| |
| |
| |
Twee versies van de oudste afbeelding van Laurence Sterne: als ‘macaroni’ van een ‘Quack Doctor’ (1759). De kwakzalver (links) is door Sterne geschilderd. Het is zijn vriend Thomas Bridges, die de rest van het schilderij maakte. De tweede versie is een late vrije kopie (1838).
| |
| |
| |
Jan Starink •
Tristram Shandy vertalen •
'Tis a book all about myself.
Laurence Sterne
Titel:
the life and opinions of tristram shandy, gentleman.
het leven en de opinies van tristram shandy, heer van stand.
Motto:
(Epictetus) Tarassei tous anthroopous ou ta pragmata (life), alla ta peri toon pragmatoon dogmata (opinions).
Bang worden mensen niet van doen, maar van denken over doen.
Brunius (1779) en Lindo (1852) vertalen opinions door: gevoelens; geen slecht idee: gevoelen betekent zowel mening als sentiment; en Sterne was, ook, een sentimentalist. Maar de titel vernoemt nu eenmaal enkel opinions.
Brunius vertaalt gentleman door: edelman (sociaal te hoog); Lindo kiest: heer (te vrijblijvend). Sterne ('T is a book all about myself) was zelf gentleman: van gegoede familie, met het recht een wapen te voeren, maar niet van adel (Weledelgeboren, maar niet Hoogwelgeboren).
Het dialektwoord shandy is synoniem met crackbrained: mallotig. De Shandys vormen een gezin waarin: nothing was well hung (V / 17).
De voornaam Tristram (Melancholy dissylable of sound) is, volgens I / 19 synoniem met: nincompoop (non compos, Johnson, dictionary).
Tristram Shandy heeft evenveel letters als Laurence Sterne; Sterne hield van bijnamen: in a political romance noemt hij zich Lory Slim: Lautje Dun.
De titelpagina omschreven:
het niet schokkende leven en de onthutsende opinies van een trieste malloot van gegoede familie
(Een vrije vertaling als het doen en denken van tristram shandy veronachtzaamt de opzettelijke variant op het gangbare life and adventures).
| |
| |
| |
I
Boek I, hoofdstuk 1:
Eerste zin: I wish either my father or my mother, or indeed both of them, as they were in duty both equally bound to it, had minded what they were about when they begot me; had they duly considered how much depended upon what they were then doing; - that not only (enzovoorts), but that possibly (enzovoorts) - Had they duly weighed and considered all this, and proceeded accordingly (enzovoorts).
Tweede zin: - Believe me, good folks, this is not so inconsiderable a thing as many of you may think it; - you have all, I dare say, heard of the animal spirits, as how they are transfused from father to son &c. &c. - and a great deal to that purpose: - Well, you may take my word (enzovoorts).
Er is verschil tussen de eerste en de tweede zin, dat vooral bij hardop lezen opvalt. De eerste, een verklaring, heeft een formele, juridiese toon; de vertrouwelijke tweede is genoteerd in losse spreektaal.
Ik wou dat ofwel mijn vader ofwel mijn moeder, of beter: zij beiden, beiden daartoe immers evenzeer verplicht, bedacht waren geweest op waar zij aan begonnen toen zij mij maakten; hadden zij nauwgezet overwogen hoeveel er afhing van wat zij toen deden: - dat niet slechts de aanmaak van een redelijk wezen in het geding was, maar dat mogelijkerwijze de gelukkige uitval van zijn lichaamsbouw en fysiek evenwicht, wellicht zijn hogere aanleg, ja zelfs zijn ganse psychiese struktuur, - en voorzover door hen te bevroeden, ook het wel en wee van zijn gehele nageslacht, konden voortvloeien uit de hen toen beheersende lusten en luimen; - hadden zij dit alles nauwgezet afgewogen, overwogen en dienovereenkomstig gehandeld, - ik ben er stellig van overtuigd, dat ik dan in de wereld een geheel andere persoonlijkheid zou zijn geworden dan de lezer nu waarschijnlijk in me zal zien. - Geloof me, beste mensen, dat is niet iets om niet ter dege bij op te letten, zoals velen van jullie misschien denken; - jullie hebt allemaal vast wel 'ns gehoord van de levensgeesten, van hoe die worden overgeheveld van vader op zoon, &c, &c., - en 'n boel méér van die strekking; - welnu, neem van mij aan, dat negentiende van 'n mens z'n zin en z'n waanzin, z'n slagen of falen in deze wereld, afhangt van hun motoriek en handelend vermogen, en van de onderscheiden tracees en trajekten waarop je ze inzet, zodat, wanneer ze eenmaal op gang zijn gebracht, goed of verkeerd, dan is dat geen peuleschil: - holderdebolder daar gaan ze met z'n allen, en door aldoor hetzelfde stapje te zetten, banen ze zich een weg even vlak en glad als een tuinpad; en voelen ze zich daarop eenmaal tuis, dan ziet de duivel zelf vaak geen kans ze ervanaf te krijgen.
