| |
Italo Calvino
De onzichtbare steden
Vertaald en ingeleid door Henny Vlot
Italo Calvino, bij de lezers van het ‘oude’ Raster geen onbekende, publiceerde in 1972 Le città invisibili (‘De onzichtbare steden’). Het boek is, zoals alle latere werken van Calvino, een stylistisch uitgebalanceerd geheel, waarin de uiterlijke formele construktie, opgezet volgens vernuftig uitgedachte indelingen en strukturen, een zeer belangrijke rol speelt.
Calvino, die zich al vaker liet inspireren door werken en thema's uit het verleden, ‘speelt’ ditmaal met het beroemde boek van Marco Polo en laat de venetiaan optreden als verteller in een soort raamvertelling: de beroemde reiziger geeft, ten overstaan van de aziatische keizer Kublai Kan, een beschrijving van alle steden die hij bezocht heeft op zijn reizen als gezant. Het boek bestaat uit negen hoofdstukken, waarin steeds een vast aantal fragmenten van stadsbeschrijvingen gegroepeerd zijn; elk hoofdstuk begint en eindigt met een cursief gedrukt gedeelte, waarin Marco Polo en Kublai Kan figureren. Een interessante eigenschap van de korte, kernachtige stadsbeschrijvingen is dat de steden steeds weer vanuit een andere specifieke hoek belicht worden, zodat steeds één bepaald aspekt als uniek voor een stad gepresenteerd wordt, terwijl we in wezen te maken hebben met de abstraktie, het absoluut stellen van een eigenschap die alle steden in meer of mindere mate bezitten.
De cursieve gedeelten spelen zich af in de sprookjesachtige tuinen en vertrekken van het paleis van de Grote Kan: Marco en de Kan filosoferen in gedachten of met elkaar over de diepere strukturen die aan de wereld ten grondslag liggen, ieder vanuit zijn eigen gezichtspunt: de Grote Kan, die zozeer in beslag genomen is door het zoeken naar de essentie van de dingen dat hem op het laatst ‘het waarom’ van de dingen niet meer duidelijk is; en Marco Polo, die vanuit het niveau van de bestaande, concrete dingen het gehele universum in zijn denken betrekt.
De fragmenten zijn met mathematische precisie in de negen hoofdstukken gerangschikt:
| |
| |
het eerste en het laatste hoofdstuk omvatten ieder tien fragmenten, de tussenliggende hoofdstukken ieder vijf. De cursieve gedeelten aan het begin en eind van ieder hoofdstuk zorgen voor rustpunten in de opsomming van de lange reeks stadsbeschrijvingen; zij vormen geen duidelijke inleiding of afsluiting van de hoofdstukken; ze staan geïsoleerd van wat komt en van wat geweest is. Alleen de laatste stukken houden wel enigszins verband met elkaar, maar blijven los staan van de fragmenten.
Van de steden worden elf specifieke aspekten belicht; aan elk aspekt zijn vijf beschrijvingen gewijd.
De aspekten zijn:
a) | de steden en het geheugen |
b) | de steden en het verlangen |
c) | de steden en de tekens |
d) | de subtiele steden |
e) | de steden en de uitwisselingen |
f) | de steden en de ogen |
g) | de steden en de naam |
h) | de steden en de doden |
i) | de steden en de hemel |
j) | de continue steden |
k) | de verborgen steden |
Zo ontstaan er dus elf groepjes van ieder vijf fragmenten; de fragmenten van een groep dragen allen dezelfde titel, en zijn van 1 t/m 5 genummerd.
De elf groepen zijn volgens een zeer regelmatige cijfercombinatie in elkaar vervlochten tot een soort weefpatroon, dat als het ware uit draden bestaat die na enige tijd van kleur veranderen. Het schema hieronder moge het systeem dat aan het ‘weefpatroon’ ten grondslag ligt verduidelijken. Zoals Cesare Milanese reeds heeft opgemerkt in een uitgebreide studie over de struktuur van Le città invisibili, is vooral opvallend de zeer regelmatige verdeling van de opeenvolgende genummerde fragmenten in de zeven tussenliggende hoofdstukken: steeds wordt fragment 5 van een thema gevolgd door fragment 4 van een tweede thema; dan volgt fragment 3 van een derde, fragment 2 van een vierde, en tenslotte wordt fragment 1 van een nieuw thema geïntroduceerd; zo komt men steeds weer uit op een cijfercombinatie van 54321 per hoofdstuk.
| |
| |
Het eerste en het laatste hoofdstuk zitten op het eerste gezicht wat moeilijker in elkaar, maar blijken toch ook volkomen symmetrisch: met de nummers 121321 van de eerste zes fragmenten van het eerste hoofdstuk corresponderen de nummers 545345 (gelezen van achteren naar voren) van de laatste zes fragmenten van het laatste hoofdstuk. De laatste vier fragmenten (nrs. 4321) van het eerste hoofdstuk zijn al net zo gerangschikt als de fragmenten in de tussenliggende hoofdstukken, alleen een fragment met nr. 5 ontbreekt nog; dit geldt ook voor de eerste vier fragmenten (nrs. 5432) van het negende hoofdstuk: hier ontbreekt alleen de introduktie van een nieuw thema.
De rangschikking van de fragmenten in het eerste en laatste hoofdstuk blijkt dus het regelmatige ‘weefpatroon’ van de tussenliggende hoofdstukken op zeer uitgekiende wijze voor te bereiden respektievelijk af te sluiten (men zou haast kunnen spreken van het ‘aan’- en ‘afhechten’ van het weefsel).
Het zal duidelijk zijn dat de vertaling van slechts een paar delen van het vernuftige systeem aan het boek als geheel geen recht doet. Toch lenen de aparte fragmenten zich bijzonder goed voor een geïsoleerde aanpak: zij hebben weliswaar een aantal elementen en thema's gemeen, maar staan verder los van elkaar, en vormen goed sluitende narratieve eenheden. Daarom is het toch mogelijk een indruk van het boek te krijgen aan de hand van een aantal fragmenten die representatief genoemd kunnen worden zowel voor de vertelkunst van Calvino, rijk aan prachtige vondsten en fantastische details, als voor de originele, goed gefundeerde ideeën die de auteur steeds weer op boeiende wijze weet duidelijk te maken.
| |
| |
| |
I.
