Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1979 (nrs. 9-12)
(1979)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Jean Paul •Brief aan mijn vrienden in plaats van de voorrede •Kooplui, auteurs, meisjes en Quakers noemen iedereen waar ze mee omgaan vrienden en mijn lezers zijn dus mijn gast- en universiteitsvrienden. Nu presenteer ik weliswaar zoveelhonderd vrienden even zovele presentexemplaren - en heeft de boekhandel opdracht iedereen - na de boekenbeurs - op aanvraag te leveren, tegen een armzalig dankgeschenk en een min of meer vrijwillige verplichte kerkeduit aan zetters, drukkers en andere lui - maar omdat ik niet, zoals de Franse auteurs de hele oplage naar de binder kon sturen, ontbreekt natuurlijk het lege schutblad voorin, waardoor ik dus ook niets vleiends kon schrijven aan de ontvangers van het geschenk. Daarom liet ik na de titelpagina een paar lege bladzijden bijbinden, waarop nu dit wordt gedrukt. Mijn boek valt evenals de boete uiteen in drie delen. Het eerste, de zogenaamde bruidsschat,Ga naar voetnoot* dat uit twee vertellingen bestaat en die de rijkserfkeukenmeesteres van de fantasie met bloemwerk en stuifmeel (zo heb ik het haar tenminste opgedragen) zou garneren, schenk ik, lieve vrienden alléén aan mijn lieve vriendinnen; waarlijk, met beide vertellingen zal ik hun een even groot plezier doen, als wanneer ik voor hen uit Leipzig in plaats van dit beursgeschenk een heel boeket oorbloemenGa naar eind1. of visitebriefjes op Hollands papier, met zilveren randen - of een rouwnégligée of maar gewoon een waaier van sandelhout met een medaillon had meegebracht. Zij zijn geboren bloemistes en zelf ook aardig getekende bloemstukken en houden derhalve ook in boeken van wat zij zo dikwijls begieten, stikken en breken - bloemetjes. Moge het noodlot als weg-inspecteur daarmee dan ook uw stoffige levenskunstweg versieren en vreugderozen zullen uw wegwijzers en werstpalen zijn; ik zou geen betere inblazer of inhaleryGa naar eind2. weten tegen diepere borstpijnen dan de heelmeester Mudge met zijn gelijknamige machine verzacht, geen betere inblazer zeg ik, dan uw troostende mond en moge de hemel daarom, terwijl onze voetzolen door het hete zand langs de krater van het burgerbestaan waden, diep beneden de stille, vruchtbare, bloemrijke gebieden op deze Vesuvius, vooral uw mannen en vaders, zoals de kalenderdrukker de zon doet, een menselijk gezicht geven, dat op de juiste wijze de mannelijke zowel als de solaire verblinding wegneemt. Het tweede en grootste deel van het boek bevat de levensbeschrijving van een schoolmeester, die - met uitzondering van negen of tien hoofdstukken iets minder geschikt is voor meisjes; des te beter voor hen en voor mij als ik mij wat dat betreft in de overige hoofdstukken zou vergissen. Met deze biografie wil de schrijver u, lieve vrienden, minder een genoegen bereiden dan wel u leren hoe het te genieten. Waarlijk, Xerxes had geen prijsmedailles moeten uitloven voor het uitvinden van nieuwe genoegens maar voor een goede methodologie en handleiding om van de oude te genieten. Ik heb nimmer meer dan drie wegen kunnen ontdekken om gelukkiger (niet gelukkig) te worden. De eerste weg, die de hoogte ingaat, is: zich zo hoog boven de wolken des levens verheffen, dat men de hele uiterlijke wereld met haar wolvekuilen, knekelhuizen en bliksemafleiders van verre, als slechts een gekrompen kindertuintje, onder zijn voeten ziet liggen. - De tweede is: - zich juist te laten vallen in dat tuintje en zich daar zo gezellig in een voor te nestelen, dat, wanneer men vanuit zijn warme leeuweriksnest naar buiten kijkt, men eveneens geen wolvekuilen, knekelhuizen en stangen ontwaart, doch slechts aren, die ieder voor de | |
[pagina 117]
| |
nestvogel een boom vormen en een zonne- en regenscherm. - De derde tenslotte - die ik als de moeilijkste en meest verstandige beschouw - is, de twee andere af te wisselen. Dit wil ik de mensen nu eens goed duidelijk maken. De held - de hervormer - Brutus - HowardGa naar eind3. - de Republikeinen, de burgeropstanden, het genie, de ontwikkeling van de kunst - kortom, iedereen die een groots voornemen of slechts een voortdurende hartstocht koestert, (al is het maar om de grootste folianten te schrijven) allen verschansen zich met hun innerlijke wereld, zoals de waanzinnige dat ook doet, in negatieve zin, tegen de kou en de hitte van de uiterlijke wereld; elk idée fixe, waardoor elk genie en elke enthousiast, in elk geval van tijd tot tijd, wordt beheerst, scheidt de mens subliem van tafel en bed der aarde, van haar hondsgrotten,Ga naar voetnoot*Ga naar eind4. wegedoorns en duivelsmuren - gelijk de paradijsvogel slaapt hij al vliegend en op zijn uitgespreide vleugels slaapt hij blind in zijn hoge vlucht door de aardbevingen en grote branden van het leven heen, in prachtige lange dromen van zijn ideale moederland... Ach, slechts enkelen is deze droom beschoren en die paar worden nog vaak gewekt door vliegende hondenGa naar voetnoot*! - Doch deze hemelvaart is alleen geschikt voor het gevleugeld deel van de menselijke soort, voor het kleinste. Wat moet de arme pennevoerende broeder ermee beginnen, wiens ziel vaak niet eens dekschilden heeft, laat staan iets daaronder - of de gebonden mensen met de beste buik-, rug- en kieuwvinnen, die in de viskaar van de Staat stilstaan en die niet mogen zwemmen omdat de langs de oever vastgeketende kaar of Staat al zwemt in naam van de vissen? Hoe moet ik dan het staand en schrijvend leger zwaarbeladen staatshuisknechten, boekhouders, klerken van alle departementen en alle in de kreeftemand van het staatskantoor opeen gepakte kreeften, die als lafenis met een paar brandnetels zijn overdekt, wat moet ik deze mensen voor weg wijzen om hier gelukkig te worden? Alleen mijn tweede en dat is deze: een samengestelde microscoop te nemen en daarin te ontdekken dat hun druppel Bourgogne eigenlijk een rode zee is, het vlinderstof pauweveren, schimmel een bloeiende weide en het zand een hoop juwelen. - Deze Microscopische VermakelijkhedenGa naar eind5. zijn duurzamer dan al die dure BadplaatsgenoegensGa naar eind6., ik moet echter deze metaforen uitleggen door middel van nieuwe. De bedoeling waarmee ik Het Leven van Fixlein naar de Lübeckse boekhandel zond, is juist om met dit Leven - vandaar dat ik dit in deze brief niet vaak hoef te doen - de hele wereld aan te tonen, dat men kleine, zinnelijke genoegens hoger moet aanslaan dan grote, de kamerjas hoger dan de uitgaansjas en dat men Plutos' lotnummers niet meer moet waarderen naarmate er hogere prijzen op vallen, noch een NN d'or meer dan het appeltje voor de dorst en dat niet de grote maar de kleine toevalstreffer gelukkig maakt. - Als ik daarin slaag zal ik met mijn boek mannen voor de toekomst opvoeden die door alles worden gesterkt, door de warmte van hun kamers en hun slaapmutsen - door hun hoofdkussen - door de Heilige drie feesten - door gewone aposteldagen - door de avondlijke zedelijke vertellingen van hun vrouwen, nadat zij 's middags als ambassadrices een bezoek hebben gebracht aan de een of andere weduwenwoning, waar hun | |
[pagina 118]
| |
man niet toe te bewegen was, door de dagen van aderlating van hun novellistes - de dagen waarop wordt geslacht, ingemaakt en ingepekeld voor de barre winter enz. U ziet, ik dring erop aan dat de mens een snijdervogelGa naar voetnoot*Ga naar eind7. wordt, die zich niet tussen de zwiepende takken van de door stormen heen en weer gebogen onmetelijke levensboom, maar op een van zijn bladeren een nestje naait en dat hij zich daarin warmt. - De meest noodzakelijke preek die men tegen onze eeuw kan afsteken is: thuis te blijven. De derde weg ten hemel is de afwisseling van de eerste en de tweede. De tweede is niet goed genoeg voor de mens, die hier op aarde niet alleen de fruithaak maar ook de ploegschaar ter hand moet nemen. De eerste is te goed voor hem. Lang niet altijd heeft hij de kracht om, zoals RugendasGa naar eind8., midden in een veldslag alleen maar krijgstaferelen te maken of om als BakhuisenGa naar eind9. midden in een schipbreuk geen andere plank te grijpen dan een tekenplank, om hem te tekenen. En dan duren zijn pijnen even lang als zijn vermoeidheden. Vaker nog ontbreekt het aan speelruimte voor zijn kracht want slechts het kleinste deel van het leven biedt aan een werkende geest Alpen - revoluties - hellingen van de Rijn - Rijksdagen te Worms - en oorlogen met Xerxes en dat is ook maar beter voor het geheel want het grootste deel van het leven lijkt op een als een dorsvloer platgeslagen veld, waarop geen Godhardsberg zich verheft en vaak op een vervelende ijsvlakte, zonder één enkele gletscher vol morgenrood. Maar juist door lopen rust de mens uit om te kunnen klimmen en na kleine vreugden en plichten is hij uitgerust voor grote. De zegevierende dictator moet het gruwelijk Veld van MarsGa naar eind10. weten om te ploegen tot een vlas- en bietenakker, het krijgstoneel tot een kamertoneel, waarop zijn kinderen enkele goede stukken uit De KindervriendGa naar eind11. kunnen opvoeren. Als hij dat kan, kan hij mooi de weg van het geniale geluk verlaten en die van het huiselijke inslaan, dan verschilt hij niet veel meer van mij, die zelfs nu - hoewel de bescheidenheid het mij zou moeten verbieden dit te laten merken - die zelfs nu, zeg ik, midden in de schepping van deze brief tóch in staat was te denken dat, als die brief klaar is, het gebak van rozen en vlierbessen, die men voor schrijver dezes in de boter gaarsmoort, ook wel klaar zal zijn. Omdat ik aan deze brief nog een post-scriptum (aan het eind van het boek) toe wil voegen, bewaar ik wat ik nog te zeggen had over het derde, half satirische, half filosofische deel van dit werk met opzet voor dat naschrift. Hier laat de schrijver, uit eerbied voor de rechten van een brief, zijn halve anonymiteit varen, en ondertekent hij voor de eerste keer met zijn hele ware naam. Hof in Voigtland, 29 Juni 1795.
