in de tweede druk van de ‘Quintus Fixlein’, uitgegeven door Johann Andreas Lübek Erben te Bayreuth (1701). Ik maakte de vertaling naar deze door Jean Paul enigszins gewijzigde en van meer voetnoten voorziene tweede druk, waarbij ik het exemplaar van de UB van Amsterdam als uitgangstekst nam. Ook heb ik de cursivering en spatiëring van de tweede druk aangehouden, omdat die een duidelijke functie hadden in het leespatroon van Jean Pauls tijdgenoten. De interpunctie is enigszins aangepast. De noten achterin zijn voor een deel afkomstig uit diverse 19e en 20e eeuwse edities en vertalingen.
Jean Paul deelt romans in in Italiaanse, Franse, Duitse en Hollandse, waarbij de Hollandse het type vertegenwoordigen dat zich afspeelt ‘op het schellinkje en in de parterre’. Evenals Tristram Shandy rekent hij ook de Quintus Fixlein tot de ‘Hollandse romans’. Het werk is een pastorie-idylle tegen een realistische achtergrond van uitbuiting, bedrog en omkoperij. De pastorie-romans waren sinds Goldsmith' Vicar of Wakefield erg populair en bleven dat in Duitsland tot diep in de 19e eeuw. Het is een beschrijving van drie jaar uit het leven van een Quintus (een leraar van de vijfde rang op het gymnasium die les gaf in de laagste klas). Fixlein heeft het idée Fixe dat hij evenals de rest van zijn mannelijke familieleden op zijn tweeëndertigste jaar zal sterven. Daar echter de kerkboeken door brand verloren zijn gegaan, weet niemand hoe oud hij is. Om documenten na te laten noteert hij alles wat zijn moeder hem vertelt over zijn kinderjaren op kleine blaadjes, die hij opbergt in de schuifladen van een kindercommode. Hiermee meent hij voor een latere biograaf het voorbereidende werk te hebben gedaan. De verteller ordent de herinneringen en reflekteert hierop. Bij de werkzaamheden die Fixlein voor zijn beroep verricht en bij zijn liefhebberijen, als het verzamelen van drukfouten en het tellen van letters, is hij zich niet bewust van de daarop reflecterende auteur, die later zelf romanpersonage wordt. Door een aaneenschakeling van misverstanden ziet Fixlein zijn diepste verlangens in vervulling gaan, een huwelijk met een freule en het predikantsambt in zijn geboorteplaats. De angst te moeten sterven maakt hem ziek op de dag waarop zijn kind wordt gedoopt. De auteur is peet. De fantasie van Fixlein slaat door de angst en de koorts zo op hol dat hij krankzinnig wordt. De moeder geneest hem van zijn waan met een waan-therapie.
De vertelstructuur van de roman en de beide ‘voorredes’ is karakteristiek voor Jean Paul. Het verhaal is bij hem altijd slechts een klein onderdeel van de tekst als geheel. Zijn beeldspraak weerspiegelt telkens de maatschappelijke situatie van zijn tijd. De uitweidingen die in het verhaal zijn gevlochten lopen bladzijden lang uit, zonder dat de verteller terugkomt op zijn uitgangspunt. Het wemelt als in al zijn werken van de geleerde citaten, parabels en metaforen en zijn werk is dan ook sterk bepaald door de ongelofelijke hoeveelheden literatuur die de ‘polyhistorische boekenwurm’ parafraseert en persifleert. Evenals in de door hem bewonderde ‘Tristram Shandy’ van Sterne, is de handeling bijzaak, de bespiegeling hoofdzaak. De schrijver knoopt aan menig betoog ook nog een reeks associaties vast waarbij de lezer de geheime samenhang mag raden. In Tristram Shandy wordt het beloofde verhaal in het geheel niet verteld. In de geschiedenis van mijn voorrede gaat de beloofde voorrede een heel andere kant uit door gebeurtenissen die de schrijver niet in de hand heeft. Tenslotte eindigt hij met de vertelling ‘Die Mondsfinsternis’, die enigszins aansluit bij de ‘dromen’ van Jean Paul. Het zijn metafysische allegorieën, wortelend in de traditie van verlichts-piëtisme en barokke mystiek. Dit stuk is geen echte ‘Traumdichtung’ maar meer een sentimentele allegorie zoals die in de vrouwenalmanakken verschenen. Jean Paul schreef aparte stukken voor vrouwen, die in zijn ogen zouden worden afgeschrikt en in hun ontwikkeling belemmerd door de harde werkelijkheid van zijn satires.
Mensen die een verhaal lezen om het verhaal, zullen Jean Pauls werken nauwelijks kunnen waarderen. Het mee-oplossen van zijn cryptogrammen is voorwaarde voor lees-plezier. Het verhaal is de schering, de satirische uitweidingen zijn de inslag