Het is niet gezegd dat Kublai Khan alles gelooft wat Marco Polo zegt als hij hem de steden beschrijft die hij op zijn onderzoekingstochten heeft bezocht, maar de keizer der Tartaren blijft naar de jonge Venetiaan zeker met meer nieuwsgierigheid en aandacht luisteren dan naar enige andere bode of verkenner. In het leven van Keizers is er een moment dat komt na de trots op de eindeloze uitgestrektheid van de gebieden die wij veroverd hebben, na de melancholie en de opluchting over de wetenschap dat we spoedig geen pogingen meer zullen doen ze nog te leren kennen en te begrijpen; een gevoel van leegte dat over ons komt op een avond, tegelijk met de geur van olifanten na de regen en van verkoold sandelhout dat afkoelt in de stookplaatsen; een duizeling die de rivieren en bergen, afgebeeld op de rossige rug der planisferen, doet trillen, die de dokumenten in elkaar rolt die ons aankondigen hoe de laatste vijandelijke legers zich van de ene nederlaag in de andere storten, en die de lak verbreekt van de zegels van koningen waar wij nog nooit van gehoord hebben, die de bescherming afsmeken van onze optrekkende legers, in ruil voor jaarlijkse schattingen in de vorm van kostbare metalen, geprepareerde huiden en schildpadschilden: het is het wanhopige moment waarop wij ontdekken dat dit rijk, dat ons het toppunt van alle wonderen had toegeschenen, een lichaam in ontbinding is zonder einde of vorm; dat de kanker al zo diep is ingeworteld dat wij hem met onze macht geen halt meer kunnen toeroepen; dat de triomf over de vijandelijke vorsten ons tot erfgenamen heeft gemaakt van hun lange verval. Alleen in de verslagen van Marco Polo lukte het Kublai Khan, door de tot instorting gedoemde muurmassa's en torens heen, het fijne netwerk te onderscheiden van een struktuur, zo ragfijn dat zij ontsnapte aan de beet van de termieten.
| |
De steden en het geheugen. 3.
Het heeft geen zin, grootmoedige Kublai, te trachten je de stad Zaira met de hoge bastions te beschrijven. Ik zou je kunnen zeggen uit hoeveel treden de trapvormige straten bestaan, wat de kromming is van de bogen der zuilengangen, met welk soort zinken platen de daken bedekt zijn; maar ik weet al dat ik je dan eigenlijk niets zou zeggen. Niet hieruit bestaat de stad, maar uit het verband tussen de afmetingen van haar ruimte en de gebeurtenissen uit haar verleden: de afstand van een lantaarn tot de grond en de bungelende voeten van een opgehangen overweldiger; de draad die gespannen is tussen de lantaarn en de balustrade er tegenover, en de guirlandes die boven de straat hangen waarde huwelijksstoet van de koningin langs komt; de hoogte van de balustrade en de sprong van de echtbreker die er bij het ochtendgloren overheen klimt; de stad van een dakgoot en een kat die er waardig overheen wandelt, en die datzelfde venster binnenglipt; de richtas van de kanonneerboot die plotseling van achter de kaap te voorschijn is gekomen en de kogel die de dakgoot vernielt; de scheuren in de visnetten en de drie oude mannen die op de kade de netten zitten te repareren en elkaar voor de honderdste maal het verhaal vertellen van de kanonneerboot van de overweldiger, waarvan men vertelt dat hij, als buitenechtelijk kind van de koningin, daar op de kade in de luiers achtergelaten was.
Met deze golf die aanrolt uit de herinneringen wordt de stad doordrenkt, en zij zwelt op. Een beschrijving van Zaira zoals het nu is zou het gehele verleden van Zaira moeten omvatten. Maar de stad zegt haar verleden niet, het maakt er deel van uit als de lijnen van een hand, geschreven in de hoeken van de straten, het traliewerk van de vensters, de loop van de trappen, in de bliksemafleiders, de vlaggestokken, ieder onderdeel op zijn beurt weer getekend door krassen, schavingen, inkervingen, kogelgaten.
| |
De steden en de tekens. 1.
De mens dwaalt dagenlang tussen bomen en stenen. Zelden blijft zijn oog ergens op rusten, alleen wanneer het iets heeft herkend dat een teken is van iets anders: een afdruk in het zand wijst op het voorbijkomen van een tijger, een moeras duidt op een waterader, de hybiscus- | |
| |
bloem op het einde van de winter. Verder is alles stom en vervangbaar; bomen en stenen zijn alleen wat ze zijn.
Tenslotte leidt de reis naar de stad Tamara. Je komt er binnen door straten vol uithangborden aan de muren. Het oog ziet geen dingen maar afbeeldingen van dingen die andere dingen betekenen: een tang duidt op het huis van de tandentrekker, een bokaal op de taveerne, hellebaarden op het politiekorps, een weeghaak op de groentenvrouw. Standbeelden en schilden dragen afbeeldingen van leeuwen dolfijnen torens sterren: een teken dat iets - wie weet wat - als teken een leeuw of een dolfijn of een toren of een ster heeft. Andere signalen waarschuwen voor wat op een bepaalde plaats verboden is - de steeg binnenrijden met wagens, urineren achter de kiosk, hengelen vanaf de brug -, en voor wat toegestaan is - zebra's te drinken geven, kegelen, lijken van familieleden verbranden. Als je de tempel binnenkomt, zie je de beelden van de goden, ieder afgebeeld met zijn eigen attributen: de hoorn des overvloeds, de zandloper, de medusa; zo kan de gelovige hen herkennen en de juiste gebeden tot hen richten. Als een gebouw helemaal geen aanduiding of teken draagt, is zijn eigen vorm, en de plaats die het inneemt in het geheel van de stad genoeg om er de funktie van aan te geven: het koninklijk paleis, de gevangenis, de munt, de pythagorische school, het bordeel. Ook de waren die de kooplieden in hun kramen uitstallen staan niet voor zichzelf, maar dienen als tekens van andere dingen: een geborduurde band voor het voorhoofd wil zeggen elegantie, een vergulde draagstoel macht, de boeken van Averroe wijsheid, een enkelsierraad wellust. De blik doorloopt de straten alsof het beschreven bladzijden zijn: de stad zegt alles wat je moet denken, laat je herhalen wat zij zegt, en terwijl je denkt Tamara te bezoeken registreer je slechts de namen waarmee zij zichzelf en al haar onderdelen definieert.
