[1979/12]
Julio Cortázar
Beneden peil
Vertaling: Barber van de Pol
Beeld: Siet Zuyderland
Misschien dat alles eens te meer begon bij - dus uiteraard ook met - woorden. Misschien dat mijn levenslange band met de metro voor een deel het gevolg is van het specifieke vocabulaire en komen daar alle pagina's uit voort die ik er aan heb gewijd of die me er door in verhalen en romans zijn gedicteerd, boemerang van het woord dat terugkeert naar de hand en de ogen.
Correspondences, bijvoorbeeld: in Parijs de term die de verbindingen aangeeft tussen de verschillende lijnen, maar net als vrijwel de hele nomenclatuur van onze stedelijke Hadessen een geladen term. Toen ik in 1949 met de Franse literatuur als kompas in Parijs aankwam, was Charles Baudelaire mijn grote psychostomp; de eerste dag wilde ik naar Hôtel Pimodan, op het île Saint-Louis, en toen ik de hotelbaas vroeg welke metro ik moest nemen om bij de Seine te komen, wees hij het me aan op de kaart en hij zei er bij: ‘Kan niet missen, er is maar één correspondence’. In die tijd speelde vaak het beroemde sonnet van Baudelaire door mijn hoofd en ineens begreep ik dat alles tussen Parijs en mij in orde was. Het is nu negenentwintig jaar later en de correspondenties tussen ons bestaan nog altijd en worden alleen maar dieper.
In Engeland en de Verenigde Staten heten de verbindingen changes en in mijn land combinaciones. Al die woorden bevatten een overeenkomstige lading en duiden op mutatie, transformatie, metamorfose. Wie de metro ingaat is niet meer de zelfde wanneer hij op het aardoppervlak terugkeert; maar hij moet wel zorgen dat hij de obool tussen zijn tanden houdt, hij moet de verplaatsing - voor anderen gewoon een reis van het ene station naar het andere, iets dat ze onmiddellijk vergeten - wel verdienen.
In den beginne waren de geuren. Ik was acht of negen en mijn grootmoeder nam me vanuit de voorstad waar we woonden mee op bezoek. Eerst een plaatselijke trein, toen een tram en tenslotte, vanaf het centrum, de ondergrondse, de subterráneo, of subte zoals ze het in Buenos Aires noemen, net alsof ze het hele woord iets angstigs vinden hebben en het door middel van deze coupure willen ontkrachten. Ik weet intussen dat de tocht met de ondergrondse niet langer dan twintig minuten geduurd kan hebben, maar destijds leek het me een eeuwigheid en alles was wonderbaarlijk, vanaf het moment dat ik de trap afging en het schemerige station betrad, de geur opsnoof die in iedere metro hangt en toch overal weer anders is. Mijn grootmoeder hield me bij de hand (haar zwarte mantelpak, die strohoed met voile die haar hele gezicht bedekte, die onveranderlijke liefheid); toen kwamen de minuten op het perron waar ik zag hoe de tunneldiepte in het niets verdween en hoe de rode en groene lichten in de holte knipperden; toen het aanzwellende geraas, de gierende draketrein, de houten banken die ik versmaadde om voor het raampje te blijven staan, met mijn gezicht tegen de ruit. Want als de trein vaart kreeg, kwamen de tunnelwanden tot leven, veranderden ze in een bewegend scherm met kabels die kronkelden als zwarte slangen, met voorbijflitsende lichten en steeds de geur van die dikke, trage lucht die niets te maken had met de lucht buiten, boven. Op een gegeven moment, dat altijd iets magisch had, ging de trein naar boven, de raampjes vulden zich met zon en boomkruinen; iets als opluchting, verlossing uit dat korte verblijf in de hel, en tegelijkertijd de eentonigheid die het hernemen van de normale gang van zaken kenmerkt, de straten, de mensen, de thee met gebak die onveranderlijk wachtte tijdens ons maandelijks bezoek; dan maar bedenken dat de reis nog niet afgelopen was, dat we de subte tegen de avond weer
zouden nemen, opnieuw de tunnel, de slangen, de geur, opnieuw dat eigenaardige tussenrijk dat mij op de een of andere manier al voorbestemde tot dit soort dingen, tot deze beschrijving, meer dan vijftig jaar later.
Dergelijke dingen kunnen een mens ertoe brengen een vluchtig verkeer te onderhouden met de metro, een relatie waar je niet over praat maar die op een dag bovenkomt in je dromen en ook in die andere manier van dromen: je fantastische verhalen. Daar en in bepaalde romanpassages heb ik in de loop der jaren vormgegeven aan dat gevoel van overgang dat niets te maken heeft met de fysieke verplaatsing van het ene station naar het andere. Al in Buenos Aires, in mijn jonge jaren, heeft de subte Anglo me tot schrijven aangezet en ik herinner me dat als ik weer op de begane grond was mijn eerste impuls was om één van die oude, sombere centrumcafé's binnen te gaan waar die sfeer van onverschilligheid ten opzichte van wat me de rest van de dag wachtte zich op de een of andere manier handhaafde. Destijds was het mijn enige ervaring op dat gebied en ik had nooit gedacht dat andere steden, elders in de wereld mij, net als Siet Zuyder-