Met stijlparodieën voert Sterne de lezer bij de neus. ‘The Plan is a most extensive one, - taking in, not only, the Weak part of the Sciences, in which the true point of Ridicule lies - but every Thing else, which I find Laugh-at-able in my way’. De Sciences waarmee Sterne vertrouwd is, zijn: teologie / filosofie (daarin is hij doktorandus), (kerkelijk) recht (door zijn ambten), medicijnen / biologie (als patient en als animal sexuale) en retorika / literatuur (als lezer, schrijver en spreker / preker).
| |
| |
| |
Boek IV, hoofdstuk 29:
Neem aan, zei Kysarcius (= Gatlikker) verder, Gastripheres (= Buikje) hier doopt een kind van John Stradling in gomine gatris, &c. &c., in plaats van in nomine patris, &c. - Is dit een doopsel? Neen, zeggen de kundigste kanonisten, aangezien de wortel van elk woord hierdoor wordt aangetast, waardoor hun betekenis en inhoud vervallen of geheel verschuiven naar iets anders, want gomine betekent niet naam, en gatris niet vader. - Maar werd het kind gedoopt in nomino patriae & filia & spiritum sanctos enzovoorts - dan is de doop geldig, gezien het feit dat de fout uitsluitend de verbuiging betreft en de woordwortels intakt blijven, want inbreuk op hun ramifikaties, in welke richting ook, is, mits de betekenis van de woorden overeind blijft, irrelevant.
| |
Boek I, hoofdstuk 15:
ende testeert dit indent tevens: Dat voorn. Walter Shandy, koopman, gezien voorn, voorgenomen echtverbintenis, aan te gaan en met Gods zegen te consumeeren tusschen voorn. Walter Shandy alsmede Elisabeth Molineux, voorn., en mede gezien onderscheidene goede en geldige redenen hem dienaangaande mitsgaders specifiquelijk moveerende: convenieert, contracteert, confirmeert, concesseert, consitueert, concordeert alsmede geheellijk overeenkomt met, aan en tengunste van Weledelgeborenen John Dixon en James Turner, comparanten voorn., &c. &c. - te weten, - Dat (enzovoorts).
| |
Boek V, hoofdstuk 36:
Aangezien het hele geheim der gezondheid, zei mijn vader, bewijsbaar berust op de juiste balans tussen de ‘radikale hitte’ en het ‘radikale vocht’, had zelfs de minst geïnspireerde ambachtelijke vaardigheid die in stand kunnen houden, - hadden (zoals de vermaarde natuurwetenschapper Van Helmont bewijst), de geleerde heren de zaak niet verstierd, enkel door het ‘radikale vocht’ bij voortduring verkeerd op te vatten als de talg en het vet in het dierlijk lichaam. Nu echter is het ‘radikale vocht’ niet de talg en het vet in het dierlijk lichaam, maar een olie- en balsemachtige substantie; vet en talg immers zijn, evenals flegma en de andere waterachtige bestanddelen, koud, - de olie- en balsemachtige bestanddelen daarentegen uitermate hittig en hitsig; wat ook klopt met Aristoteles' konstatering: ‘Quod omne animal post coitum est triste’.
| |
Boek V, hoofdstuk 3:
‘- Sterven, is de grote tol, het tribuut der natuur verschuldigd; tomben en monumenten, welke de herinnering aan ons moesten levend houden, betalen deze evenzeer; en de vermetelste pyramide van alle: die welke werd opgetrokken door welstand en wetenschap, verloor zijn spits en staat geknot op den horizon van den reiziger’.