Jean Paul Friedrich Richter. | |
[pagina 119]
| |
Jean Paul •
| |
[pagina 120]
| |
deze uiterlijke kultuur van een vrouw zou geen echtgenoot zich mogen afsluiten, die in de zijne een welgevormde Papiniaanse potGa naar eind15., een Herderlijke wasmachine - een Engelse spinmachine en een Girtannerse respirateur wil bezitten, anders laat hij merken dat hij een onschuldig uiterlijk aanziet voor innerlijke beschaving wat dames van stand in het algemeen nu eenmaal niet hebben. Kultuur is net als arsenicum, loodsoldeer en heelmeesters alleen bij uitwendig gebruik een heerlijk en heilzaam middel; in het vrouwelijke hoofd, dat zo licht ontvlamt snuit of blaast de echtgenoot het licht wel uit, uit voorzichtigheid, zoals men uit diezelfde voorzorg nooit iets natuurkundigs of natuurlijks binnenlaat in de Keizerlijke Bibliotheek in Wenen - Nu werd de dame door het woud opgeslokt en ik bleef helemaal alleen achter op de weg. Mijn verlies bracht mij weer op de voorrede voor de tweede druk. Ik was ermee begonnen in mijn notitieboek en hier volgt hij, voor zover ik er tot in de buurt van Hof mee klaar kwam. | |
Voorrede voor de tweede druk‘Heel vaak draagt de poeet als een gebraden kapoen, rechts zijn maag en links zijn lever onder zijn vleugels, waarmee hij voor alle versierde vensters van de geleerde wereld opstijgt. Wel honderd maal denkt de mens trouwens dat hij de oude Adam heeft afgelegd, terwijl hij hem slechts heeft teruggeslagen, zoals men het zwarte zwoerd van een ham weliswaar lossnijdt en oprolt maar het toch mee opdient, waarbij men het tevens nog garneert met bloemen...’
Alleen achtergebleven, ging nu achter mij de zon op. - Wat steken tegenover deze belichting van het eeuwige, zichzelf uiteen- en ineenschuivende theater vol orkesten en galerijen mijn voorredes en het kreeftrood schijnsel der recensenten en fosforescerende dieren, de auteurs toch bleek en dof en geel af! - Ik heb vaak geprobeerd in de jaarlijkse schilderijengalerij der natuur te denken aan cliché's, titelpagina's en spatia - er was geen beginnen aan, behalve 's middags. Daarentegen 's avonds nooit en 's morgens al helemaal nooit. Want juist 's morgens en 's avonds en meer nog in zijn jeugd en in zijn ouderdom heft de mens zijn aardse hoofd vol droom- en sterrebeelden met een hevig verlangen op naar de stille hemel en in het benauwde midden van zijn leven en de dag drukt hij zijn voorhoofd vol zweetdruppels tegen de aarde met haar truffels en haar knolgewassen. Zo vertoont de regenboog zich alleen 's morgens en 's avonds, doch nooit in het zuiden en zo bestaat de binnenste laag van een speelkaart uit misdruk en zijn alleen de buitenste lagen gemaakt van fijn drukpapier. Toen de weg mij steeds hoger boven de dalen voerde raakte ik in twijfel wie ik trouw zou blijven - óf de hoge weg en de colonnade van bergen aan mijn linkerhand óf de magische vis-a-vis met het welgevormde hoofd, die ik recht voor mij uit had - ik zag in dat op de linker Thaborbergketen de geest vaardig zou worden en dat daar in uitgehouwen voetsporenGa naar eind16. de weggefladderde engel vaststond, maar in devis-a-vis zat immers de neergedaalde engel zelf. Ik kon mijn hoofd niet bij de voorrede houden. Tot mijn grote vreugde nam ik niet ver van Münchberg, naast de staken der natuur, die de | |
[pagina 121]
| |
ziel opbinden en nóg een stel waar, dat haar tot kruiperwten en peulen neerdrukt, namelijk de ravensteenGa naar eind17. en een welgekleed heer, die daarop botaniseerde. A propos! Geen gras op gazons of vestingwallen of op Wouwermans doeken is een zó schoon bowling-green,Ga naar eind18. als dat op galgevelden, dat als het ware een oogst- of belegeringskrans (corona obsidionalisGa naar eind19.) is van het zegevierend mensdom. Ach, er hangen toch al zoveel rode wolken vol bloedregen boven de aarde te druppelen! - Ik kwam weer tot mijzelf als voorredenaar en hield mezelf voor ogen: ‘het valt niet te ontkennen dat je voor de eerste halte, voor Münchberg, staat en nog nauwelijks meer van de voorrede hebt voortgebracht dan de eerste scheut; op die manier zulje ook nog door Gefrees, door Berneck en Bindloch gaan, zonder dat je voorrede ook maar enigszins aangroeit, vooral niet als je daarin geen woord wilt zeggen behalve wanneer dit bij het vorige en het nog komende gevoegd wordt als een steen. Staat het je soms niet vrij te werken als von MoserGa naar eind20. (de peet- en voorloper van je ladenGa naar eind21.) die in zijn leven geen samenhangend vel heeft vol geschreven, doch slechts aforismen, gnomen, apophthegmen, kortom niets met ‘vlechtwerk’. Ik moest mezelf gelijk geven en sprong derhalve bandeloosGa naar eind22. als goede klavieren en in sententiïs magistralibusGa naar eind23., zonder andere verbindingen en woekerplanten dan die op de ravensteen direct naar de | |
Voorrede voor de tweede druk‘Het is een eeuwige ondeugd van de mensheid dat zij alle schrammen en pokkeputten van de doorstane eeuwen, alle naweeën en brandvlekken van de vorige barbarij altijd twee keer uit de weg laat ruimen - de eerste keer door de tijd, de tweede keer, ofschoon spoedig daarna, vaak al in de volgende eeuw, door edikten, gemeentebesluiten, rijksverordeningen, landdagverordeningen, pragmaticas sanctionesGa naar eind24. en vicariaatsconclusaGa naar eind25. - in dier voege dat onze verdomde scheurbuikige, verroeste en beschimmelde dwaasheden en gebruiken heffend lijken op de vorstelijke lijven, die eveneens tweemaal worden begraven, de eerste keer in het geheim, als ze stinken, en de tweede keer in het openbaar, in een lege, dubbele paradekist, die dan wordt gevolgd door ontmoedigde rouwvaandels, rouwmantels en rouwpaarden.’ | |
Het vervolg van de voorrede volgt.De botanicus van de galgenflora had mij onder het schrijven ingehaald en gestoord. Ik was verrast de kunstraadGa naar eind26. Fraischdörfer uit HaarhaarGa naar voetnoot* tegenover mij te hebben, die naar BambergGa naar eind27. ging waar hij hoopte vanaf een dak of berg toe te zien op een of andere beslissende veldslag, die hij als galerij-inspecteur van zovele geschilderde veldslagen, ja zelfs als criticus van de Homerische niet goed kan ontberen. - Mijn gezicht daarentegen was voor hem een onbekend binnenland van Afrika. Iemand moet wel slecht op de hoogte zijn van de literaire wereldgeschiede- | |
[pagina 122]
| |
nis als men hem nog moet zeggen dat de kunstraad zowel in de Nieuwe Alg. Duitse Bibliothecarische- als in de Haarhaarse, Scheerausche en FlachsenfingenseGa naar eind28. recenseerfactorijGa naar eind29. meewerkt als een van de beste magazijnbedienden. Zoals men een domkop of kalebas in een karpervijver laat zakken, als karpervoer, zo laat hij zijn voedzame hoofd als een bouillonblok vallen in menig uitgehongerd journalisticum. Omdat de kunstraad, die ik nog nooit verdriet had gedaan al vaker duidelijk te kennen had gegeven dat hij mij binnenkort wilde recenseren, was het mij noodlottig te moede, want nergens bestaat grotere gelijkenis en tegelijk antipathie dan tussen een recensent en een auteur, ofschoon dit ook bij de hond en de wolf het geval is. Ik muntte daarom, als mijn eigen valsemunter, mijn naam over en stelde mij voor als heel iemand anders: ‘U ziet hier voor U, zei ik tot de kunstraad, de bekende Egidius Zebedeus Fixlein, van wiens levensbeschrijving mijn vriend Jean Paul de wereld een tweede druk gaat schenken alhoewel ik nog dagelijks voortleef en bijgevolg dus steeds nieuw leven, dat men kan beschrijven, bijdraag.’ - De ziel van de kunstraad was nu niet als de gegraveerde in de Orbis PictusGa naar eind30. samengesteld uit punten maar uit uitroeptekens, andere zielen bestaan uit parenthesen of aanhalingstekens, de mijne uit gedachtenstrepen. Hij hoorde mij nu, omdat hij mij voor de Quintus hield, erover uit of mijn karakter en mijn huishouden in overeenstemming waren met het gedrukte. Ik kondigde hem vele nieuwe gelaatstrekken van Fixlein aan, maar die staan in de tweede druk,Ga naar eind31. omdat hij mij anders in het openbaar verwijt dat ik mijn origineel maar schamel heb geportretteerd. Hij zette al zijn hagepreken meteen op perkament, omdat hij niets kon onthouden, vandaar dat hij een paar hoofdversterkende kruiden had verzameld op de ravensteen. Fraischdörfer bekende mij, dat hij, mocht iemand zijn studeervertrek met excerpten en boeken in brand steken, eensklaps van al zijn kennis en meningen beroofd zou zijn, omdat hij die allebei daarin opborg, zodat hij onderweg doorgaans onwetend en dom was, als het ware maar een silhouet of gravure van zijn eigen Ik, een figurant en curator absentisGa naar eind32. van zichzelf. De tempel van de Duitse faam is wat je noemt een fraaie nabootsing van de Atheense tempel van Minerva, waarin een groot altaar heeft gestaan voor de vergetelheid.Ga naar voetnoot*
