weer een stukje achteruit om zichzelf in het verslag te betrekken, enzovoort.
Enkele pagina's nadat hij onder zijn beeldenaar heeft vermeld dat hij vormer, modeleerder, uitvinder, letterzetter, reduceerder etc. is, is Hodinos verplicht ook nog te vermelden dat hij de schrijver van die vermelding is: ‘Ik heb vervolgens in schuine letters eronder de woorden geschreven: vormer, moduleerder, uitvinder enz.’ Kortom, de kontoeren van het subjekt zijn objektief niet vast te leggen. De enige oplossing is gelegen in de verbeelding: door te anticiperen op het posthume beeld, dwz. de verdwijning van de schrijver van de beschrijving; de beschrijving zou derhalve alleen maar kunnen worden opgevat als existentiële handeling. Om nog preciezer te zijn, de superobjektieve beschrijving is de differentie van de verdwijning van het subjekt, zij is de doodsdrift zelf in zijn verst doorgevoerde en altijd ongrijpbare hyperbool.
Alles wat Hodinos bekijkt, ziet hij met een zelfde necrologiese blik. De hele wereld, de Geschiedenis, de verrichtingen van de mens schijnen alleen maar te bestaan om uiteindelijk als beeldenaar een plaats te krijgen in de encyclopediese muntenverzameling die hij geduldig aanlegt. Maar wellicht zijn wij nog het slachtoffer van een profane opvatting over het tijdsverloop. Misschien moeten we de ontstaansgeschiedenis omkeren en de penningen niet opvatten als kopieën van mensen en dingen, maar als hun prototypen, zoals de Ideeën van Plato. Zou de gravering niet juist bedoeld zijn als de uitwerking van een model waarvan replica's kunnen worden gemaakt? In elk geval, wanneer men zich beroept op de tegenstelling essentie en existentie, zal men moeten toegeven dat Hodinos een uiterst essentialistiese filosoof is. (...)
Is het essentialisme in feite niet vooral kenmerkend voor de akademiese kunst? Een universele orde onderscheiden onder de historiese beroeringen, transcendente waarden in de chaos van gebeurtenissen, een onveranderlijke menselijke natuur boven de sociale tegenstellingen: dat is de meer of minder expliciete betekenis van iedere ‘realistiese’ afbeelding, vanaf de grote machines van het Tweede Keizerrijk tot aan de fotoreportages van nu. Bovendien, als er één ikonografie bij uitstek doordrongen is van deze fixerende ideologie, dan is het wel die van de penningen en munten. Hodinos zet naar hartelust alle thema's ervan op een rij: men ziet in zijn penningkabinet, als in een eindeloos akademies fantasme, alle allegorieën paraderen die de officiële gebouwen van de 19de eeuw bevolkt hebben: de Kunsten en Wetenschappen, de Landbouw, de Industrie, de Handel en Zeevaart, de Oorlog en de Vrede, de Liefdadigheid en de Rechtvaardigheid, de Beschaving en de Religie, etc. (...)
Men vindt in de penningen die Hodinos beschreven en getekend heeft naarstig alles bijeengevoegd wat de officiële ikonografie vereist: de allegorie, de ontkenning van de geschiedenis, de idealistiese verzelfstandiging enz., alles behalve die uiterst dubbelzinnige houding die eruit be-