Hoe de stad werkelijk is onder deze dichte mantel van tekens, wat zij bevat of verbergt, dat is de mens die uit Tamara vertrekt niet te weten gekomen. Erbuiten strekt zich de lege aarde uit tot aan de horizon, en opent zich de hemel waar de wolken langstrekken. Reeds in de vorm die het toeval en de wind aan de wolken geven is de mens geneigd figuren te herkennen: een zeilschip, een hand, een olifant...
| |
De steden en het verlangen. 3.
Je kunt Despina op twee manieren bereiken: per schip of per kameel. De stad ziet er anders uit voor wie van het land komt dan voor wie over zee komt.
De kameeldrijver ziet aan de horizon van de hoogvlakte de puntige daken van wolkenkrabbers, en radarantennes opdoemen, roodwitte windzakken wapperen, schoorstenen rook uitspuwen, en denkt aan een schip; hij weet dat het een stad is maar hij ziet haar voor zich als een schip dat hem weg zal voeren uit de woestijn; een zeilschip dat op het punt staat uit te varen, terwijl de wind de nog niet losgemaakte zeilen bolt, of een stoomboot waarvan de ketel trilt in het ijzeren ruim; en hij denkt aan alle havens, aan de handelswaar van overzee die op de kaden gelost wordt, aan de kroegen waar bemanningsleden van verschillende vlag flessen op elkaars hoofden stukslaan, aan verlichte benedenvensters, met achter elk een vrouw die haar haar kamt.
In de nevel van de kust ontwaart de zeeman de vorm van een kamelerug, van een geborduurd zadel met glanzende franje tussen twee gevlekte bulten die schommelend voortgaan; hij weet dat het een stad is maar hij ziet haar voor zich als een kameel met leren zakken aan het zadel, en zadeltassen met gekonfijt fruit, dadelwijn, tabaksbladeren, en hij ziet zich al aan het hoofd van een lange karavaan die hem wegvoert van de zeewoestijn, naar oases met zoet water in de gekartelde schaduw van palmen, naar paleizen met dikke gepleisterde muren, met betegelde binnenplaatsen waar danseressen op blote voeten dansen en hun armen bewegen, een beetje binnen en een beetje buiten de sluier.
Iedere stad krijgt haar vorm door de woestijn waaraan zij tegengesteld is; zo zien de kameeldrijver en de zeeman Despina, de stad die de grens vormt tussen twee woestijnen.
| |
| |
| |
De steden en de ogen. 2.
De vorm van de stad Zemrude wordt bepaald door het humeur van degene die ernaar kijkt. Als je er fluitend doorheen komt, met je neus in de lucht, het gefluit achterna, dan zal je haar van beneden naar boven leren kennen: raamkozijnen, wapperende gordijnen, fonteinen. Als je er doorloopt met je kin op je borst, met je nagels in je handpalmen gedrukt, dan zal je blik gevangen worden door wat laag bij de grond is: goten, bezinkputten, visgraten, oud papier. Je kunt niet zeggen dat het ene aspekt van de stad meer waar is dan het andere, maar over het Zemrude van beneden naar boven hoor je vooral praten door wie zich haar herinnert als het Zemrude waar hij in wegzonk naar de diepte, waar hij elke dag door dezelfde stukken straat liep en er 's morgens het slechte humeur van de dag ervoor weer terugvond, aangekoekt aan de onderkant van de muren. Voor ons allen breekt vroeg of laat de dag aan waarop wij onze blik langs de regenpijp naar beneden laten glijden en er niet meer in slagen hem nog op te richten van het straatoppervlak. Het tegengestelde geval is niet uitgesloten, maar het is zeldzamer: daarom blijven wij rondlopen in de straten van Zemrude met ogen die inmiddels al onder kelders, fundamenten en putten graven.
- Van nu af aan zal ik steden beschrijven, - had de Khan gezegd. - En jij moet op je reizen nagaan of ze bestaan.
Maar de steden die Marco Polo had bezocht waren altijd anders dan de steden die de keizer had bedacht.
- En toch heb ik in mijn hoofd een model van een stad geconstrueerd waarvan ik alle mogelijke steden kan afleiden, - zei Kublai. - Het omvat alles wat beantwoordt aan de norm. Aangezien de bestaande steden in verschillende graad afwijken van de norm, hoef ik slechts uitzonderingen op de norm te voorzien en er de meest waarschijnlijke combinaties van berekenen.
- Ook ik heb een model van een stad bedacht waarvan ik alle andere steden afleid, - antwoordde Marco. - Het is een stad van louter uitzonderingen, uitsluitingen, tegenspraken, ongerijmdheden, tegenstrijdigheden. Als zo'n stad bestaat uit wat het meest onwaarschijnlijk is, wordt, met het verminderen van het aantal abnormale elementen, de waarschijnlijkheid dat de stad echt bestaat, groter. Dus ik hoef slechts uitzonderingen uit mijn model weg te nemen, en ongeacht in welke volgorde ik te werk ga, zal ik uiteindelijk een van de steden aantreffen die, hoewel nog altijd bij uitzondering, bestaan. Maar ik kan deze operatie niet ongelimiteerd doorvoeren: ik zou steden verkrijgen die té echt lijken om echt te zijn.
Marco Polo beschrijft een brug, steen voor steen.
- Maar welke is de steen waar de brug op rust? - vraagt Kublai Khan.
- De brug rust niet op de een of andere steen, - antwoordt Marco, - maar op de lijn van de boog die de stenen vormen.
Kublai Khan blijft zwijgen, en denkt na. Dan voegt hij eraan toe: - Waarom heb je het met me over de stenen? Alleen de boog interesseert me maar.
Polo antwoordt: - Zonder stenen is er geen boog.
| |
De steden en de doden. 2.
