het doel van een analyse ligt niet in het zomaar produceren van speelse betekenismogelijkheden en van de analysant wordt niet gevraagd dat hij zich - vrijblijvend - openstelt voor en overgeeft aan een | |
[pagina 144]
| |
spel van betekenaars dat op zichzelf steeds nieuwe betekeniseffekten kan produceren. De vrije associatie als een doel op zichzelf hanteren is waarschijnlijk één van de meest subtiele verdedigingsmechanismen om affektieve konflikten, pijnlijke lotgevallen van de drift en historische gebeurtenissen niet te hoeven opnemen in mijn discours. De neurotikus leeft in de greep van een verleden dat niet wil of kan voorbijgaan, een verleden zonder geschiedenis, een verleden dat steeds hetzelfde blijft. In de analyse probeert men opnieuw zin te geven aan het verleden zodat het opnieuw toekomst krijgt en dus vanuit de toekomst op ons kan afkomen. Zich zomaar storten in een open wereld van toekomstige betekenismogelijkheden zonder verleden, d.w.z. zonder geschiedenis, werkt uiteindelijk even vervreemdend als leven in de ban van een verleden dat niet wil voorbijgaan. De Freudiaanse droominterpretatie is dus wezenlijk reduktionistisch: de manifeste droominhoud en de rijke droomassociaties worden immers herleid tot verdrongen infantiele (historische) seksuele konflikten. Freud verontschuldigt zich overigens regelmatig bij zijn lezers voor het feit dat het in de psychanalyse steeds op hetzelfde neerkomt. Dit heeft tot gevolg dat Freud de verdichting niet als een metafoor opvat, maar als een verbergen van een latente seksuele inhoud. En hier komt het cruciale verschil met een Lacaniaanse droomlectuur tot uitdrukking. Lacan begrijpt de verdichting wel als een metafoor, d.w.z. als een produktie van nieuwe betekeniseffekten. In feite kan men de verdichting op een dubbele manier lezen: als metafoor (Lacan) of als verhulling van een onveranderlijke onbewuste inhoud (Freud). De keuze tussen die twee mogelijkheden heeft echter vèrstrekkende gevolgen. Een voorbeeld ter verduidelijking. Men kan een droomassociatie rond paraplu, kerktoren, populier, vogel lezen als een onverwachte heterogene interaktie tussen verschillende semantische velden zonder dat deze tot één veld (bv. het strikt seksueel driftmatige) kunnen worden gereduceerd (bv. een interaktie tussen de semantische as van gebruiksvoorwerpen, de religie, de planten, de dierwereld, het seksuele...). Leest men het overbepaalde droombeeld op die manier, dan stelt men zich open voor een onoverzichtelijk veld van nieuwe betekeniskonnotaties. Freud daarentegen herleidt die associatieketen tot gemeenschappelijke onveranderlijke semantische kenmerken (bv. lang, | |
[pagina 145]
| |
scherp, rechtopstaand...) en ziet ze bovendien als specifieke seksuele lichaamskwaliteiten (bv. het mannelijk geslachtsorgaan); op die manier sluit Freud zich, in tegenstelling tot Lacan, af voor het eindeloos surplus aan betekenismogelijkheden. Freud vat de associatieketen in de eerste plaats op als betekenaars die verbonden kunnen worden met de lotgevallen van het seksuele lichaam van de analysant en vanuit dat lichaam een specifieke zin kunnen krijgen. Enkel door die reduktie kan er in een droomduiding een zin vrijkomen die mij lichamelijk en historisch (door aan te sluiten bij de dagresten) aanspreekt. En Freud erkent wel in Die Traumdeutung dat een droom op die manier nog niet uitputtend is geanalyseerd; maar de analyse bestaat nu eenmaal niet in een fascinatie voor een eindeloos surplus aan betekenismogelijkheden. Volgens Lacan daarentegen maakt dit surplus het wezen zelf uit van de droom; de droom wordt voor Lacan een poëtisch objekt. Lacan's fascinatie voor het spel van betekenaars als het wezen van de analyse en als doel op zich, maakt niet alleen elke verbinding van de betekenaars met het lichaam onmogelijk, maar maakt bovendien elke inbedding van de betekenaars in mijn geschiedenis overbodig. De therapeutische interventies hoeven