J. Bernlef
Edward Hopper
Aantekeningen bij zijn schilderijen
Edward Hopper werd in 1882 in Nyack, aan de Hudson rivier, even boven de stad New York geboren. De Amerikaanse schilderkunst was, net als de muziek, in die tijd nog geheel in de ban van de negentiende eeuwse Europese kunst, zelf in veel gevallen weer een akademisch aftreksel van de Romantiek.
Na zijn highschool-opleiding bezocht Hopper een school voor reclametekenaars. Daarna werkte hij op de New York School of Art waar de schilder Robert Henri - zelf op zoek naar een ‘Amerikaanse’ schilderkunst die haar universaliteit zocht in het lokale, de eigen omgeving, in plaats van in het verloederde Arcadië van de Europese salonkunst - zijn leermeester was. Van 1868 tot 1910 maakte hij met tussenpozen reizen naar Europa, vooral naar Frankrijk. Na die tijd zou hij er niet meer terugkeren. Amerika was en zou zijn werkterrein blijven. In 1913 nam hij met één schilderij deel aan de geruchtmakende Armory Show, waar Marcel Duchamp's Nu descendant un escalier een sensatie veroorzaakte. Maar de Europese avant-garde-kunst, zoals die tijdens en na de eerste wereldoorlog in de Verenigde Staten opdook, had Hoppers belangstelling niet. Het was hem waarschijnlijk ook allemaal wat te lawaaiig. Mensen die hem gekend hebben spreken van zijn ‘monumentale stiltes’. Het schilderij op de Armory-show werd verkocht. Het zou tien jaar duren voor hij weer een schilderij wilde verkopen.
In 1915 begon Hopper ook te etsen en een paar jaar later maakte hij ook aquarellen. In juli 1924 trouwde hij met Josephine (Jo) Verstille Nivison, zelf schilderes. Zij zou zijn levenslange model blijven. In 1930 kochten Edward Hopper en Jo een stuk land in South Truro, op Cape Cod, en bouwden er zelf een huis dat in zijn strengheid niet voor de huizen op zijn schilderijen onderdoet.
De bekendheid nam nu toe. In 1933 organiseerde het Museum of Modern Art de eerste overzichtstentoonstelling.
Op het laatste schilderij, een jaar voor zijn dood, zien we Edward en Jo Hopper verkleed als clowns buigend afscheid nemen van het publiek. Een jaar na de dood van haar man, in 1968, overleed ook Jo Hopper.
Ieder maken is voor een gedeelte ongedaan maken. Zien is daarom iets anders dan kijken. Je ziet ze nog wel eens, schilders die op straat een stadsgezicht zitten te schilderen. Zij denken dat zij de stad schilderen zoals hij is, maar wat zij afbeelden is een ‘kompositie’. Het gedeelte van de stad dat zij schilderen doet zich op hun doeken als een geheel voor. Daarom schilderen zij bij voorkeur ook iets op grote afstand, aan de overkant van een rivier, aan het uiteinde van een straat.
De stadsschilderijen van Hopper maken je bewust van het feit dat er in een stad geen ‘uitzicht’ bestaat, alleen maar ‘inkijk’.
Inplaats van op een heuvel zittend de stad in zijn geheel te schilderen, nam Hopper liever de lift naar het dak van een huis en schilderde het panorama van schoorstenen: een geheimzinnige stad boven op de stad, alleen bekend terrein voor schoorsteenvegers.
Een goed voorbeeld van Hoppers visie op de stad is het schilderij
The City uit 1927. Hij laat de kompositie van het doek bepalen door wat hij uit het raam waarvoor hij zit kan zien. Op dit schilderij heeft hij zijn standpunt zo gekozen dat we zowel in de diepte als in de verte kunnen kijken, waardoor je je bewust wordt op hoeveel niveau's mensen in een stad