Nooit was ik op mijn reizen zover gekomen als Adelma. De avond viel toen ik van boord ging. Op de kade leek de zeeman die de tros opving en hem aan de beting bond op iemand die met mij in dienst geweest was die dood was. Het was het uur waarop de vis verhandeld werd. Een oude man laadde een mand zeeëgels op een kar; ik dacht dat ik hem herkende; toen ik mij omdraaide was hij verdwenen in een steeg, maar ik had begrepen dat hij leek op een visser die al een oude man was toen ik een kind was, en die zich dus niet meer onder de levenden kon bevinden. Een schok ging door me heen bij het zien van een zieke die aan koortsen leed en die in elkaar gedoken op de grond zat met een deken over zijn hoofd: mijn vader had enkele dagen voor hij stierf gele ogen en een stoppelige baard, precies als hij. Ik wendde mijn blik af; ik durfde niemand meer aan te kijken.
| |
| |
Ik dacht: ‘Als Adelma een stad is die ik zie in een droom, en waar je alleen maar doden tegenkomt, dan jaagt die droom mij angst aan. Als Adelma een echte stad is, bewoond door levenden, dan is het genoeg hen wat langer te blijven aankijken, of de gelijkenissen lossen op en vreemde, beklemmende gezichten komen te voorschijn. Zowel in het ene geval als in het andere is het beter dat ik niet te lang naar hen blijf kijken’.
Een groentenvrouw woog een kool af aan haar weeghaak en deed hem in een mand aan een touw, dat een meisje liet zakken vanaf een balkon. Het meisje was gelijk aan een meisje uit mijn dorp dat krankzinnig van liefde was geworden en zelfmoord had gepleegd. De groentenvrouw keek op: het was mijn grootmoeder.
Ik dacht: ‘Je bereikt een moment in je leven waarop tussen de mensen die je hebt gekend meer doden zijn dan levenden. En de geest weigert nog nieuwe gelaatsvormen, nieuwe gezichtsuitdrukkingen op te nemen: op alle nieuwe gezichten die hij ontmoet drukt hij oude beeltenissen af, voor ieder gezicht vindt hij het masker dat er het beste bij past’.
De lossers klommen achter elkaar de ladders op, gebogen onder mandflessen en kisten; hun gezichten waren verborgen onder jute kappen; ‘Nu komen ze boven en herken ik ze’, dacht ik, vol ongeduld en angst. Maar ik wendde mijn ogen niet van hen af; als ik mijn blik maar even liet gaan over de menigte die de straatjes bevólkte, zag ik hoe ik bestormd werd door onverwachte, van verre weer opgedoken gezichten, die mij bleven aankijken alsof zij zich wilden laten herkennen, alsof ze mij wilden herkennen, alsof ze me hadden herkend. Misschien leek ik ook voor ieder van hen op iemand die gestorven was. Ik was nog maar net in Adelma aangekomen of ik was al één van hen, overgegaan naar hun kant, opgenomen in die golfbeweging van ogen, rimpels, grimassen.
Ik dacht: ‘Misschien is Adelma wel de stad waar je aankomt als je sterft, en waarin iedereen de mensen weer terugvindt die hij heeft gekend. Dat is een teken dat ik ook dood ben’. Ik dacht ook: ‘Dat is een teken dat het hiernamaals niet gelukkig is’.
kublai: - Ik weet niet wanneer je de tijd hebt gehad om al die landen die je me beschrijft te bezoeken. Mij lijkt het of je nooit bent weggeweest uit deze tuin.
polo: - Alles wat ik zie en doe krijgt zijn zin in een ruimte van de geest waar dezelfde rust heerst als hier, dezelfde schemering, dezelfde stilte waarin alleen het geritsel van de bladeren te horen is. Op het ogenblik dat ik mij concentreer op mijn gedachten, bevind ik mij altijd weer in deze tuin, op dit uur van de avond, in jouw koninklijke aanwezigheid, terwijl ik intussen, zonder een ogenblik rust, stroomopwaarts een rivier blijf opgaan die groen is van de krokodillen, of kisten gezoute vis blijf tellen die in het ruim zakken.
kublai: - Ook ik ben er niet zeker van dat ik hier ben, dat ik wandel tussen de porfieren fonteinen en het geluid van de waterstralen hoor weerklinken, en niet, overdekt met het vuil van zweet en bloed, te paard mijn leger aanvoer om die landen te veroveren die jij nog moet beschrijven, of de vingers afhak van aanvallers die met ladders de muren van een belegerde vesting bestormen.
polo: - Misschien bestaat deze tuin wel alleen in de schaduw van onze neergeslagen ogen en doe jij nog steeds stof opwaaien op de slagvelden, en verhandel ik nog steeds zakken peper op verre markten zonder dat we daar ooit mee zijn opgehouden, maar is het ons, elke keer dat wij onze ogen sluiten temidden van het tumult en de mensenmassa's, toegestaan ons hier terug te trekken in zijden kimono's om wat wij zien en beleven in ogenschouw te nemen, conclusies te trekken, de zaken op een afstand te bezien.
kublai - Misschien heeft dit gesprek van ons wel plaats tussen twee schooiers, bijgenaamd Kublai Khan en Marco Polo, die in een berg afval graaien en oud ijzer, flarden stof, oud papier op een hoop gooien, en die, dronken van een paar slokken slechte wijn, rondom zich alle schatten van het Oosten zien schitteren.
polo: - Misschien is er van de wereld wel een vaag, met afval bedekt terrein over, én de hangende tuin van het paleis van de Grote Khan. Onze oogleden brengen er een scheiding in aan, maar je weet niet welk deel erbinnen ligt en welk erbuiten.
| |
| |
| |
De continue steden. 1.
De stad Leonia vernieuwt zich elke dag: iedere morgen wordt de bevolking weer wakker tussen fris linnengoed, wast zich met zeepjes die nog maar net uit hun papiertje gepeld zijn, trekt gloednieuwe kamerjassen aan, haalt uit de meest geperfektioneerde koelkast nog niet opengedraaide blikken te voorschijn, bij het geluid van de nieuwste versjes uit het nieuwste model radiotoestel.