geen historische kontekst meer te scheppen; ze moeten enkel met een vindingrijk woordspel een in zichzelf cirkelende beweging van betekenaars, die op zichzelf funktioneren als louter formele archetypen, opnieuw opsporen. In vele opzichten kan men nu het psychotisch discours in het algemeen en een schizofreen discours in het bijzonder definiëren als een louter in zichzelf cirkelend spel van betekenaars. De schizofreen leeft in een wereld van woorden die hij in zijn inflatoire almacht vrij, als dingen, kan manipuleren; deze wereld van woorden komt in de plaats van de realiteit die hij gedesinvesteerd [van een bezetting ontdaan] heeft. Hij heeft niet alleen de realiteit gedesinvesteerd maar ook zijn individuele geschiedenis. En hier ligt het verschil met de droom. Ook in de droom en de vrije woordassociatie komen er voortdurend eigenaardige en overbepaalde zinswendingen voor die op het eerste gezicht veel gelijkenis vertonen met ‘schizofrene Reden und Wortneubildungen’Ga naar voetnoot4.. Maar in de droom is deze regressie van de woordvoorstellingen tot dingvoorstellingen slechts een voorbereiding om de komplexe onbewuste associaties aan bod te laten komen (‘alle Operationen an Worten sind für | |
[pagina 146]
| |
den Traum nur Vorbereitung zur Sachregression’)Ga naar voetnoot5.. In de droomassociatie blijft er m.a.w. een spanning tussen de woordvoorstellingen en de konkrete onbewuste dingvoorstellingen, en die interaktie of dialektiek tussen het voorbewuste en het onbewuste wordt aktief opgenomen, geintegreerd door het subjekt van de vrije associatie. De vrije associatie wordt niet enkel geschraagd door formele klankassociaties maar ook voortgestuwd door het opduiken van allerhande beelden, fantasma's en scènes uit het verleden. (Dit komt bv. tot uiting tijdens de analyse op momenten dat de analysant zegt: ‘dat is raar, nu zie ik dit of dat voor mijn ogen’). De doorbraak van onbewuste voorstellingen is, in tegenstelling tot de droom’, geen hallucinerende waarneming, omdat (en voor zover) die beelden bemiddeld worden door de taal. Door die voortdurende interaktie tussen voorbewuste woordvoorstellingen en onbewuste ding- (of beeld-)voorstellingen krijgen de woorden een konkrete inhoud en houden de dingvoorstellingen op, ahistorische op zichzelf staande inskripties te zijnGa naar voetnoot6.. In de schizofrenie is deze kommunikatie tussen woordvoorstellingen en dingvoorstellingen verstoord. ‘Beim Traum ist der Verkehr zwischen (vbw) Wortbesetzungen und (ubw) Sachbesetzungen frei; für die Schizophrenie bleibt charakteristisch, dass er abgesperrt ist’Ga naar voetnoot7.. In de schizofrenie wordt het onbewuste gedesinvesteerd: het discours van de schizofreen heeft elke aansluiting bij een persoonlijke geschiedenis, die haar sporen nalaat in de onbewuste beeldvoorstellingen, verloren. Er wordt een taal gesproken die niet meer verwijst naar historische gebeurtenissen; de taal sluit nergens meer bij aan: ze staat volledig op zichzelf en draait volledig in zichzelf. Het psychotisch discours is zowel een boodschap over de code als een code over de boodschap, d.w.z. het gaat om een taal die haar eigen oorsprong kreëert. De schizofreen staat aan de oorsprong van de taal, of beter aan de oorsprong van zijn taal. En precies daarom is in de schizofrenie het einde van die taal ook altijd zo beangstigend dichtbij. Plotseling kan die taal ophouden te bestaan en blijven er enkel ongeartikuleerde en rauwe lichaamskreten over. Vandaar de paradoxale struktuur van een psychotisch discours; enerzijds ligt het onbewuste zonder meer open, aangezien de woordvoorstellingen volledig beheerst worden door het primair proces en behandeld worden als dingvoorstellingen; en anderzijds gaat het om | |
[pagina 147]
| |