Ja, evenals de Florentijnen hun pandectenGa naar eind33. slechts eerbiedig in staatsiekleed en met fakkels naderen, nemen wij met dezelfde eerbied de werken van onze schrijvers alleen in geklede jas en in gezelschap ter hand, gaan ermee naar de kaars tóe en maken er het vuur in alle goede koppen van... meerschuim mee aan. - Er is mij dikwijls gevraagd hoe het komt dat de verouderende wereld in wier geheugen de alleroudste werken, van duizend boekenbeurzen her, zich bevinden, en die een Plato, Cicero en zelfs een SanchuniathonGa naar eind34. bevatten, de allernieuwste, zoals bv. de ridderromans van de laatste beurzen, de Kantiaanse, Wolfiaanse en theologische vlugschriften, BunkelsGa naar eind35. leven, de beste inaugurale verhandelingen en pièces du jourGa naar eind36., herderlijke brieven en geleerde tijdschriften vaak hun geldigheid al verliezen in de maand waarin men ervan hoort. Mijn antwoord was juist en luidde: | |
[pagina 123]
| |
daar er geen mystiek persoon bestaat van een zodanige ouderdom als de wereld, die een echte, oude gerimpelde kop van DennerGa naar eind37. is en die nu (wat immers geen wonder is) zwak en bijna kinds begint te worden door verval van krachten, zo is zij natuurlijkerwijze ook niet vrij van de kwaal van oude mensen, die alles wat zij in hun jeugd gehoord en gelezen hebben voortreffelijk onthouden, maar daarentegen datgene wat zij op hun oude dag meemaken binnen een uur vergeten. Vandaar dat onze boeken lijken op de lompen in de papiermolen, waar ze van zijn gemaakt en waarin de papierschepper de verse altijd eerder tot ontbinding brengt dan de oude.Ga naar voetnoot* -
Over Münchberg maakte de kunstraad zich pas goed kwaad, óftewel de huizen boven op de berg, óf die daar beneden moesten weg; hij vroeg zich niet af of gebouwen nog iets anders waren dan architectonische kunstwerken, die meer ter bezichtiging dan voor bewoning waren bestemd en die men slechts bij wijze van misbruik betrok, omdat ze net als fluiten en kanonnen hol zijn geboord, zoals bijen in een holle boom kruipen in plaats van in de bloesems ervan te spelen. Hij toonde aan hoe belachelijk het is zich in een kunstwerk in te kwartieren en hij zei dat het net zoiets was alsof men de bokalen van HeemsGa naar voetnoot** als kaasvormen en pennebekers zou misbruiken of dat men de Laokoon tot cellofoedraal zou uithollen of de Venus der Medici tot hoedendoos. Hij vroeg zich toch al af waarom de koning dorpen tolereerde en bekende openlijk dat het hem als artiest absoluut niet zou mishagen wanneer een hele stad in rook zou opgaan, omdat hij dan tenminste hoop kon koesteren op een nieuwe en mooiere. Ik kon niet van hem afkomen. Nu vergreep hij zich, buiten Münchberg, aan mij en geselde mijn opera. Ach, het voorwoord voor de tweede druk evenals de vluchtende vis-a-vis lieten mij en mijn verlangens steeds verder achter zich en ik had van die hele dame, als van een gestorvene, niets meer in het oog dan het in de verte opvliegende stof, dat ik evenwel niet had willen ruilen voor veel stof-in-maart..., punch en diamantpoeder. De kunstraad en scherprechter kielhaalde en verzoop nu mijn vriend Jean Paul, want hij zag mij, zoals gezegd, voor de QuintusGa naar eind38. aan - en hij nam het hèm kwalijk dat hij zijn biografische brij niet als het landvolk zonder klonten opdiende en dat hij zich in het geheel niet opschikte voor de spiegel der kritiek. Ik ontfermde mij over de gekwetste afwezige man en zei dat, in zoverre ik dat uit zijn mond had vernomen, hij hoger steeg op de schommels, springveren en stijgbeugels der kritiek dan op de bovenvleugels van zijn geest en zelfs dat hij nog kritische brieven in de pen had, waarin hij de kritiek zou loven en bedrijven ten koste van de critici - juist door deze kritische manipulaties zouden zijn werken enorm opzwellen, zoals neuzen groter en langer worden door veelvuldig snuiven. - En waarachtig zo is het, ik begrijp niet hoe iemand een werkje kan schrijven dat nauwelijks een half alfabetGa naar eind39. beslaat, want wat vanuit de verte een vel is wordt van dichtbij onvermijdelijk een boek en een boek groeit aan tot een hele riemGa naar eind40. en een opus, dat als ik met | |
[pagina 124]
| |
gemak op papier werp, en dat niet groter is dan een pasgeboren rat, lik ik na verloop van tijd groot tot een fors romanachtig verzinsel. De criticus ziet tenslotte alleen wat de auteur heeft overgelaten, niet hoeveel hij heeft weggegooid, vandaar dat het wenselijk zou zijn als auteurs voor hun recensenten, als aanhangsel, een volledige verzameling van alle kwalijke, domme gedachten, die ze voorin onverbiddelijk hebben geschrapt, zouden bijvoegen, temeer daar zij het, zoals bv. Voltaire in de nieuwste uitgave van hun opera werkelijk dóen en zij achterin voor meer verfijnde lezers een lappendeken van vodden uit de eerste edities bijvoegen en vergaren, zoals sommige Pruisische regimenten eertijds het uitgeborstelde haar van hun paarden moesten vergaren en in voorraad houden, om te bewijzen dat zij de roskam hadden gehanteerd. Nu verzuurde hij langzamerhand van bierazijn tot wijnazijn en hij zei mij recht in mijn gezicht: ‘U weet niet voor wie U vecht, Uw vriend heeft van Uedeles kniestuk zelf een bambocciadeGa naar eind41. gemaakt en U niet uitgerust met de intellectuele gaven die U toch, naar ik nu verneem, werkelijk bezit. Ik kon op het gedrukt papier minder belangstelling opbrengen voor Uedeles hoogeerwaardigheid dan zojuist op de chaussée.’ Ik wilde dat hij ook dit terugnam en viel met opzet uit mijn Fixleinse rol, terwijl ik gepikeerd tegen hem zei: ‘als lezers en vooral lezeressen mijn komisch karakter of zomaar een onvolmaakt karakter niet goûteren, heb ik daar alle begrip voor. Zij hebben nu eenmaal geen gevoel voor schrijvende humoristen, laat staan voor handelende; het is trouwens voor een beperkte fantasie moeilijker zich in een onvolmaakt karakter te verplaatsen dan in een volmaakt en nog moeilijker daar belangstelling voor op te brengen - uiteindelijk heeft de lezer liever een held die op hem lijkt dan een die niet lijkt en met een gelijkende bedoelt hij altijd een schitterende persoonlijkheid.’ - Beslist! Want zoals Plutarchus in zijn biografieën elke grote man afweegt en vergelijkt met een andere grote, zo houdt de lezer elk groot karakter uit een biografie zachtjes tegen een ander groot karakter (hetwelk het zijne is) en let goed op wie het van de ander wint. Daarom schatten meisjes een volmaakte vrouwelijke schoonheid en bevalligheid zo hoog in de schildering van de roman (zozeer maakt de schrijver het fataalste mooier) en verlangen ze daar weinig naar in de plastiek en sculptuur van de werkelijkheid - zoals lelijke dingen, salamanders en furieën slechts door de schildering, doch niet door de beeldhouwkunst bevredigend kunnen worden uitgebeeld - voor het miesje is de roman namelijk een getrouwe spiegel, ze kan er haar heldin in zien. De kunstraad gaf nu, voor het dorp genaamd ‘De drie braadworsten’Ga naar eind42. de wens te kennen daarin geitemelk te drinken. Ik vroeg hem of hij dat, evenals de hoge heren, - die HuartesGa naar eind43. als huismiddel een achtdaagse drinkkuur van geitemelk aanbeveelt - deed om een genie te verwekken - waarop zij overgaan op Geit-Cordiaal en dan afwachten waar dat toe leidt. Dat zij, de vorsten, het in elk geval niet drinken tegen de tering bewijzen wel de pogingen die zij naderhand doen. Maar de kunstraad werd slechts daarom de zoogbroer van JupiterGa naar eind44. omdat de schikgodinnen zijn levensdraden volledig hadden afgehaspeld van de spilklossen van zijn benen, hij stond als het ware al als een opgezette, goed gedroogde en met ether gevulde vogel te kijk in de rariteiten-vitrine. Hij zei dat men óf zichzelf en de boeken óf zijn kinderen moest opofferen, zoals de landbouwer, voegde ik eraan toe, één van beide moet verwaarlozen, óf de vlasdotter óf het vlas. | |