Op de trottoirs, verpakt in heldere plastic zakken, wachten de resten van het Leonia van
gisteren op de wagen van de vuilnisman. Niet alleen uitgeknepen tandpastatubes, doorgebrande lampjes, kranten, dozen, verpakkingsmateriaal, maar ook boilers, encyclopedieën, piano's, porceleinen serviezen: de welvaart van Leonia wordt, meer dan aan de dingen die elke dag gefabriceerd verkocht gekocht worden, afgemeten aan de dingen die elke dag weggegooid worden om plaats te maken voor de nieuwe. Zó dat je je afvraagt of de ware hartstocht van Leonia echt zoals ze zeggen bestaat uit het genieten van nieuwe en andere dingen, of eigenlijk meer uit het van zich afstoten, verwijderen, het zich zuiveren van een steeds terugkerende onreinheid. Zeker is dat
| |
| |
de vuilnismannen als engelen ontvangen worden, en hun taak om de resten van het bestaan van gisteren te verwijderen is omgeven met een stilzwijgend respekt, als ging het om een rite die devotie opwekt, of misschien wel alleen omdat, als de spullen eenmaal weggegooid zijn, niemand er meer om wil hoeven denken.
Waar de vuilnismannen elke dag hun lading heenbrengen, vraagt niemand zich af: buiten de stad, dat zeker; maar elk jaar breidt de stad zich verder uit, en moeten de vuilnishopen meer achteruit wijken; de hoeveelheid afval wordt steeds ontzagwekkender en de vuilnishopen worden steeds hoger, vormen
plateau's, beslaan een steeds wijdere omtrek. Daar komt nog bij dat hoe meer de kunst van Leonia uitmunt in het fabriceren van nieuwe materialen, des te beter de substantie van het afval wordt, en weerstand biedt aan de tijd, de elementen, rottingsprocessen en verbrandingen. Een fort van onverwoestbare resten omringt Leonia, en aan alle kanten steekt het boven de stad uit als een bergmassief.
Dit is het resultaat: hoe meer spullen Leonia uitbraakt, des te meer hoopt zij ervan op; de schubben van haar verleden smelten aaneen tot een kuras dat niet afgedaan kan worden; door zich elke dag te vernieuwen behoudt de stad zichzelf geheel in haar enige definitieve vorm: die van het afval van gisteren dat zich ophoopt op het afval van eergisteren en van al haar dagen en jaren en lustra.
Het vuil van Leonia zou langzamerhand de wereld overspoelen als er niet tegen de eindeloze vuilnisberg, achter de buitenste vuilketen, vuilnishopen aandrongen van andere steden die op hun beurt ook weer bergen afval ver van zich afstoten. Misschien is de hele wereld, buiten de grenzen van Leonia, wel overdekt met afvalkraters, ieder met in het centrum een metropool in ononderbroken eruptie. De grenzen tussen vreemde en vijandelijke
| |
| |
steden zijn geïnfekteerde bastions waarin de afvalresten elkaar wederszijds ondersteunen, overlappen, een mengsel met elkaar vormen.
Hoe hoger de afvalberg wordt, des te meer dreigt het gevaar van aardverschuivingen: er hoeft maar een blik, een autoband, een mandfles waar het stro vanaf is de kant van Leonia uit te rollen of een lawine van losse schoenen, kalenders van voorbije jaren, uitgebloeide bloemen, zal de stad onderdompelen in haar eigen verleden dat zij tevergeefs van zich af probeerde te stoten, vermengd met dat van aangrenzende, eindelijk gezuiverde steden: een natuurramp zal de smerige bergketen met de grond gelijk maken, en elk spoor van de steeds in het nieuw geklede stad uitwissen. Vanuit de naburige steden staan ze al klaar met bulldozers om de grond te effenen, zich uit te breiden in het nieuwe territorium, zich te vergroten, nieuwe vuilnishopen af te stoten.
Aan de voet van de troon van de Grote Khan strekte zich een tegelvloer uit. Marco Polo, de stilzwijgende boodschapper, stalde er het monster van de koopwaar op uit die hij had meegenomen van zijn reizen naar de grenzen van het rijk: een helm, een schelp, een cocosnoot, een waaier. De gezant rangschikte de voorwerpen in een bepaalde volgorde op de witte en zwarte tegels, verplaatste keer op keer volgens bestudeerde bewegingen, en probeerde zo voor de ogen van de monarch een beeld te geven van de wederwaardigheden van zijn reis, de stand van zaken in het rijk, de privileges van de hoofdsteden van verre provincies.
Kublai was een aandachtig schaakspeler; terwijl hij de bewegingen van Marco volgde, merkte hij op dat bepaalde stukken de nabijheid van andere stukken inhielden of uitsloten en dat zij zich volgens bepaalde lijnen verplaatsten. Met verwaarlozing van het verschil in vorm tussen de voorwerpen, beschreef hij de manier waarop zij ten opzichte van elkaar gerangschikt waren op de tegelvloer. Hij dacht: ‘Als elke stad als een partij schaak is, zal ik, op de dag dat het me lukt er de regels van te kennen, eindelijk mijn rijk bezitten, ook al zal ik er nooit in slagen alle steden die het bevat te leren kennen’.
Eigenlijk, was het niet nodig dat Marco gebruik maakte van zoveel spullen om hem over zijn steden te vertellen: een schaakbord met stukken van een precies te herleiden vorm was genoeg. Aan ieder stuk kon je dan per keer een passende betekenis toekennen: een paard kon zowel een echt paard voorstellen als een stoet rijtuigen, een leger op mars, een ruiterstandbeeld; en een koningin kon een dame op een balkon zijn, een fontein, een kerk met een puntige koepel, een kweeappelboom.
Toen Marco Polo van zijn laatste missie terugkwam, trof hij de Khan aan die op hem wachtte met een groot schaakbord voor zich. Met een gebaar nodigde hij Marco uit tegenover hem te komen zitten en hem, alleen met behulp van het schaakspel, de steden die hij had bezocht te beschrijven. De Venetiaan liet zich niet ontmoedigen. Het schaakspel van de Grote Khan bestond uit grote stukken gepolijst ivoor: Marco rangschikte dreigende torens en schichtige paarden op het schaakbord, groepeerde dichte zwermen pionnen, legde rechte of schuine wegen af zoals de koningin voortschrijdt, en herschiep zo de indeling en de ruimte van witte en zwarte steden in de maannachten.