(Mijn vader vond zichzelf uitstekend op dreef en voer voort) - Koninkrijken en provinciën, stadjes en steden, kennen zij niet hunne tijdsbestekken? Immers, zodra de grondslagen en krachtsverhoudingen die hen aanvankelijk tezamensmeedden en tezamenhielden hunne onderscheidene evoluties hebben voltooid, gaan zij tenonder’. -
| |
| |
Zijn alleszins gewaagde biologiese teorie leest vader Walter voor uit zijn tristra-paedia (Tristrams Wellevensconste), die als een leidende gedachte schijnt te hebben quod omne animal post coitum est triste, i.e. een Tristram. Als motief is zo'n pedagogiese handleiding, sinds Xenophon, een konventie; Rabelais, Swift en anderen hebben die leren parodiren. De lijkrede houdt vader zodra hij, op reis in Frankrijk, verneemt dat zijn oudste zoon Bobbie plotseling te Londen is overleden. Sterne schept zelfs dan geen ‘reële’ situatie, analyseert geen sentiment, bekommert zich niet om waarschijnlijkheid: zijn personages zijn niet of nauwelijks romanfiguren, maar woordvoerders van satiriese intenties.
Wat bedoelt Sterne met: every Thing else, which I find Laugh-at-able in my way; altans, wat blijkt daarvan in het boek? Onder andere: wijzen van gedrag, zoals dikdoenerigheid (gravity) en het berijden van stokpaarden. In een aantal aspekten: het verschijnsel mens in het algemeen, met name in zijn lust- en liefdeleven; en niet het minst in het huwelijk, want tristram shandy begint met een nog altijd gangbare antimaritale coitus-interruptusgrap en eindigt in Boek ix op een vergelijkbare wijze. (Het hele boek is trouwens, in zijn struktuur, een coitus - en partus - interruptus repetitus).
| |
Boek I: hoofdstuk 1:
Zeg schat, zei mijn moeder, je hebt toch niet vergeten de klok op te winden? - - - Goeje G - -! riep mijn vader, in de trant van een exclamatio, maar tegelijk zijn best doend zijn stem onder kontrole te houden, - - Heeft ooit een vrouw, sinds de wereld werd geschapen, een man onderbroken met zo'n stomme vraag?
| |
Boek IX, hoofdstuk 33:
Fjoe - - oe .... oe ....... riep mijn vader, de zin beginnend met eksklamatories gefluit, - - en precies zo, broer Tobias, had ook mijn arme stier, en 'n betere heeft er nimmer gep.st, in onbedorvener tijden had hij best Europa van dienst kunnen wezen - - bezat hij slechts twee benen minder, naar de burgerlijke stand gejaagd kunnen zijn, en zijn fut verloren hebben - - - wat voor een meentstier, broer Tobias, evenveel is als zijn leven - - -
| |
II
Boek II, hoofdstuk 11:
Schrijven, mits behoorlijk gedaan (zoals het mijne, daar kunt u staat op maken), is alleen een andere naam voor konversatie; evenals niemand die weet hoe het hoort in goed gezelschap, zich aanmatigt alles te zeggen, - zo waagt ook geen schrijver die zich bewust is van de juiste grenzen van dekorum en fatsoen, alles te denken; het grootste begrip dat je voor het inzicht van de lezer kunt opbrengen, is dit besef amikaal samen te delen en iets voor zijn rekening aan zijn verbeelding over te laten, zoals je dat ook voorbehoudt voor jezelf. Mijnerzijds maak ik de lezer dan ook bij voortduring dit soort komplimenten, en doe mijn best zijn ver- | |
| |
beelding even bezig te houden als de mijne.