[pagina 125]
| |
Tijdens de melkkuur hadden wij een nog grotere hekel aan elkaar gekregen dan wij al hadden en de ingeslikte paddedril van onze antipathie werd door de weldadige warmte van onze edele delen uitgebroed tot flinke padden. Ik was kwaad op hem omdat ik in De Drie Braadworsten moest staan en naar alle waarschijnlijkheid in Gefrees zou aankomen zonder ook maar iets moois gezien of geschreven te hebben (ik spreek over de vis-a-vis en de voorrede) en trouwens tóch omdat Fraischdörfer tegelijkertijd kopergoud, kattegoud en knalgoudGa naar eind45. was. Een miserabeler mengsel bestaat niet. Trok hij niet zichzelf onder het kauwen, als een tandarts de snijtanden uit, omdat alleen zijn hoektanden echt en waarachtig waren? Kon ik niet, wanneer hij zijn jas openknoopte duidelijk zien dat de buik van zijn vest van zijde en gemarmerd, de rug ervan daarentegen wit en van linnen was, alsof hij een das was, die zoals BuffonGa naar eind46. vermeldt in tegenstelling tot alle andere dieren de lichtere haren op zijn rug heeft en de donkere op zijn buik? - En wat zijn vlecht betreft staat wel vast dat de zijne alleen aan het eind eigen haar laat zien en verder lang en vals is, de mijne echter is klein en echt, net alsof de natuur en Linnaeus ons als twee bekende dierenGa naar voetnoot* hadden willen onderscheiden. Wat hem betreft, hij zette insgelijks de lavendelgeest van zijn nijd op een goede azijnmoer en wilde mij daarmee besprenkelen als een pestlijder, hij verbeeldde zich namelijk dat ik hem voorloog of voor de gek hield en dat ik helemaal niet de Quintus was waarvoor ik mij uitgaf, maar misschien wel mijn vriend zelf. Hij maakte dat op uit mijn scherpzinnigheid. Om achter mijn identiteit te komen zette hij de lompenhakker van zijn molen aan en stootte zodoende op al mijn werken tegelijk. Ik zal zo meteen zijn eigen woorden weergeven. Ik heb weliswaar vaak de hemel gebeden mij in de geleerde aankondigingen een haan te sturen die zou moeten kraaien als ik als literaire Petrus ten val kom en die mij over die val in tranen zou kunnen krijgen - of enkel maar een gewone kapoen die als de rest van de kapoenen mijn kuikentjes zou uitbroeden en ermee rondstappen; om deze grijpgier heb ik echter nooit gevraagd maar ik merk dat ik me opwind. Hij begon er al mee bij De Drie Braadworsten en ging ermee door tot Gefrees - waarbij hij mij nog steeds zijn hoogeerwaarde noemde en Jean Paul zijn vriend - en beweerde: ‘Er bestaat geen schonere vorm dan de Griekse, die men het eenvoudigst bereikt door afstand te doen van de materie.Ga naar voetnoot** (Vandaar dat men zich tegenwoordig het best beweegt volgens de Griekse choreografie als men de wetenschappelijke ballast van later eeuwen afwerpt en men zichzelf - bij wijze van spreken licht maakt.) - Op de kubieke inhoud komt het bij de vorm zo weinig aan dat hij er nauwelijks een nodig heeft omdat reeds de pure wil een vorm is zonder materie (en bij wijze van spreken bestaat in het willen van het willen, zoals de onreine in het willen van het niet-willen, zodat de esthetische en morele vorm zich tot zijn materie verhoudt als het geometrisch vlak tot elk gegeven werkelijk vlak) - Van daaruit is de uitspraak van SchlegelGa naar eind47. te verklaren dat, zoals er een zuiver denken zonder welke stof dan ook bestaat (hetgeen volslagen onzin is) er ook voortreffelijke poëtische scheppingen zouden kunnen | |
[pagina 126]
| |
bestaan zonder stof; (die als het ware alleen zichzelf misleidend voorstellen) - Trouwens men zou steeds meer alle rijkdom van de vorm moeten uithollen en afpellen wil anderzijds een kunstwerk die volmaaktheid bereiken die Schiller eist, dat het de mens namelijk tot spel en tot ernst moet dienen en hem meteen ook vrij en deugdzaam moet maken (welke hoogte de verheven genres der literatuur, bv. het epos en de ode, gezien de wijze waarop de menselijke natuur is ingericht, onmogelijk anders kunnen bereiken dan met een onbeduidende lege stof of door een lege, onbeduidende behandeling van een belangrijke. Daar echter juist deze slechts bij platvloerse kunstwerken kan worden aangetroffen, hebben de slechtste bijgevolg met de meest volmaakte gemeen dat zij zich onderscheiden van de middelmaat.Ga naar voetnoot* - Vooral in humor want die is nu juist zo ongenietbaar en daardoor verwerpelijk omdat ze welbeschouwd bij geen van de klassieken te vinden is...’ Fraischdörfer gaat direct verder, nadat ik alleen nog dit heb ingevoegd: Op een dag zal ik in een kritisch werkje duidelijk uitleggen dat alle Duitse kunstrechters (behalve de laatsteGa naar eind48.) humor niet alleen treurig ontleden maar ook (wat ik niet had vermoed, omdat het plezier in de schoonheid zozeer wint bij onbekendheid met haar anatomie) nog erbarmelijker op prijs weten te stellen, ofschoon ze als rechters in duisternis gelijken op de AreopagitenGa naar eind49., wie het verboden was te lachen om een geestigheid (Aeschimes in Timarch.) of er een te schrijven. (Plut. de glor. Athen.) - en voorts dat de gebogen lijn van de humor weliswaar moeilijker te rectificeren is maar dat hij niets regel-loos en willekeurigs in zich heeft, omdat hij anders niemand zou kunnen vermaken dan degenen die over gevoel ervoor beschikt - dat hij met het tragische de vorm en de kunstgrepen, hoewel niet de materie gemeen heeft - dat de humor (de esthetische met name, die van de practische zo verschilt en scheidbaar is als de voorstelling van het daarin voorgestelde gevoel) slechts de vrucht is van een lange filosofische kultuur en dat hij met de leeftijd van de wereld zowel als met de leeftijd van het individu moet meegroeien. Fraischdörfer sprak verder: ‘Indien men nu de werken van mijn vriend, waarin bijna uitsluitend op de materie wordt gelet, tegen deze toetssteen houdt begrijpt men niet hoe zo'n recensent van het letterkundig journaalGa naar eind50. hem bovendien nog kan prijzen om de keuze van zulke dubbelzinnige materialen, zoals bv. de Godheid, de Onsterfelijkheid der ziel, en de verachting van het leven etc.’ - Tijdens deze woorden stapten we juist Gefrees binnen en ik zag de mij half bekende dame zich weer als een netmeloen in haar sluier wikkelen en wegrijden; als die ongeluksvogel, de kunstraad niet zijn geitesorbet had ingenomen in De Drie Braadworsten zou mij het geluk deelachtig zijn geworden haar nog net te betrappen bij de heer Lochmüller, terwijl zij de bediende en haar paarden iets liet geven. Maar nu had ik niets. Ik werd heel boos en deed innerlijk de volgende uitval naar de kunstraad: ‘Jij akelige kille zoutpilaar! Jij uitgeholde holboorder van volle harten! Jij uitgeblazen leeuweriksei, waaruit het noodlot nooit een | |
