| |
| |
| |
Julio Cortàzar
Tweede keer
Vertaling: Barber van de Pol
Kwestie van wachten, meer niet, iedereen had z'n vaste dag en uur, maar er was geen sprake van haast, rustig sigaretje roken, af en toe de zwarte López met koffie en dan stopten we met werken en leverden commentaar op het laatste nieuws, bijna altijd hetzelfde, het bezoek van de chef, de veranderingen aan de top, de uitslagen van de koersen op San Isidro. Allicht konden zij niet weten dat wij op ze wachtten, ja: wachtten, zulke dingen moesten vlekkeloos gebeuren, er is geen reden om zenuwachtig te zijn (de chef, hij herhaalde het steeds, voor alle zekerheid), kalm kalm kalm, moeilijk was het niet, ging er iets mis dan kregen wij het niet op ons dak, de verantwoordelijken zaten boven en de chef kon je van op aan, niks aan de hand, jongens, als hier gedonder is ga ík ertegenaan, het enige wat ik jullie vraag is dat je je niet in de persoon vergist, eerst goed nagaan voor je een fout maakt, verder is het een kwestie van afwerken.
Ze maakten het ons eerlijk niet moeilijk, de ruimten die de chef gekozen had waren geschikt, zodat de mensen zich niet te veel ophoopten, en wij ontvingen ze, één voor één, zoals het hoort, in alle rust. Reken maar dat wij wisten hoe het hoort, dat zei de chef en het wás zo, alles precies op tijd, daar kon ibm een punt aan zuigen, hier werd gewerkt met vaseline, niks geen gejacht of gepor. We hadden tijd voor onze koffie en de koersen van zondag, en de chef was er als de kippen bij om onze voorspellingen voor de volgende keer op te halen, want wat dat aangaat was de dunne een waar orakel. Iedere dag zo'n beetje het zelfde, krantje mee, de zwarte López met de eerste koffie en na een tijdje begonnen ze binnen te druppelen voor hun formaliteit. Zo stond het op papier, ‘een formaliteit die u betreft’, en wij wachtten gewoon af. En wat waar is is waar, een oproep heeft altijd iets gewichtigs, ook al staat hij op geel papier; daarom had María Elena hem thuis al ettelijke malen bekeken, het groene stempel op de onleesbare handtekening en de bij- | |
| |
zonderheden van tijd en plaats. Onderweg in de bus haalde ze hem opnieuw te voorschijn uit haar portefeuille en ze wond voor alle zekerheid haar horloge op. Ze werd verwacht op een kantoor in de Mazastraat, vreemd dat daar zo'n dienst zou zitten, maar haar zuster had gezegd dat ze tegenwoordig overal kantoren inrichtten omdat de ministeries te klein werden, en zodra ze was uitgestapt zag ze dat het waar moest zijn, het was niet de eerste de beste buurt, huizen met drie, vier verdiepingen en vooral ook veel winkelbedrijven, zelfs een paar bomen van de schaarse die je nog in het centrum had.
‘Er zal toch tenminste wel een vlag zijn,’ dacht María Elena, toen ze bij het blok boven de 700 kwam, misschien was het zoiets als die ambassades die gewoon tussen de woonhuizen stonden maar die je van verre kon herkennen aan de gekleurde lap op één of ander balkon. Het nummer stond duidelijk genoeg op het papier, maar ze was zo verbaasd de Argentijnse vlag niet te zien dat ze even op de hoek bleef staan (ze was vroeg, ze kon rustig aan doen) en zonder enige reden aan de man van de krantenkiosk vroeg of in dat blok de Directie zetelde.
‘Jazeker,’ zei de man, ‘daarginds, halverwege, maar waarom hou je mij niet eerst een beetje gezelschap, kijk eens hoe alleen ik ben.’
‘Als ik terugkom,’ glimlachte María Elena, terwijl ze zonder haast wegliep en nog eens het gele papier raadpleegde. Bijna geen auto's of voetgangers, een kat voor een magazijn, een dikke vrouw en een kleine meid die uit een vestibule kwamen. De weinige auto's stonden geparkeerd ter hoogte van de Directie, bijna allemaal met iemand achter het stuur die een krant las of rookte. De ingang was smal, net als alle andere in het blok, met majolicategels in de vestibule en de trap achterin; het bord op de deur had vaag iets van dat van een dokter of tandarts, vuil en met een reep papier over een van de onderste inscripties geplakt. Vreemd dat er geen lift was, drie hoog en dan moeten lopen na dat gewichtige papier met dat groene stempel en die handtekening en alles.