een taal die afgesneden is van elke historische inbedding aangezien de schizofreen zijn onbewuste en zijn geschiedenis heeft gedesinvesteerd. De neurotikus leeft in de ban van een verleden dat niet voorbijgaat; de schizofreen leeft in een wereld van woorden zonder geschiedenis. De schizofreen leeft in een wereld zonder begin en einde; daarom is hij ook altijd reeds dood. | |
3. Over de semantische armoede en de demetaforisatie in de schizofrenieSpontaan zijn we geneigd de betekenisrijkdom van een schizofreen discours te verheerlijken. De schizofreen zou toegang hebben tot een rijke betekeniswereld die voor ons gesloten blijft. En die rijkdom wordt ons in de eerste plaats gesuggereerd door de dikwijls zeer speelse klankassociaties en vindingrijke woordkombinaties. Maar in feite gaat er in dat discours tegelijkertijd een enorme semantische armoede schuil. Wanneer de strukturering van het semantisch universum en van onze psychische belevingswereld in de greep is van het primaire proces, dan betekent dit niet alleen dat woorden als dingen behandeld worden (bv. ‘voix, voit, vois-où, voyou, où-va-la-voix, la voie, la voie-du-train, ça m'effroie, froid, Youffroi, va...’), maar ook dat het niveau van het betekende, d.w.z. van de betekenisperceptie, volledig gestruktureerd wordt op grond van een niet-bemiddelde waarnemingsidentiteit. De perceptie van een minimale gelijkenis is dan voldoende om betekenaars met elkaar te identificeren en onderling te verwisselen. Maar wanneer die waarnemingsidentiteit nu op zichzelf blijft voortbestaan en in geen enkel opzicht nog verder of opnieuw wordt uiteengelegd door het secundaire proces, dan zal er uiteindelijk eerder een betekenisreduktie plaatsvinden dan een produktie van nieuwe betekeniseffekten: alle mogelijke secundaire betekenisverschillen vallen dan weg en er blijft enkel een stereotype gelijkenis of identiteit over die zich onveranderlijk blijft doorzetten. Zonder een blijvende interaktie met het secundaire proces komen we met het primaire proces terecht in een stereotype betekenisperceptie. In een andere studieGa naar voetnoot8. heb ik het voorbeeld gegeven van een vrouw die op grond van een elementaire waarnemingsidentiteit, opgedrongen door het onbewuste primaire proces, de verschillende openingen in haar lichaam tot één en hetzelfde gat reduceert: anus, neusgaten, oog- | |
[pagina 148]
| |
holten, oren, huidporiën, vagina, uitgedrukte zweertjes, tepels, mond en navel worden gepercipieerd als één en dezelfde opening. In tegenstelling tot wat men op het eerste gezicht zou verwachten, wordt de betekenis van die verschillende lichaamsopeningen niet overbepaald; de onderlinge verwisselbaarheid van die betekenaars heeft niet tot gevolg dat de betekenis ervan overbepaald wordt. Er vindt hier geen verschuiving plaats van een verdrongen seksuele betekenis naar het anale waardoor deze laatste lichaamszone seksueel herbetekend wordt zoals in de obsessionele neurose. Er vindt ook geen verdichting plaats tussen het seksuele en de ogen zoals dit bij voorbeeld wel het geval kan zijn in de hysterische blindheid. Er voltrekt zich veeleer een reduktie in de lichaamsbeleving, omdat de interaktie tussen secundaire betekenisverschillen is opgeheven: elke opening, van waaruit het lichaam een nieuwe betekenis kan krijgen, wordt herleid tot één en dezelfde indifferente opening. Of zoals Freud, naar aanleiding van een soortgelijk voorbeeld, in Das Unbewusste zegt: ‘Loch ist Loch’. Een en dezelfde opening vermenigvuldigt zich eindeloos in het lichaam. Het lichaam wordt op die manier slechts gezien als een slecht gesloten omhulsel met veel gaten. Van het lichaam blijft niets anders over dan een oppervlakte met veel gaten. De verschillende erogene lichaamszones en de interaktie tussen die zones geven geen nieuw perspektief aan de lichaamsbeleving. En op dezelfde manier wordt ook alles wat er door die openingen naar binnen of naar buiten kan komen gereduceerd tot één en dezelfde vieze brij: er komt in of uit het lichaam van deze vrouw niets anders dan faeces. Ook de relatie tot verschillende liefdesobjekten wordt