[pagina 127]
| |
boordevol, vreugdedronken hart kan uitbroeden! Zeg maar wat je wilt want ik schrijf wat ik wil. - Jij zult noch mijn slagpennen noch mijn oog kunnen afwenden van de ijspaleizen der eeuwigheid, waarop de vlammen van de verborgen zon spelen, noch van de sterrennevel der tweede wereld, die zo ver van ons af ligt en die alleen parallaxen heeft met de ons bekende en met al hetgeen de trillende hitte van het koortsachtige leven tempert en de in de pop gekromde vleugels opent en ons maakt, verwarmt en draagt!’ Omdat de Griekiserende ornamentensnijder nu de mooie dag en de blauwe glazen stolp van de etherische halve bol lofprees en zei: dat hij nu niet sprak als schilder, omdat hij als zodanig niet graag onbewolkte luchten schilderde, maar als poëet, wie mooie dagen zeer te stade kwamen in zijn verzen, joeg ik mezelf steeds meer tegen hem in het harnas, temeer daar volgens PlatnerGa naar eind51. innerlijke woede ogenschijnlijk het onderlijf ten goede komt - daarom zouden geleerden, die altijd op de meest afschuwlijke onderlijven wonen, elkaar wederzijds in Anticritische Letterbodes nog veel en veel heviger moeten verbitteren - en ik bewoog zonder mij te bedenken mijn lippen en las hem flink de les met de volgende gefluisterde scheldwoorden, die ik echter heel binnensmonds uitsprak: ‘De vormeloze vormer tegenover mij, waardeert aan het hele universum niets behalve wat voor hem model kan staan - hij zou evenals ParrhasiusGa naar eind52. en een zekere ItaliaanGa naar eind53. mensen kunnen folteren om naar voorstudies en schetsen van hun pijn een Prometheus en een kruisiging te schilderen - de dood van een zoontje komt voor hem niet ongewenst, omdat de as van de kleine een PolusGa naar eind54. verder helpt met zijn rol van Electra dan drie komedie-repetities - het talrijk landvolk is nog van enig nut in verzen over het landleven en zijzelf zijn nuttig in komische opera's, terwijl de schapeteelt genoeg, oplevert voor idylle-makers - zoals EustathiusGa naar eind55. met zijn commentaren de werken van Homerus wilde illustreren, probeerde Nero met de brand van Rome Virgilius’ beschrijving van het brandende Troje te illumineren en generaal OrlofGa naar eind56. helpt de veld- en zeeslagenschilders wel uit de brand met de nodige academiesGa naar eind57., met slagvelden en in de lucht gevlogen schepen. - | |
Naar de duivel ermee.Hardop evenwel zei ik, uit minachting, nauwelijks meer iets tegen de kunstraad. Ik haastte mij naar Berneck, waar de vliegende bijenkoningin in haar vis-a-vis in elk geval moest stoppen voor de soepterrine. Ik hoopte van harte dat een of twee wagenwielen zouden beginnen te roken en dat ze zou moeten stoppen om grondslakken te gaan vangen om daarmee bij gebrek aan enigerlei teer de wielnaaf in te vetten. Mijn toekomstige recensent werd erg mat en hongerig en wilde, omdat het hem meer ontbreekt aan gewrichtssmeer dan aan maagsap, zijn peripatetische bewegingen verruilen voor peristaltische, maar ik was niet tot stilstand te bewegen en hij volgde met zijn honger: ‘Wees blij, zei ik, dat u nu twee toestanden, die de schilder en de dichter slechts met moeite of in het geheel niet kunnen overbrengen, levendig voelt - honger en vermoeidheid. - Elke keer wanneer ík een boer met een heel hemd zie (ginds ploegt er een) is dat mij een ergernis want, ik bereken hoe lang het nog zal duren tot dat hemd geschikt zal zijn voor de lompenhakker en te gebruiken | |
[pagina 128]
| |
zal zijn als kladpapier, waarop de ideeën van een geleerde kuit kunnen schieten. Omdat hij mijn satire begreep sloeg die in het geheel niet op hem want satires en doodstijdingen slaan alleen op hen die geen van beide opmerken. Mijn onverschilligheid tegenover de kunstraad bracht mij ertoe voor hem uit te lopen om behalve de reis, de voorrede voor de tweede druk in mijn notitieboek voort te zetten en te noteren. | |
Vervolg van de voorrede voor de tweede druk.Ga naar voetnoot*‘En in elk opzicht heeft Kant het zeldzame geluk op te treden op een toneel waarop het niet ontbreekt aan een omlijsting en muur van hoofden van waaruit zijn geluiden helderder en resonerend worden teruggekaatst, zoals de klassieken legen lege schalen verstoppen in hun theaters om de stemmen van de acteur te helpen met resonerenGa naar voetnoot**. Een auteur die gedachten heeft, vervalst wel vaker daarmee die van een ander, die hij zou moeten verbreiden en gesteld dat hij bezwoer, zoals vroeger de copiïsten écht moesten zweren, gewetensvol en eerlijk af te schrijven, dan zou hij toch nog ten zeerste blijven verschillen van het leeghoofd, wiens Toricellische leegteGa naar eind58. net als in de fysica de beste vonkengeleider is. Binnen het systeem zelf daarentegen, moet men de leemten die geen waarheden bevatten, met de gewaden daarvan, met lange, nieuwe termen aankleden, zoals slimme schilders met draperieën hun lege ruimte vullen. - Iets anders is het gesteld met de moraal, waarin evenals in de geneeskunst de theoreticus zich geheel losmaakt van de empiricus. Zoals in het klassieke theater de ene acteur de zang vertolkte en de ander de bijbehorende lichamelijke handeling uitvoerde waardoor de kunst juist door deze verdeling tot grote hoogten steeg, zo kan er van de moeilijke kunst van de deugd niets terechtkomen als niet, zoals tegenwoordig wel meer gebeurt, theorie en praktijk van elkaar worden losgemaakt, waarbij de een zich beperkt tot spreken over de deugd terwijl de ander de daarbij behorende handelingen probeert uit te voeren.’ | |
Het vervolg van de voorrede volgt,want nu daalden wij af in het groene TempeGa naar eind59. van Berneck en ik deed mijn notitieboek op slot, anders had ik zonder onbeleefdheid door kunnen gaan daarin te schrijven, omdat het net was alsof ik met de kunstraad zelf sprak, daar hij mij daarin voor ogen stond. De Kroon-, Elias- en Zonnewagen stopte voor de Post en de directrice mijns weegs stapte uit. Ik sprong op wie had gedacht (ik wel het minst) dat zij niemand minder was dan een primadonna die al een keer eerder handelend was opgetreden in een van mijn voorredes, namelijk de goede, lieve, bekende- Paulline, de verweesde dochter van de conservatief en koopman Oehrman (zaliger). Ik raakte door het dolle heen van plezier, zoals alle Berneckers weten. ‘Mijnheer Jean Paul, wat toevallig dat wij elkaar ontmoeten’, zei de | |
[pagina 129]
| |
Peeress, wier aangezicht nu in haar verlovingstijd nog intenser rood was dan in de winkel, als ware het de rode soldaten halsdoek van haar nabije huwelijk, de zijden band- en corsageroos op de echtelijke band. Fraischdörfer kookte nu eveneens zo rood als een kreeft, nu hij hoorde dat ik werkelijk de auteur zelf was, die hij op de straatweg had gerecenseerd. Hij zei dat het voor de kunst maar een geluk was dat ik alleen in werkelijkheid had gelogen en niet in druk, want daarin kwam het er meer op aan het karakter van een waarachtig man vol te houden en te vervolmaken. In één ogenblik was hij verdwenen als sneeuw in mei. Maar hij zal aan mij denken en zich tenminste in het struikgewas en jagersscherm van de Alg. Duitse Bibliotheek verschansen om van daaruit met een windbuks op zijn reisgenoot schieten. Ik vond het daarom nodig het publiek tevoren daarvan in kennis te stellen en nu staat op elke pijl van zijn handboog zijn naam, (zoals volgens Montesquieu de Tartaren hadden moeten doen) de schutter heet Fraischdörffer. Hij is over het algemeen een man die nadenkt en goed ook want hij bekijkt het Bambergse krijgsgedruis, maakt zich daar een duidelijke voorstelling van (zoals ik zag aan zijn vingersGa naar voetnoot*) en heeft nog spitse invallen ook en wij waarderen elkaar - ik zal een voorbeeld daarvan geven, dat meteen als bewijs kan dienen hoe gaarne ik zijn laurier zaai: ‘De vijl’, zei de loze kunstraad, ‘die de auteurs nalaten over hun werken te halen, wordt door hun uitgever flink gehaald over de goudstukken, die zij hun daarvoor betalen.’ Uitstekend getourneerd! - Ik dineerde blij met de maagdelijke bruid, wier toekomstige echtgenoot en echt-pascha of echt-bey en maître des plaisirs niemand anders gaat worden dan de ons allen zo goed bekende baljuw Weyerman.Ga naar eind60. Ik geef toe, ik zocht de bruid meer dan ik haar ontliep en leek meer op de wijze Ulysses, die zich met open oren aan de mast liet binden en die gelaten het sirenengezang aanhoorde dan op zijn reisgenoten, die de hunne met was plombeerden als holle kiezen. Maar zij was ook het lichtend Kerstkind, dat de fatale Nacht van CorregioGa naar eind61. die de kunstraad in mijn hart had geschilderd verzilverde met het schoonst weerschijnsel; ze was ook onschuldig en goed en teder en zonder de poëtische hardheden van de sentimentaliteit en de vele scherpe tweesnijdende lijdenswegen bij haar vader hadden haar hart meer gegeven dan ze haar hoofd hadden ontnomen en ze geurde als het rozenhout op de scherpe draaibank van het ongeluk zo zoet als de rozen zelf. Haar vrekkige vader had haar ten slotte alleen de voorgrond-kultuur, de uiterlijke of lichamelijke, namelijk voorname kleding toegestaan, maar geen voorname opvoeding, (die goede baljuws 's avonds gratis boden in biografische brieven) en zij leek, net als de meeste meisjes die ik ken, op Wenen, waar de voorsteden modern zijn maar de binnenstad zelf, met al haar wijken, verdomd ouderwets. ondertussen hadden ik en zij toch als alle vrienden - en volgens HallerGa naar eind62. als alle aan elkaar gegroeide mensen - één hart maar wel twee hoofden. - Dat maakt nogal verschil. We vertrokken laat en ik zat vis-à-vis met haar in de vis-à-vis. Achter onze groene bergen lag de woestijn van de kinderen Israls en voor ons lag het beloofde land van de glooiende Bayreuthse vlakte. Ik en de zon | |
[pagina 130]
| |
keken Paulline voortdurend in het gelaat en met dezelfde warmte en ik had te doen met het stille persoontje. Hoe dat kwam? Niet alleen omdat ik over de gewone Hernhutterse huwelijksloterijGa naar eind63. van de meisjes nadacht, die in bepaalde jaren grotere gevoelens dan kennis en in lege harten een anonym offervuur zonder onderwerp aanwakkert - zoals in de maagdelijke tempel der Vestaalse maagden geen godenbeeld aanwezig was, doch slechts vuur - waardoor zij dan ook hun altaar tegen de eerste de beste verschijning van de machinegod aanschoven - ook kwam mijn ontroering niet alleen voort uit het feit dat zij nu evenals de meeste harer zusters als tere bessen door de mannenhand zowel zou worden geplukt als fijngedrukt - of omdat haar vrouwelijke lente zovele wolken en nog maar enkele dagen en bloemen had waardoor ik haar als de meeste bruiden vergeleek met het Slapende Kind dat door Garafolo was afgebeeld met een engel die er een doornenkroon bovenhoudt, waarop echter zodra het door het huwelijk wordt gewekt de engel de kroon drukt. - Doch het stemde mijn gemoed zacht dat ik telkens als ik naar haar vriendelijke rood- en witbloeiende gezicht keek het als het ware innerlijk moest aanspreken: ‘O wees toch niet zo vrolijk, arm offer! Je weet niet dat je mooie hart iets beters en warmers nodig heeft dan bloed en je hoofd verhevener dromen dan het hoofdkussen je ten deel zal doen vallen - dat de geurende bloemblaadjes van je jeugd zich nu nog slechts tot reukloze kelkbladerenGa naar voetnoot* zullen samentrekken, tot honingkelken voor je man, die nu spoedig van jou noch een teder hart, noch een helder hoofd zal eisen doch slechts ruwe werkhanden, platvoeten, zweetdruppels, zere armen en al gauw een stilliggende, verlamde tong. Dit hele weidse taalgewelf van het eeuwige, de blauwe koepel van het universum schrompelt ineen tot bijgebouw, tot spekrokerij en kachelhoutkamer en tot spinhuis en op gelukkige dagen tot de ontvangstkamer - voor jou wordt de zon een ballonkachel en huisverwarmer van de eeuwigheid en de maan een schoenmakers-nachtbol in de luchter van een wolk - in jou droogt de Rijn op tot een drinkplaats, een putemmer voor je fijne linnengoed en de oceaan tot haringvijver - je krijgt van het grote leesgenootschap van alle tijdschriften alleen de jaarlijkse kalender mee en kunt door je kosmologische bepaaldheid nauwelijks de komst van de krant afwachten om in het bijvoegsel de doopcelen van onbekende heren na te lezen die in De Drie Pruiken hebben gelogeerd en van een universeel genie maak je je een voorstelling als van iemand die niet veel maar wel iets schranderder zal zijn dan je echtgenoot. - Je bent geschapen om iets beters te worden maar je zult het niet worden (wat jouw arme Weyerman, die door de Staat niet beter wordt behandeld, niet kan helpen). En zo zal de dood je door de jaren ontbladerde ziel aantreffen vol verdorde knoppen en pas hij zal haar naar een gunstiger hemelstreek overplantenGa naar voetnoot** - Waarom zou mij dat geen verdriet doen? Zie ik niet elke week opnieuw hoe men zielen offert zodra ze slechts een vrouwelijk lichaam aan hebben? Als | |
[pagina 131]
| |
ook de rijkste, beste ziel tijdens het morgenrood des levens met onbeantwoord hart, met onvervulde wensen, met onverzadigde, versmade talenten begraven wordt in de overmetselde burchtkerker van het huwelijk - waarbij ze al van geluk mag spreken als die kerker geen oublietteGa naar eind65. met duizend pinnen heeft, als haar man alleen maar een goedaardige spin is, die de Bastille-gevangene kan temmen, vindt de arme ziel al dat ze het buitengewoon goed heeft getroffen - de gouden lucht - en sprookjeskastelen van vroeger jaren verbleken al gauw en vervallen ongemerkt - haar zon sluipt ongezien boven haar bewolkte en onderaardse levensdag van de ene graad naar de andere en met pijnen en plichten komt het donker aan de avond van haar leven - en nimmer heeft zij gemerkt wat ze waard was en in haar ouderdom is zij alles vergeten wat ze eens, in haar morgenrood, misschien had willen hebben; slechts zo nu en dan, in een uur waarin een opgegraven oud godenbeeld van een eertijds aanbeden hart of weemoedige muziek of een boek enige warme zonneschijn werpen op de winterslaap van haar hart, wordt zij wakker en kijkt benauwd en slaapdronken om zich heen en zegt: ‘Vroeger zag het er toch anders uit - maar dat is al zolang geleden en ik denk eigenlijk dat ik me destijds heb vergist.’ En dan slaapt ze rustig weer in... Waarlijk, ouders en mannen, ik zet dit pijnlijke schilderij niet neer opdat dit één traan meer zal persen uit de gewonde ziel waar het op lijkt maar ik laat u de geschilderde wonden zien opdat u de echte geneest en uw martelinstrumenten van u afwerpt. Zoals ik mij nu voel en om dezelfde reden, voelde ik mij ook in de vis-à-vis - de ondergaande zon en de schone, geduldige gestalte tegenover mij en het meest nog mijn voorgaande dissonanten, waarmee ik de kunstraad zal doen ophoren, losten mij en zichzelf op in dit mineur. Vlak na de lykanthropieGa naar voetnoot* is men een waar godslam, na een zonde (zegt Lavater) is men op zijn vroomst - Vandaar dat die heiligen wie het om een uitgelezen vroomheid in het hiernamaals te doen is, zich toeleggen op ware zonden hier. Ik ontbotte tegenover de bruid helemaal in de citroenbloesem van de dichtkunst - zoals ik daarvóór een zoutpilaar van satirisch citroenzout was geweest, wat zo'n beetje een nieuw bewijs ervoor is, dat recensenten nooit hun naam zouden moeten noemen en nooit anders dan in het donker met kritieken bezig zouden moeten zijn, omdat men hun anders geen respect betoont, zoals ook Minerva's wapendier, de nachtuil 's nachts zonder schande kan moorden en rondvliegen maar overdag als een vreemde misgeboorte der natuur onder het aanvliegend en spottend gevogelte wordt opgenomen. Terug nu weer; de mens op zijn reis naar het bovenaards paradijs en ik op de mijne in het land van Bayreuth en de mensheid op haar lange reis naar de jongste dag zal net als het Braunschweygse bier tijdens die reis meer dan eens zwaar vallen maar heerlijk en zoet komen wij allen én het bier aan, ik bedoel, al na een half uur van Berneck vertelde ik Paulline over de BruidsschatGa naar eind66. in de Q. Fixlein. Voor mij bestonden er op de wereld helemaal geen voorredes voor tweede drukken meer... Ach, tedere verloofde, ik wilde je diep raken met mijn verhaal maar jij raakte mij nog dieper door mij aan te horen. Er zullen trouwens wel meer Paullines en Jean Pauls in Duitsland zijn, an- | |