De deur van de derde was dicht en er was geen bel of bordje te zien. María Elena probeerde de klink en de deur ging geruisloos open: de tabaksrook bereikte haar vóór de groenige majolicategels op de gangvloer en de banken aan weerskanten met mensen. Het waren er niet veel, maar met die rook en omdat het zo nauw was leek het of ze elkaar met hun knieën raakten, de oude dames, de kale heer en de jongen
| |
| |
met de groene das. Ze hadden vast zitten praten om de tijd te doden, op het moment dat María Elena de deur opende ving ze nog net een flard zin op van een van de dames, maar als altijd zwegen ze abrupt om te kijken wie daar als laatste binnenkwam, en ook als altijd, en omdat ze zich zo onnozel voelde, werd María Elena rood en ze was nauwelijks in staat hardop goedendag te zeggen en naast de deur te blijven staan tot de jongen haar een seintje gaf en wees op de lege bank naast hem. Net toen ze met een dankjewel ging zitten, ging de deur aan het andere eind van de gang half open om een roodharige man uit te laten die zich zonder plichtplegingen een weg baande tussen de knieën van de anderen door. De ambtenaar hield de deur met z'n voet tegen en wachtte tot een van de beide dames moeizaam overeind was gekomen en zich verontschuldigend tussen María Elena en de kale heer door liep; de buitendeur en die van het kantoor sloten vrijwel gelijktijdig, en de achterblijvenden zetten hun gesprek voort, zich een beetje uitstrekkend op de krakende banken.
Iedereen had zijn eigen verhaal, zoals altijd, de kale heer over de traagheid van dat soort formaliteiten, als het de eerste keer al zo is, hoe moet het dan wel niet verder gaan, meer dan een half uur en wat houdt het helemaal in, misschien vier vragen en dan kun je weer opstappen, tenminste, dat denk ik.
‘Oh nee,’ zei de jongen met de groene das, ‘ik kom hier voor de tweede keer en ik verzeker u dat het wel wat meer om het lijf heeft, voor ze alles hebben opgetikt en soms weet je een datum niet meer precies, dat soort dingen, al met al neemt het best wat tijd in beslag.’
De kale heer en de oude dame luisterden belangstellend want voor hen was het duidelijk wél de eerste keer, net als voor María Elena maar die voelde zich niet gerechtigd om mee te praten. De kale heer wilde weten hoeveel tijd er zat tussen de eerste en de tweede oproep, en de jongen legde uit dat het in zijn geval zo'n dag of drie was geweest. Hoezo twee oproepen?, wilde María Elena vragen, maar ze voelde opnieuw een kleur naar haar wangen kruipen en wilde dat iemand haar aansprak en zijn vertrouwen schonk, haar deel liet uitmaken van het gesprek zodat ze niet langer alleen een hekkesluitster was. De oude dame had een flesje met vlugzout of iets dergelijks te voorschijn gehaald en snoof er zuchtend aan. Misschien dat ze last had van al die rook en
| |
| |
de jongen bood aan zijn sigaret uit te maken en de kale heer zei natuurlijk, ook een schande die gang, ze konden hun sigaret beter uitmaken als zij zich niet goed voelde, maar de dame zei nee, dank u wel, alleen een beetje moe, ging zo weer over, thuis rookten haar man en haar kinderen de hele tijd, ik merk het haast niet meer. María Elena die ook graag een sigaret had opgestoken zag hoe de mannen de hunne uitmaakten, hoe de jongen hem tegen zijn schoenzool uitdrukte, je rookt altijd te veel als je moet wachten, de vorige keer was het erger want toen waren er zes of acht vóór hem, tenslotte zag je in de gang niets meer door de rook.