gereduceerd tot een aantal vaste lichaamsschema's zoals inslikken (incorporeren) en uitstoten. De betekeniswereld van een schizofreen is arm en monotoon. De toevallige ontmoeting met objekten die aan mijn lichaam een nieuwe zin kon geven, ligt in de schizofrenie op voorhand vast en verloopt op dezelfde monotone manier. In die monotone wereld is er geen plaats meer voor louter toevallige gebeurtenissen en onverwachte verschillen. En juist om aan het toeval te ontsnappen sluit de schizofreen zich op in een wereld van woorden zonder geschiedenis. Ook Sartre heeft in L'imaginaire reeds uitvoerig gewezen op de enorme armoede van de schizofrene belevingswereld. ‘On aurait done tort de prendre le monde | |
[pagina 149]
| |
du schizophrène pour un torrent d'images d'une richesse et d'un éclat qui compenseraient la monotonie du réel: c'est un monde pauvre et méticuleux, où les mêmes scènes se répètent inlassablement, jusqu'au moindre détail, accompagnées du même cérémonial où tout est réglé à l'avance, prévu; où, surtout, rien ne peut échapper, résister et surprendre!’Ga naar voetnoot9.. De interaktie tussen de verschillende lichaamsopeningen kan men niet meer begrijpen als een metaforische interaktie, omdat de spanning met secundaire betekenisverschillen verdwenen is. Hier kan geen sprake zijn van een metaforisatieproces; er vindt hier veeleer een demetaforisatie plaats: een reduktie van elk verschil tot een monotone waarnemingsidentiteit. Dit demetaforisatieproces treft men ook aan in typisch schizofrene zinswendingen waar het betekende van een betekenaar volledig herleid wordt tot een lichamelijke betekeniskern en het betekende bovendien wordt beleefd als een stuk van het lichaam dat betekend wordt. Twee voorbeeldenGa naar voetnoot10.. ‘Kijk, mijn handen zijn afgekapt... mijn vader heeft gezegd dat ik gehandicapt ben.’ En: ‘mijn hoofd is kapot... ik mag mijne kop daar niet op breken, zegt mijn moeder’. Het betekende valt hier samen met het lichaam; vandaar de hypochondrische beleving en overtuiging die met deze uitspraken gepaard gaan. Het lichaam is zonder meer geworden wat de ander er over zegt. Aangezien het betekende een direkte lichamelijke inskriptie is geworden, is de taal hier niet meer in staat een symbolische afstand te creëren tussen het betekende en het lichaam dat betekend wordt. De taal betekent het lichaam hier niet op de modus van een niet-zijn; de schizofreen is en valt samen met wat hij of de ander zegt. Het lichaam zelf wordt in de schizofrenie niet meer gesymboliseerd. Taal en lichaam hebben hun symbolische kracht verloren in de schizofrenie. Achter de rijke klankassociaties gaat een arme en elementaire niet-symbolische lichaamsbeleving schuil. Een betekenisproduktie zonder geschiedenis en betekeniseffekten zonder geschiedenis en betekeniseffekten zonder effekt, een wereld van woorden die op zichzelf staat en eindeloos in zichzelf cirkelt, een radikale reduktie van secundaire betekenisverschillen tot een invariante, monotone en stereotype waarnemingsidentiteit en de reduktie van het betekende tot een direkte en onmiddellijke lichamelijke inskriptie: dat | |
[pagina 150]
| |
zijn de fundamentele kenmerken van een schizofreen discours. | |
4. Konclusie: over de fascinatie voor een schizofreen discours.En toch gaat er een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit van een schizofreen discours. Deze fascinatie kan men echter niet verklaren, zoals ik in de vorige paragrafen heb proberen aan te tonen, als een romantische bekoring door en verlangen naar een rijke diepere betekeniswereld die voor ons verborgen zou blijven en voor de schizofreen direkt toegankelijk zou zijn. Kan men die fascinatie dan misschien begrijpen als een fascinatie voor een radikaal risiko waaraan de schizofreen zich permanent blootstelt, een risiko dat wij juist angstvallig proberen te vermijden? Op het eerste gezicht lijkt een schizofreen discours inderdaad een