[pagina 132]
| |
ders zou het ondoenlijk zijn geweest de huidige tweede druk te maken, waarvoor ik bij deze gelegenheid mijn innigste dank betuig - geen dank aan de Paulinische lezersGa naar eind67. want voor mij hebben zij niets gedaan en ik had weinig aan ze, integendeel, hoogstwaarschijnlijk zou ik, als zij met hun allen tegenover mij wouden zitten lezen, met mijn werken op schoot, de enige zijn die niets op schoot had, zoals in Noord-Amerika onder de gasten bij een banket alleen de gastheer geen hapje aanroert, - doch ik betuig het noodlot de genoemde dank en wel voor het feit dat het de mensen noch hetzelfde heeft gemaakt (anders zouden we met ons allen sterven van verveling) noch verschillend (anders zou niemand iemand anders kunnen verdragen en begrijpen) maar echt gelijk, zodat ze mij maar moeten opvatten als die ene ronde stok van de Spartaanse SkytaalGa naar eind68. waar de grote genius beschreven bladen omheen wikkelt en de lezer als de tweede, waar die bladen, omdat hij nu eenmaal in die vorm is geschaafd, precies zo van af te wikkelen en af te lezen zijn als van mijzelf.
Ik was nu, omdat ik en de bruid niet ver meer af waren van Bindloch, waar ik wilde uitstappen, omdat ik het ongepast vond met de verloofde stijf en rechtop door de poort van Bayreuth te rijden en bovendien nog in de Letterbode als doorgaand reiziger afgedrukt te worden, ik was nu zeg ik, juist daarvoor veel te verdrietig, vooral omdat ik door het wuivend koningsgoud van de avond en tijdens de avondliederen uit de vrije volière boven mij en zó dicht bij het verlies van de wenende bruid, té bedroefd, zei ik, om vóór Bindloch nog aan de Q. Fixlein, in de eerste of tweede druk, te refereren; ik kón het niet. Ik haalde dus mijn notitieboek tevoorschijn en stelde iets op. Lieveling men hoeft echt geen vervolg van de voorrede voor de tweede druk meer tegemoet te zien zei ik. ‘want ik ben nú bezig met een Epitalamium!’ Zij was door wijlen haar vader en diens mannelijke gasten al zó aan verveling en verwaarlozing gewend dat zij mij licht mijn geschrijf vergaf, alleen dit keer werd het aan haar opgedragen en wilde ik het haar in Bindloch voorlezen. Ook aan de lezer wordt dit Epithalamium aan het slot van dit verhaal, met wat geringe en passende wijzigingen opgedragen om hem schadeloos te stellen voor het hem ontstolen en nu onmogelijke einde van de voorrede. Ik schreef en schreef en het schemerde mij voor ogen omdat ik de laagstaande zon in mijn rug en trouwens toch al minder licht dan water in mijn ogen had. Goede ziel, al wist je niet waarom de mijne druppelden, toch schoten de jouwe ook vol! - Toen we langs de uitgestrekte Bindlochse bergketen reden ontnam de openbare afgraving ons de van vreugde gloeiende zon, maar evenals bij een openbare verkoop in Bremen of Luneberg werd aan ons, door het uitdoven van het licht, als het ware de hele met zilverzonnen bezaaide nachthemel toegewezen met de veiling- en klokkehamer van 7 uur. De wereld rustte - op de berg ontlook de maan als een gesloten leliekelk - mijn opstel was klaar - we waren van de steile berg af - en ik zei tegen de bruid dat ik uit de wagen zou springen en dat ik haar buiten iets zou voorlezen, als zij ook zou uitstappen, omdat ik binnen het wagengeratel zou moeten overschreeuwen. We stapten allebei uit, niet ver van een oude zuil, waar ik nooit voorbij het kunnen gaan zonder een zucht te slaken ovar de ruwe druk waarmee de harde reuzehanden van het noodlot ons zwakke rupsen en Gulliver | |
[pagina 133]
| |
aanpakken en dragen. Deze handen leken nu de Hermes - en herinneringszuil te hebben neergezet ter zwakke nagedachtenis aan het menselijk hart. Paulline wist van niets maar ik bracht haar naar de onooglijke pilaar en legde haar uit - terwijl ik haar die onderwijl toonde - wat de verweerde, gebroken vrouwelijke gestalte voorstelde liggend onder een wagen. In de omliggende dorpen vertelt men namelijk dat eertijds een bruid, die op haar bruidswagen van de vroeger nog steilere Bindlochse berg af de armen van haar bruidegom tegemoet was gereden, tijdens een onweer met schichtige paarden, waarbij zij onder de wielen was gevallen, voor zijn gekwelde ogen de misleide bloedige geest had gegeven. Pauline kon, om dat de maan achter de avondnevel schemerde, het vervaagde beeldhouwwerk nauwelijks lezen, maar haar diep getroffen tedere hart vergoot, vooral nu zij bijna in gelijke omstandigheden verkeerde, gaarne het avondoffer van een neerdruppelende traan over de onbekende verbrijzelde zuster, wier gebroken gebeente nu reeds als stof - wellicht vanuit de helmknoppen van een bloem - ronddwaalt, terwijl haar geest, die er vroeger door werd bewogen, op de eeuwige bergweg door de tijd het opdwarrelende stof, dat hij eenmaal deed opwaaien en achterliet, wanneer hij om zou zien, nauwelijks meer zou kunnen opmerken. En hier, naast de overwinningszuil van de pijniging en onder de grote hemel van de nacht gaf ik Paulline dit werkje, dat ik hier in het hart al harer zusters aanbeveel. | |
De maansverduisteringOp de lelievelden van de maan woont de moeder der mensen met al haar talloze dochters in stille, eeuwige liefde. Het hemelblauw, dat slechts hoog boven de aarde heen en weer vliegt, rust daar verzonken op de weidesneeuw van stuifmeel - geen ijzige wolk draagt een verkleinde avond door de heldere hemel - geen haat knaagt aan de milde zielen - zoals de regenbogen ener waterval zich ineenstrengelen, zo strengelt de liefde en de rust alle omarmingen tot één enkele ineen en als dan de aarde in haar stille nacht uitgestrekt en glanzend onder de sterren hangt, kijken de zielen die op haar hebben geleden en genoten slechts met zoet verlangen en een zoete herinnering neer op het verlaten eiland waar nog beminden leven en de weggelegde lichamen rusten, en als dan de indommelende zware aarde betoverend dichter bij hun dichtvallende ogen komt, trekken de vorige lentes der aarde in heerlijke dromen voorbij en als het oog ontwaakt, staat het vol morgendauw van vreugdetranen. Maar dan, wanneer de schaduwwijzer der eeuwigheid een nieuwe eeuw aanwijst, dan slaat het weerlicht van een heet verdriet door de boezem van de moeder der mensen, want haar beminde dochters die nog niet op aarde waren verlaten de maan en betrekken hun lichamen zodra de aarde hen met haar koude aardschaduwen beroert en bedwelmt en de moeder der mensen ziet ze wenend weggaan, daar zij niet allen doch slechts de onbevlekten tot haar wederkeren van de aarde naar de reine maan. Zo neemt de ene eeuw na de andere de verarmende moeder haar kinderen af en zij beeft wanneer zij overdag onze rovende bol als een brede, vaste wolk dicht bij de zon ziet staan. De wijzer der eeuwigheid naderde de achttiende eeuw - en de aarde vol nacht trok op tegen de zon - de moeder drukte reeds warm en angstig | |
[pagina 134]
| |