‘Het leven is een wachtkamer,’ zei de kale man, terwijl hij zijn sigaret zorgvuldig uittrapte en naar zijn handen keek alsof hij niet meer wist wat hij er mee moest, en de oude dame zuchtte een instemming van vele jaren en borg het flesje op, precies toen de deur aan het eind openging en de andere dame verscheen met zo'n uitdrukking die iedereen haar benijdde zo'n welhaast medelijdend goedendag toen ze bij de deur naar de trap kwam. Maar dan duurde het niet zo lang, dacht María Elena, drie personen vóór haar, zeg drie kwartier, al was het soms natuurlijk wat meer, de jongen was al eens geweest en hij had het gezegd. Toen de kale heer het kantoor binnenging, waagde María Elena het om het voor de zekerheid nog eens te vragen, en de jongen dacht even na en zei toen dat sommigen de eerste keer lang waren weggebleven en anderen minder lang, dat wist je nooit van tevoren. De oude dame merkte op dat de andere dame bijna meteen weer terug was, terwijl het bij de roodharige heer een eeuwigheid had geduurd.
‘Nog een geluk dat we met zo weinig zijn,’ zei María Elena, ‘dit zijn van die deprimerende plekken.’
‘Je moet het een beetje laconiek opvatten,’ zei de jongen, ‘vergeet niet dat je nog eens terug moet, je kunt dus beter maar kalm blijven. Toen ík voor het eerst kwam was er niemand om mee te praten, we waren met een heleboel maar ik weet niet, het klikte niet, en vandaag vliegt vanaf het begin de tijd om omdat je mekaar wat te zeggen hebt.’
María Elena vond het prettig om een beetje met de jongen en de dame te praten, ze merkte haast niet dat de tijd voorbijging tot de kale heer terugkwam en de dame opstond met een snelheid die je haar op haar leeftijd niet had aangezien, het arme mens wilde graag gauw van
| |
| |
de formaliteiten af zijn.
‘Nu wij nog,’ zei de jongen. ‘Heeft u er bezwaar tegen als ik een sigaretje opsteek? Ik hou het niet meer uit, maar de dame leek zo uit haar doen...’
‘Ik heb zelf ook best zin om te roken.’
Ze accepteerde de sigaret die hij haar aanbood en ze vertelden elkaar hoe ze heetten, waar ze werkten, het deed ze goed om van gedachten te wisselen en ze vergaten de gang, de stilte die af en toe te erg leek, net of de straten en de mensen heel ver weg waren. María Elena had ook in Floresta gewoond, maar als kind, tegenwoordig woonde ze in Constitución. Carlos hield niet van die buurt, hij hield meer van West, betere lucht, bomen. Zijn ideaal was Villa del Parque, als hij trouwde huurde hij daar misschien ergens een flat, zijn aanstaande zwager had beloofd hen te helpen, dat was iemand met veel relaties en wie weet versierde hij wat.
‘Ik weet niet hoe het komt, maar iets zegt me dat ik altijd in Constitución zal blijven wonen,’ zei María Elena. ‘Och, het is niet zo kwaad. En mocht ik ooit...’
Ze zag de deur aan het eind opengaan en keek bijna verbaasd naar de jongen die met een glimlach in haar richting opstond, zie je wel hoe de tijd omvliegt als je praat, de dame groette hen vriendelijk, ze leek zo blij dat ze weg kon, ze zagen er allemaal jonger en kwieker uit als ze terugkwamen, net of er een last van hun schouders was weggenomen, de formaliteit achter de rug, één zorg minder en naar buiten, de straat op, de café's waar ze misschien naar binnen gingen om een glas wijn of een kop thee te drinken en zich echt ver van de wachtkamer en de formulieren te voelen. Nu ze alleen was zou de tijd María Elena langer vallen, alhoewel, als alles zo doorging zou Carlos niet zo lang wegblijven, maar misschien duurde het bij hem langer dan bij de anderen, voor hem was het de tweede keer en wie weet wat dat allemaal inhield.
Eerst drong het nauwelijks tot haar door toen ze de deur zag opengaan en de ambtenaar haar aankeek en met een hoofdgebaar te kennen gaf dat ze moest binnenkomen. Ze bedacht dat Carlos zeker nog even moest blijven om papieren in te vullen en dat ze intussen haar vast hielpen. Ze zei de ambtenaar gedag en liep het kantoor in; ze was nog niet binnen of een tweede ambtenaar wees haar een stoel voor een zwart
| |
| |
bureau. Er waren verschillende ambtenaren in het vertrek, alleen mannen, maar Carlos zag ze niet. Aan de andere kant van het bureau zat een ziekelijk uitziende man op een papier te turen; zonder op te kijken stak hij zijn hand uit en het duurde even voor María Elena begreep dat hij de oproep wilde hebben. Ineens had ze het door en ze begon een beetje verdwaasd te zoeken, mompelde verontschuldigingen, haalde twee, drie dringen uit haar portefeuille, tot ze het gele papier vond.