De aanblik van deze essentiële landschappen deed Kublai nadenken over het onzichtbare systeem dat de steden regeert, over de regels waaraan hun opkomst en vorming en bloei en aanpassing aan de seizoenen en verpaupering en verval beantwoordt. Soms leek het hem dat hij op het punt stond een samenhangend en harmonieus systeem te ontdekken dat aan de basis lag van de oneindige verschillen en disharmonieën, maar geen enkel model hield stand bij toetsing aan het model van het schaakspel. Misschien moest hij zijn hersens niet langer afpijnigen om met de magere hulp van stukken ivoor visioenen op te roepen die hoe dan ook toch tot vergetelheid gedoemd waren, en was het genoeg in plaats daarvan een partij schaak te spelen volgens de regels, en iedere opeenvolgende stand op het schaakbord te beschouwen als een van de ontelbare vormen die het vormsysteem samenstelt en vernietigt.
Nu hoefde Kublai Khan Marco Polo niet meer uit te sturen op verre expedities: hij hield hem bij zich om eindeloze partijen schaak met hem te spelen.
| |
| |
De kennis van het rijk lag verborgen in de lijnen die getrokken worden door de hoekige paardesprongen, de diagonale openingen die ontstaan na doorgang van de loper, de slepende en behoedzame tred van de koning en van de nederige pion, door de onvermijdelijke alternatieven van elke partij.
De Grote Khan probeerde zich te vereenzelvigen met het spel: maar nu ontging hem het waarom ervan. Het einde van elke partij is een overwinning of een verlies: maar waarvan? Wat was de ware inzet? Bij schaakmat blijft onder de voet van de koning die is weggestoten door de hand van de winnaar, een zwart of een wit vierkant over. Door zijn veroveringen te verkavelen om ze zo tot hun essentie terug te brengen, was Kublai toegekomen aan de uiterste verrichting: de definitieve verovering, waarvan de veelvormige schatten van het rijk slechts illusoire omhulsels waren, werd teruggebracht tot een vlakje gepolijst hout: het niets...
| |
De steden en de naam. 5.
Irene is de stad die je ziet als je je buigt over de rand van de hoogvlakte op het uur dat de lichten aangaan, en je in de heldere atmosfeer daar beneden de roos van het bewoonde gebied kunt onderscheiden: waar zij de vensters het dichtst op elkaar heeft liggen, waar zij uitwaaiert in nauwelijks verlichte stegen, waar zij schaduwen van tuinen ophoopt, waar zij torens met vuursignalen verheft; en als de avond nevelig is zwelt er een diffuus schijnsel onderaan de kleigeulen op als een melkachtige spons.
De reizigers op de hoogvlakte, de herders die hun kudden verweiden, de vogelaars die hun netten bewaken, de heremieten die cichorei plukken, allen kijken zij naar omlaag en praten over Irene. Soms draagt de wind muziek aan van pauken en trompetten, het geknal van vuurpijlen bij een feestvuurwerk; soms het afgaan van geschut, de ontploffing van een kruitopslagplaats bij een lucht die geel is van branden aangestoken in een burgeroorlog. Zij die van bovenaf kijken doen gissingen over wat er gebeurt in de stad, of het prettig of onaangenaam zou zijn zich die avond in Irene te bevinden. Niet dat ze van plan zijn erheen te gaan - en, hoe dan ook, de wegen die omlaag gaan naar het dal zijn slecht - maar Irene trekt als een magneet de blik en de gedachten aan van wie daar boven staat. Op dit punt verwacht Kublai dat Marco vertelt over hoe Irene er van binnen uitziet. Maar Marco kan dat niet: welke de stad is die de mensen van de hoogvlakte Irene noemen, dat is hij niet te weten gekomen; overigens is dat van weinig belang: als je haar zag terwijl je er middenin stond zou het een andere stad zijn; Irene is de naam van een stad uit de verte, en als je dichterbij komt, verandert die naam.
De stad is er één voor wie er langs komt zonder er binnen te gaan, en een andere voor wie erin gevangen is en er niet uitkomt; de stad waarin je voor het eerst aankomt is er één, een andere de stad die je achterlaat om er niet terug te keren; elk verdienen zij een andere naam; misschien heb ik het al over Irene onder andere namen gehad; misschien heb ik het wel alleen over Irene gehad.
De Grote Khan probeerde zich te vereenzelvigen met het spel: maar nu ontging hem het waarom ervan. Het einde van elke partij is een overwinning of een verlies: maar waarvan? Wat was de ware inzet? Bij schaakmat blijft, onder de voet van de koning die is weggestoten door de hand van de winnaar, het niets over: een zwart of een wit vierkant. Door zijn veroveringen te verkavelen om ze zo tot hun essentie terug te brengen, was Kublai toegekomen aan de uiterste verrichting: de definitieve verovering, waarvan de veelvormige schatten van het rijk slechts illusoire omhulsels waren, werd teruggebracht tot een vlakje gepolijst hout.
Toen nam Marco Polo het woord: - Jouw schaakbord, sire, is een inlegwerk van twee soorten hout: ebbenhout en esdoornhout. Het vakje waar jouw verlichte blik op rust werd uitgesneden uit een jaarring van de tronk die groeide in een jaar van droogte: zie je hoe de vezels liggen? Hier zie je een nauwelijks aangezette knoest: een loot deed een poging te ontspruiten op een vroege lentedag, maar door de rijp van de nacht moest zij ervan afzien -. Tot op dat ogenblik had de Grote Khan zich niet gerealiseerd dat de vreemdeling
| |
| |
zich vloeiend in zijn taal kon uitdrukken, maar niet zozeer dít feit deed hem versteld staan. - Kijk, een grotere porie: misschien is het het nest van een larve geweest; niet van een houtworm, aangezien die direkt na zijn geboorte door was blijven graven, maar van een rups die de bladeren aanvrat en die er de oorzaak van werd dat de boom uitgekozen werd om omgehakt te worden... Deze richel werd erin gekerfd door de houtsnijder met de guts om het vakje aan te laten sluiten bij het ernaast gelegen, meer uitstekende vierkant...
De hoeveelheid dingen die af te lezen was in een glad en leeg stukje hout overrompelde Kublai; reeds was Polo als vanzelf gaan praten over de ebbebossen, de vlotten van tronken die de rivieren af komen, de aanlegplaatsen, de vrouwen achter de vensters...