al haar dochters, die nog niet de bloei van het lichaam hadden gedragen tegen haar hart en smeekte wenend: O, val niet, dierbare dochters, blijf engelrein en kom terug! - Nu stond de reuzeschaduw bij de eeuw en die der donkere aarde viel over de gehele zon - een donderslag sloeg het uur - in de duistere hemel hing een ontvlamd kometenzwaard - de melkweg werd door elkaar geschud en een stem riep daaruit: kom te voorschijn, Verleider der mensen! Elke eeuw zendt de Oneindige een kwade genius, die hem poogt te verleiden. - Ver van het kleine oog staat het besterde, het de eeuwigheid omvattende ontwerp van de Oneindige aan de hemel als een onoplosbare nevelvlekGa naar voetnoot*
Toen de Verleider werd geroepen, beefde de moeder met al haar kinderen en de tere zielen weenden allen, ook de verheerlijkten, die reeds op deze aarde waren geweest. Samen met de aardschaduw torende nu vreselijk een reuzenslang omhoog van de aarde en reikte tot aan de maan en zei: Ik wil jullie verleiden. Het was de kwade genius van de achttiende eeuw. De leliekelken van de maan bukten zich verwelkend en ineenstortend - het kometenzwaard zwaaide heen en weer, zoals een scherprechterszwaard uit zichzelf beweegt, tot teken dat het zal berechten - de slang verdween met listige, moordlustige ogen, met bloedrode kam, met natgemaakte, stukgebeten lippen en met uitgestoken tong naar het lieflijke Eden, zijn staart kroop hongerig en met leedvermaak in een loopgraaf op aarde en een aardbeving op onze aardbol wervelde de draaiende ring en de felgekleurde giftige sappen op als een vloeibaar, weerschijnend onweer. O, hij was de zwarte genius, die lang geleden de weeklagende moeder had verleid. Ze kon hem niet aanzien maar de slang begon: ‘Ken jij de slang niet meer, Eva? - Ik wil je dochters verleiden, jouw witte vlinders wil ik in mijn modderpoel verzamelen. Ziet, zusters, hiermee lok ik jullie allemaal - (En toen spiegelden zijn adderogen hun mannelijke gestalten voor, spiegelden zijn ringen hun trouwringen voor en zijn gele schubben goudstukken.) - En in ruil hiervoor ontneem ik jullie de maan en de deugd. In een fuik van linten en in een net van stoffen vang ik jullie, met mijn rode kroon lok ik jullie en die zullen jullie willen dragen, in jullie boezem begin ik te spreken en jullie te vleien en dan kruip ik in een mannenkeel en vertel verder en staaf het en in jullie tong schuif ik de mijne en maak hem scherp en giftig. - Pas als het jullie slecht gaat of vlak voor je dood, bijt ik de vergeefse wroeging, heel scherp en warm in jullie hart - Neem afscheid voor eeuwig, Eva, wat ik hun hier vertel, vergeten zij gelukkig voordat zij worden geboren.’ - De ongeboren zielen kropen sidderend in elkaar voor de zo nabije koude walmende gifboom en de zielen die rein als bloemengeur weer van de aarde waren opgestegen omvatten elkaar wenend in schroomvallige vreugde, in een zoet sidderen voor een overwonnen verleden. De meest geliefde dochter, Maria en de moeder van alle mensen drukten elkaar aan het hart en in hun omarming knielden zij neer en sloegen hun biddende ogen omhoog en de tranen die uit hun ogen stroomden | |
[pagina 135]
| |
smeekten: ‘O Albeminnende, ontferm U over hen!’ - En zie, toen het monster zijn dunne lange, als een kreefteschaar gespleten tong over de maan heen en weer liet schieten en de leliën in tweeën sneed en toen het een zwarte maanvlek had gemaakt, zei het ik: zal ze verleiden, zie, toen sprong achter de aarde de eerste straal van de zon tevoorschijn en het gouden schijnsel verlichtte het voorhoofd van een edele schone jongeling, die ongezien aanwezig was geweest temidden van de sidderende zielen. Een lelie bedekte zijn hart en een lauwerkrans vol rozeknoppen tooide zijn voorhoofd met groen en blauw als de hemel was zijn gewaad. Hij keek, zacht wenend en warm stralend van liefde neer op de bedroefde zielen - zoals de zon op een regenboog - en zei: ‘Ik wil jullie beschermen.’ Het was de genius van de godsdienst. De kolkende reuzeslang verstijfde toen hij hem zag en versteend bleef hij op aarde en op de maan staan, als een kruittoren, gevuld met stille, zwarte dood. En de zon wierp een grootse morgen op het aangezicht van de jongeling en hij sloeg zijn ogen op naar de sterren en zei tot de Oneindige: ‘Vader, ik daal met mijn zusters af in het leven en ik zal allen beschermen die mij gedogen. Bedek de etherische vlam met een schone tempel, zij zal hem niet misvormen en verwoesten. Tooi de schone ziel met het lommer van het aardse schoon, het dient haar vruchten slechts te beschermen, niet te overschaduwen. Geef haar een schoon oog, ik zal het bewegen en begieten en leg in haar borst een week hart, het moet niet uiteenvallen vooraleer het voor U en voor de deugd heeft geslagen. En onbevlekt en ongeschokt zal ik de bloem, veranderd in een vrucht, van de aarde terugbrengen. Want op de bergen en op de zon en onder de sterren wil ik vliegen en haar aan U herinneren en aan de wereld boven de aarde. Ik wil de lelie aan mijn borst veranderen in het witte licht dezer maan en de rozenknoppen in mijn krans in het avondrood van een lentenacht en haar herinneren aan haar broeder - in de klanken van de muziek zal ik haar roepen en over Uw hemel met haar spreken en hem openen voor het harmonisch hart - met de armen van haar ouders zal ik haar omhelzen en in de stem van de dichtkunst wil ik de mijne verhullen en ik zal mijn gestalte schoner maken in de gedaante van haar geliefde - O, met de storm van het lijden zal ik over haar heen trekken en de schitterende regen in haar ogen werpen en haar ogen zal ik richten naar het hoge en naar de verwanten waar zij vandaan komt. O beminden, die jullie broeder niet verstoot, als na een goede daad, na een harde overwinning, een zoet verlangen jullie hart doet zwellen, als in de sterrenacht en voor het avondrood jullie ogen wegsmelten door een onuitsprekelijke vreugde en jullie hele wezen zich opricht en opwaarts dringt en beminnend en kalm en onrustig en wenend en smachtend de armen uitstrekt; dan ben ik in jullie hart en geef het teken dat ik jullie omhels en dat gij mijn zusters zijt. - En dan, na een korte droom en slaap breek ik de bolster van de diamant en laat hem als een heldere dauw vallen, temidden van de leliën der maan - O tedere moeder der mensen, zie je geliefde kinderen niet zo verdrietig aan en neem blijer afscheid, je verliest er slechts een paar!’ De zon gloeide onbedekt tegenover de maan en de ongeboren zielen trokken naar de aarde en de genius van de deugd begeleidde hen - en terwijl zij naar de aarde vlogen zwol een melodisch gefluit door het blauw, als van zwanen die door de winternacht vliegen en klanken voortbrengen in de lucht in plaats van golven in het water. | |
[pagina 136]
| |
De reuzeslang trok zich in wijde kringen, als een gloeiende vliegende bom en uiteindelijk ineengekromd tot een krans van brandend pek terug op de aarde en zoals een naar binnen gebogen waterhoos breekt over een schip, zó viel hij over de aarde heen en kronkelde zich in duizend lussen en knopen wurgend en vangend door alle volkeren der aarde. En het scherpzwaard zwaaide opnieuw, maar het naklinken van het gefluit in de aether hield langer aan - Toen ik was geëindigd droogde Paulline haar tedere ogen, die onwillekeurig omhoog keken naar de lichtere maan en haar witte vlekken. Ik liet haar achter en de bede die ik hier voor alle liefhebbende zusters van de goede genius uitspreek was mijn laatste woord tot haar: ‘Moge het je altijd goed gaan en moge de kleine lentenacht van het leven kalm en licht voor je verlopen - de bovenaardse Verborgene schenke je daarin een paar sterrebeelden boven je - damastbloemen onder je, een paar nachtgedachten in je - en niet meer bewolking dan nodig is voor een mooi avondrood en niet meer regen dan een regenboog ongeveer nodig heeft in de maneschijn!’
Hof in Voigtland, 22 Augustus 1796
|
|