Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1982 (nrs. 21-24)(1982)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Hans Faverey Het gebodene De aarde; uit aardewerk bestaande. Dat ik op aarde ben, hoe dan ook, om adem te halen: onder het uit- spansel boven ons, overal. De aarde en zijn rivieren; haar rivieren. Een enkele rivier duikt onder en houdt zich een tijdlang op in grotten. Sommige rivieren eindigen in zand. De aarde als noemenswaardigheid. De wereld als drijfzand. [pagina 130] [p. 130] Wat van vuur is valt niets anders toe. Hoe het bestaande zich ook in stand houdt: door vuur wordt het verrast. En waar vuur is, is rook: door rook verstikte stemmen. De wereld als stemvork bestaande uit rook. Voorbij glijdt de boot, met daarin smeulend het vuurwiel. Valavond; elke vonk vindt zijn vuur, elke appel zijn vruchtvlees. [pagina 131] [p. 131] Ontstentenis van wind. Zoutkristal, waaruit een storm is verdreven. Mier, in wie een mier wordt aangeblazen, tot de dood er op volgt - de voltooiing. Koelte: de wereld als overlevende, als herinnering aan perfectie, koelte, aan wegzijn, aan hier. Hoe mooi je bent zoals je daar zit, vlak voor je begint te spreken, nog geen lucht hebt verplaatst, de handen nog in je schoot. [pagina 132] [p. 132] Dezelfde rivieroever, de mijne: wijd en zijd alles op zich van toepassing. Een rivieroever is een oksel, ook wel wenkbrauw genaamd, of pijldauw, ijlsneeuw. De dag is kort, de nacht is kort. Het eeuwige gehoest; de stemloze fluister. De dodelijke vlag die de aarde propageert. Dit is je vuur, dit je adem. De wereld als afbeelding: verstuivende adressen. Vorige Volgende