De Grote Khan heeft een atlas waarin alle steden van het keizerrijk en van de omliggende koninkrijken opgetekend staan, paleis voor paleis en straat voor straat; met de muren, de rivieren, de bruggen, de havens, de rotskusten. Hij weet dat het geen zin heeft uit de verslagen van Marco Polo nieuws te verwachten over plaatsen die hij overigens goed kent: hoe in Cambaluc, hoofdstad van China, drie vierkante steden binnen elkaar liggen, met ieder vier tempels en vier poorten die elk in een ander seizoen opengaan; hoe op het eiland Java de rinoceros met de dodende hoorn te keer gaat; hoe er parels gevist worden op de bodem van de zee bij de kusten van Maabar.
Kublai vraagt aan Marco: - Als je terugkeert naar het Westen, zul je dan jouw volk dezelfde verhalen weer vertellen die ie mij nu doet?
- Ik spreek en spreek, - zegt Marco, - maar wie naar mij luistert onthoudt alleen de woorden die hij verwacht. De beschrijving van de wereld waar jouw oor welwillend naar luistert is er één, een ander is het verhaal dat de ronde zal doen bij de groepjes lossers en gondeliers op de fundamenten van mijn huis, de dag van mijn terugkeer, en weer een ander is het verhaal dat ik op hoge leeftijd zou kunnen dikteren, als ik gevangen werd genomen door genuese piraten, en in de boeien werd vastgezet in één cel met een scribent van avonturenromans. Het verhaal wordt niet geregeerd door de stem: door het oor.
- Soms heb ik het gevoel dat je stem van verre tot mij komt, terwijl ik gevangen ben in een opzichtig en onzichtbaar heden, waarin alle vormen van menselijke samenleving een uiterste van hun cyclus hebben bereikt, en je je niet kunt voorstellen welke nieuwe vormen ze zullen aannemen. En uit jouw stem beluister ik de onzichtbare redenen waarom de steden leefden, en waarom zij misschien, na hun sterven, weer zullen herleven.
De Grote Khan heeft een atlas met tekeningen die de sfeer van aarde en water in zijn geheel afbeelden, en continent voor continent, de grenzen van de meest afgelegen rijken, de scheepsroutes, de contouren van de kusten, de plattegronden van de meest illustere metropolen en de meest welvarende havens. Hij bladert er de kaarten van door onder de ogen van Marco Polo om diens kennis op de proef te stellen. De reiziger herkent Constantinopel in de stad die vanaf drie oevers de bekroning vormt van een lange zeestraat, een smalle golf en een afgesloten zee; hij herinnert zich dat Jeruzalem is gebouwd op twee tegenover elkaar liggende heuvels van ongelijke hoogte; hij aarzelt niet Samarcanda en haar tuinen aan te wijzen.
Bij andere steden neemt hij zijn toevlucht tot van mond tot mond overgeleverde beschrijvingen, of doet hij een gissing, zich baserend op schaarse aanwijzingen: zo met Granada, veelkleurige parel der kaliefen, Lubeck, schone stad uit het noorden, Timboektoe dat zwart is van ebbenhout en wit van ivoor, Parijs waar elke dag miljoenen mensen huiswaarts keren met een stokbrood in de hand. Gekleurde miniaturen in de atlas laten bewoonde plaatsen van ongewone vorm zien: een oase, verborgen in een plooi van de woestijn van waaruit alleen de toppen van de palmen te zien zijn is ongetwijfeld Nefta; een kasteel te midden van drijfzanden, met koeien die grazen in weiden verzilt door het tij, kan alleen maar Mont Saint Michel in herinnering roepen; en een paleis dat niet binnen de muren van een stad oprijst, maar dat in de plaats daarvan een stad binnen haar muren herbergt, moet Urbino wel zijn.
In de atlas staan ook afbeeldingen waarvan
| |
| |
noch Marco, noch de geografen weten of ze bestaan en waar ze zijn, maar die niet konden ontbreken bij de vormen van mogelijke steden: een Cuzco dat met haar stervormige fijnverdeelde plattegrond de perfekte orde der uitwisselingen weerspiegelt, een groengetint Mexico aan het meer, gedomineerd door het paleis van Moctezuma, een Novgorod met uivormige koepels, een Lhassa dat witte daken doet oprijzen boven het wolkendak van de hemel. Ook voor deze steden noemt Marco een naam, het doet er niet toe welke, en geeft hij aan langs welke wegje er komt. Het is bekend dat plaatsnamen net zo vaak veranderen als er vreemde talen zijn; en dat iedere plaats bereikt kan worden vanuit andere plaatsen, langs de meest uiteenlopende wegen en routes, door wie paardrijdt, ment, roeit, vliegt.
- Het lijkt me dat jij de steden beter op de atlas herkent dan wanneer je ze persoonlijk bezoekt, - zegt de keizer tegen Marco en doet het boek met een klap dicht.
En Polo: - Als je reist merk je dat de verschillen verloren gaan: iedere stad gaat lijken op alle steden, de plaatsen verwisselen hun vorm orde afstanden, een vormeloos stof dringt de continenten binnen. Jouw atlas bewaakt de verschillen en houdt ze in takt: dat assortiment van hoedanigheden die zijn als de letters van een naam.
De Grote Khan heeft een atlas waarin de plattegronden van alle steden verzameld zijn: de steden die hun muren doen oprijzen op stevige fundamenten, de steden die tot ruïne vervielen en werden opgeslokt door het zand, de steden die op een dag zullen bestaan op een plaats waar nu nog alleen maar konijnenholen te zien zijn.
Marco Polo bladert de kaarten door, herkent Jericho, Ur, Carthago, wijst de aanlegplaatsen aan bij de monding van de Scamander waar de schepen van de Achaeërs tien jaar lang wachtten op de herinscheping van de belegeraars, totdat het paard dat Odysseus in elkaar getimmerd had met vereende krachten door de Sceïsche poorten werd getrokken. Maar toen hij over Troje sprak, gaf hij er bij toeval de vorm van Constantinopel aan, en voorzag hij het beleg waarmee de stad maandenlang in de greep zou zijn van Mohammed, die, listig als Odysseus, de schepen bij nacht de bergbeken op zou laten trekken, van de Bosporus naar de Gouden Hoorn, om zo Pera en Galata te omsingelen. En uit de mengeling van die twee steden kwam weer een derde stad voort die San Francisco zou kunnen heten; deze stad zou haar ellenlange lichte bruggen uitstrekken over het Golden Gate en de baai, tandradbanen tegen al haar hellende wegen op laten klimmen, en bloeien als hoofdstad van de Stille Oceaan een duizendtal jaren later, na het lange beleg van driehonderd jaar dat uiteindelijk de gele, zwarte en rode rassen zou doen samensmelten tot het blanke geslacht, enige overlevende in een rijk dat uitgestrekter zou zijn dan dat van de Grote Khan.