discours te zijn dat alle vertrouwde en vastgeroeste semantische vormgevingen van ons universum radikaal op het spel zet en zich op die manier overlevert aan een betekenisproces dat men niet meer kan kontroleren en beheersen. Terwijl wij angstvallig vasthouden aan de rationele ontwikkeling van ons discours en elke onkontroleerbare doorbraak van een heterogeen buiten op een veilige afstand buiten ons discours proberen te houden, lijkt de schizofreen daarentegen de weg volledig vrij te maken voor een radikale niet meer te beheersen doorbraak van een totaal onvoorspelbaar buiten. Voor ons verschijnt de schizofrenie inderdaad als een extreem risiko en vandaar ook de enorme fascinatie voor de schizofrenie. Maar deze relatie is niet omkeerbaar, omdat in de schizofrenie alszodanig precies het tegendeel van een extreem risiko plaatsvindt: de wereld van speelse puur uitwendige klankassociaties is veeleer een wereld zonder enig risiko. Er is geen enkele doorbraak van een onverwacht buiten meer mogelijk, omdat de schizofreen zijn geschiedenis heeft gedesinvesteerd en de bruggen met het onbewuste heeft opgeblazen. In het eindeloos in zichzelf cirkelende spel van betekenaars is er geen ruimte meer voor het puur toevallige: het toevallige wordt ofwel onmiddellijk meegesleurd in en opgeslorpt door een eindeloze associatieketen tussen louter formele betekenaars; ofwel wordt het gereduceerd tot monotone en stereotype schema's. De wereld van woorden wordt door niets of niemand meer gestoord; de schizofreen loopt met zijn discours geen enkel risiko meer en is daardoor totaal onkwetsbaar. | |
[pagina 151]
| |
Elke mogelijke kwetsbaarheid door de niet ongedaan te maken aanwezigheid van de Ander (of het andere) is verdwenen aangezien zijn discours zowel een code van de boodschap als een boodschap van de code is; en dit heeft tot gevolg dat het subjekt van de psychose zelf de plaats van de Ander inneemt, en dus zelf de Ander is gewordenGa naar voetnoot11.. De schizofreen kan zich rustig ophouden in een wereld van betekenaars die hij in zijn narcistische inflatoire almacht vrij en zonder enig risiko kan manipuleren. Toch blijft een schizofreen ons mateloos fascineren. En hij fascineert ons, omdat hij ons konfronteert met een uiteindelijk zonder grond zijn van eender welk betekeningsproces. Het schizofreen discours leert ons op een hardhandige manier dat onze discours hun zin niet ontlenen aan of geschraagd worden door de aanwezigheid van een laatste betekende of één ideale semantische vormgeving die alle discours kan verenigen. In een konfrontatie met de schizofrenie wordt ons discours op zijn beurt meegesleurd en ingeschreven in een spel van betekenaars zonder ultieme grond of zin. Op die manier verliest mijn discours elke vaste grond en elk definitief houvast. Het weten van mijn discours stuit op een radikaal niet-weten dat spot met mijn zekerheden; de schizofreen ‘futiliseert’ mijn weten tot een spel van betekenaars. Door bij voorbeeld de uitspraken van de therapeut letterlijk te blijven herhalen worden de woorden van de therapeut belachelijk en zonder zin: het weten van de schizofreen (dat tevens een radikaal niet-weten is) houdt een grenzeloze en tevens ondraaglijke ironie in ten aanzien van ons discours. De schizofreen konfronteert ons met de duizelingwekkende scheur en gapende kloof van een radikaal niet-weten. En dit niet-weten kan men niet meer begrijpen als een nog-niet-weten; tegen dit nietweten staan we machteloos en kunnen we ons niet meer verdedigen. Door het discours van de Ander zomaar te herhalen en te reproduceren als een spel tussen betekenaars worden al onze zekerheden over leven en dood, het seksuele verschil en de zin van de wereld tot niets herleid, d.w.z. tot een spel van betekenaars zonder grond. En het is die intieme medeplichtigheid van zin en radikale onzin, het is die duizelingwekkende gaping van een radikaal niet-weten die ons mateloos fascineert. |
|