‘Vult u dit even in,’ zei de man, terwijl hij haar een formulier aanreikte. ‘Met hoofdletters graag, en goed duidelijk.’
Dezelfde stommiteiten van altijd, naam en voornaam, leeftijd, geslacht, woonplaats. Tussen twee woorden in kreeg María Elena een gevoel of iets haar dwars zat, iets dat niet helemaal duidelijk was. Niet op het papier, het was makkelijk genoeg om de open plekken in te vullen; nee, iets daarbuiten, iets dat ontbrak of niet op de goede plaats stond. Ze hield op met schrijven en wierp een blik om zich heen, de andere tafels met ambtenaren die werkten of praatten, de vuile wanden met affiches en foto's, de twee ramen, de deur waardoor ze was binnengekomen, de enige deur van het kantoor. Beroep, en daarachter de stippeltjeslijn; ze vulde de witte ruimte automatisch in. De enige deur van het kantoor en toch was Carlos er niet. Aantal dienstjaren. Met hoofdletters graag, en goed duidelijk.
Toen ze onderaan tekende, zat de ambtenaar naar haar te kijken, alsof ze te lang over het invullen van het papier had gedaan. Hij bestudeerde het even, bevond alles in orde en borg het op in een map. Voor de rest waren het vragen, sommige overbodig omdat ze die al schriftelijk had beantwoord, maar ook over de familie, de verhuizingen van de laatste jaren, hoe ze verzekerd was, of ze veel reisde en waarheen, of ze al een paspoort had of overwoog er één aan te vragen. Niemand scheen zich trouwens om de antwoorden te bekommeren, in elk geval noteerde de man ze niet. Plotseling zei hij tegen María Elena dat ze kon gaan en drie dagen later om elf uur moest terugkomen; een schriftelijke oproep was niet nodig, maar ze moest het niet vergeten.
‘Goed,’ zei María Elena, terwijl ze opstond, ‘tot donderdag elf uur dan.’
‘Ja, goeiedag,’ zei de ambtenaar, zonder haar aan te kijken.
In de gang zat niemand, maar toen ze er doorheen liep was het net als
| |
| |
bij de anderen, een haast, een licht ademen, zin om buiten te zijn en het andere achter zich te laten. María Elena opende de deur en terwijl ze de trap begon af te lopen moest ze opnieuw denken aan Carlos, vreemd dat Carlos niet net als de anderen was teruggekomen. Vreemd, want het kantoor had maar één deur, ze had natuurlijk even niet opgelet want dat bestond niet, de ambtenaar had de deur geopend om haar binnen te laten en Carlos en zij hadden elkaar niet gekruist, hij was niet eerst weggegaan zoals de anderen, de roodharige man, de dames, allemaal behalve Carlos.
De zon ketste op de stoep, het was het lawaai en de lucht buiten; María Elena deed enkele stappen en bleef toen staan bij een boom, op een plek waar geen auto's stonden geparkeerd. Ze keek naar de deur van het pand, zei tegen zichzelf dat ze even zou wachten om Carlos te zien weggaan. Het bestond niet dat Carlos niet wegging, ze waren allemaal na afloop van de formaliteit weggegaan. Ze bedacht dat hij misschien nog even moest blijven omdat hij als enige voor de tweede keer was gekomen; ja, misschien was dat het. Wat vreemd dat ze hem niet had gezien op het kantoor, alhoewel, misschien was er wel een deur die werd gecamoufleerd door de affiches, iets dat haar was ontgaan, toch bleef het vreemd want iedereen was net als zij via de gang vertrokken, iedereen die voor het eerst kwam was via de gang vertrokken.
Voor ze wegging (ze had even gewacht, maar ze kon moeilijk langer zo blijven staan) bedacht ze dat ze donderdag terug moest komen. Misschien was alles dan anders en lieten ze haar aan de andere kant uit, al zou ze niet weten waarom. Nee, zij niet natuurlijk, maar wij wisten het wel, wij zouden op haar en de anderen wachten, rustig een sigaretje rokend en een beetje pratend terwijl de zwarte López bezig was met het zoveelste rondje koffie van die ochtend.
Uit: Alguien que anda por ahí y otros relatos (Iemand die hier rondhangt, en andere verhalen), 1977.
|
|