Een kwaliteit van de atlas is dat hij de vorm onthult van steden die nog geen vorm hebben en nog geen naam. Er is een stad met de vorm van Amsterdam, een halve cirkel gericht naar het noorden, met concentrische grachten: de Prinsengracht, de Keizersgracht, de Herengracht; er is een stad met de vorm van York, ingesloten door hoge heidegronden, ommuurd, met puntige torens; er is een stad met de vorm van Nieuw Amsterdam, ook wel New York genoemd, volgebouwd met torens van glas en staal op een langgerekt eiland tussen twee rivieren, met straten als diepe grachten: allemaal recht, behalve Broadway.
De katalogus der vormen is oneindig: zolang nog niet iedere vorm zijn stad gevonden heeft, zullen er nieuwe steden blijven ontstaan. Waar de vormen uitgeput raken in hun variaties en zich ontbinden, begint het einde van de steden. Op de laatste kaarten van de atlas vloeiden rechthoeken uit zonder begin of einde, steden met de vorm van Los Angeles, met de vorm van Kyoto-Osaka, zonder vorm.
| |
De verborgen steden. 2.
Het is niet gelukkig, het leven in Raissa. Handenwringend lopen de mensen op straat, zij vallen uit tegen hun huilende kinderen, leunen op de muurtjes langs de rivier met het hoofd tussen hun handen, worden 's morgens
| |
| |
wakker uit een nare droom en er begint meteen een andere. Tussen de werkbanken waar ieder ogenblik wel iemand met een hamer op zijn vingers slaat of zich prikt met een naald, of boven de kolommen met allemaal verkeerde getallen in de registers van kooplieden en bankiers, of achter de rijen lege glazen op het zink in de kroegen: het is maar goed dat de gebogen hoofden je hun troebele blik besparen. In de huizen is het nog erger, en je hoeft niet naar binnen te gaan om dat te weten te komen: 's zomers daveren de ramen van de ruzies en de gebroken borden.
En toch is er in Raissa op ieder moment wel een kind dat vanuit een raam lacht naar een hond die op een afdak is gesprongen om in een stuk polenta te bijten dat een metselaar heeft laten vallen toen hij van bovenaf zijn stellage riep: - Schat, geef mij eens wat saus! - tegen een jonge waardin die een bord ragoût opheft onder de pergola, blij dat ze het kan serveren aan de parapluverkoper die een goede zaak te vieren heeft: een parasol van witte kant, gekocht door een echte dame die ermee wil coquetteren bij de wedrennen, omdat ze verliefd is op een officier die tegen haar geglimlacht heeft toen hij over de laatste heg sprong; hijzelf was gelukkig, maar zijn paard was nog veel gelukkiger daar het net over de hindernissen vloog toen het in de lucht een fazantje zag vliegen, een gelukkige vogel, bevrijd uit zijn kooi door een schilder die gelukkig was omdat hij het beestje veertje voor veertje, met rode en gele spikkels, geschilderd had op de miniatuur op die bladzijde van het boek waarin de filosoof zegt: ‘Ook in Raissa, trieste stad, loopt een onzichtbare draad die het ene levende wezen voor een ogenblik met het andere verbindt om dan weer los te gaan; daarna spant hij zich opnieuw tussen bewegende punten en beschrijft weer nieuwe vlugge figuren zodat iedere sekonde de ongelukkige stad een gelukkige stad bevat die niet eens weet dat ze bestaat’.
In de atlas van de Grote Khan staan ook kaarten van beloofde landen die wel bezocht zijn in gedachte, maar nog niet ontdekt of gesticht; het Nieuwe Atlantis, Utopia, de Zonnestad, Oceana, Tamoé, Harmonia, Nieuw Lanark, Icaria.
Kublai vroeg aan Marco: - Jij gaat op verkenning uit en ziet de tekens, dus jij zult me kunnen zeggen naar welke van deze toekomstbeelden wij door gunstige winden heengedreven worden.
- Voor deze havens zou ik geen route kunnen uitstippelen op de kaart, en geen datum van aankomst kunnen vaststellen. Soms heb ik genoeg aan een perspektief dat zich opent middenin een onsamenhangend landschap, een twinkeling van lichten in de mist, een gesprek tussen twee voorbijgangers die elkaar in het gewoel tegenkomen, om te denken dat ik van dat punt moet uitgaan om beetje bij beetje de perfekte stad samen te stellen: zij wordt gevormd door fragmenten vermengd met de rest, door momenten gescheiden door intervallen, door signalen die iemand uitzendt zonder te weten wie ze opvangt. Als ik je zeg dat de stad die het doel van mijn reis is discontinu is in ruimte en tijd, dan weer ijler dan weer dichter, moet je niet denken dat we wel op kunnen houden ernaar te zoeken. Misschien ontstaat zij op het moment van dit gesprek, verstrooid binnen de grenzen van jouw rijk; je kunt haar opsporen, maar op de manier die ik je gezegd heb.
De Grote Khan bladerde alweer in zijn atlas de kaarten door van dreigende steden uit nachtmerries en vervloekingen: Enoch, Babylonië, Yahoo, Butua, Brave New World.
Hij zegt: - Alles is nutteloos als de laatste aanlegplaats slechts de helse stad kan zijn, en dáár zuigt de stroom ons toch uiteindelijk naar toe, in een steeds nauwer wordende spiraal.
En Polo: - De hel van de levenden is niet iets dat zal zijn; als er een is, dan is het de hel die hier al is, de hel die wij dag in dag uit bewonen, die we vormen door onze samenleving. Er zijn twee manieren om er niet onder te lijden. De eerste valt velen makkelijk: de hel aanvaarden en er deel van gaan uitmaken tot je op het punt bent gekomen dat je hem niet meer ziet. De tweede is riskant en vereist ononderbroken aandacht en studie: zoeken en weten te herkennen wie en wat er, middenin de hel, geen hel is, dat laten voortduren, en er ruimte aan geven.
|
|