Deze verklaring gaat uit van de gemeenplaats ‘iets aan de verbeelding van de lezer overlaten’. Maar in de aansluitende passage dikteert Sterne zijn lezer(es) tot in details, wat hij of zij zich bij een eerder vertelde gebeurtenis heeft voor te stellen; hij ontmaskert zodoende een staaltje stijlhypokrisie. Toch mag het manifest ook ernstig worden opgevat: een ‘jester’ bespeelt altijd alle register tegelijk. Met verbeelding bedoelt Sterne trouwens ‘bedorven’ verbeelding: alertheid voor ‘innuendo’, een sport voor de analytiese intelligentie, en niet in de gewone zin ‘fantasie’.
| |
Boek III, hoofdstuk 36:
- - En nu, kun je 't verhelpen, meisjelief, laat Satan dan niet in dit hoofdstuk misbruik maken van één handbreed glooiend terrein om schrijlings op je verbeelding te klimmen, of, als hij zo behendig is er toch op te wippen, - - mag ik je dan bidden, nog nooit besprongen veulen, - bok, bonk en buitel, stomp, steiger en stuik, - met lange en korte stuipen, tot je net als Klitsklanderen z'n merrie, een schoftriem breekt of een schonkriem, en edelachtbare in het zand doet bijten. - - - Maar hem afmaken hoeft niet. - -
| |
Boek VI, hoofdstuk 18:
We moesten eens beginnen, zei mijn vader, en hij draaide zich halfom in bed en schoof zijn kussen een fraktie naar dat van moeder toen hij het overleg opende, - - - We moesten eens beginnen erover te denken onze jongen in de broek te steken.
Dat moesten we, - zei mijn moeder. - - We stellen het maar uit, lieve, zei mijn vader, schandelijk gewoon.
Dat doen we, mijnheer Shandy, - zei mijn moeder.
- Niet dat de jongen er niet geweldig uitziet, zei mijn vader, in zijn hesje en hempje. - - -
- - Heel flink, dat zeker, - antwoordde mijn moeder. - - -
- - En daarom is het haast zonde hem eruit te halen, voegde mijn vader nog toe. - - -
- - Zonde, dat wel, zei mijn moeder. - - Maar de knaap begint een hele kerel te worden, - repliceerde mijn vader daarop.
- - Een hele kerel, ja, voor zijn leeftijd, - zei mijn moeder. - -
- - Ik kan er maar niet (met veel nadruk) opkomen, zei mijn vader, naar wie hij verdulleme trekt.
- - Ik krijg geen vat op hem, al sla je me dood, - zei mijn moeder. - - Humf! - - zei mijn vader.
(De onderhandeling hield even op).
- - Zelf ben ik klein van stuk, - zei mijn vader, ernstig. U bent heel klein van stuk, mijnheer Shandy, - zei mijn moeder.
Humf! zei mijn vader ten tweeden male, binnensmonds; en brommend schoof hij zijn kussen een fraktie van dat van moeder vandaan, draaide zich af, en het beraad werd drieëneenhalve minuut afgebroken.
Boek VI, hoofdstuk 18 én het allerlaatste hoofdstuk (IX / 33) zijn de klapstukken uit Sternes repertoire goocheltruuks. Met een potsierlijk aangedragen kultuurhistoriese bewijsplaats verantwoordt hij in VI / 17
| |
| |
zijn metode. Die komt, detailleringen terzijde gelaten, hierop neer: hij laat zich bij het schrijven de vrije teugel, maar kuist de tekst dan zo, dat er blijft staan wat er stond, maar nu ‘without the danger of having either their worships (edelachtbaren) or their reverences (eerwaardes) upon my back.’ Zo ontstaat het shandyaanse ‘juste milieu’. Door die metode wordt de lezer uitgedaagd alle mogelijke eerdere versies te herstellen, terwijl hij, volgens de ‘verbeeldingsteorie’, natuurlijk ook een eigen recht houdt op de tekst en daarmee kat-en-muis spelend mag omgaan zover zijn sluwheid reikt. Sterne heeft dit open spel al in het eerste hoofdstuk ingezet met de afsluitende vraag van een lezer(es): Hé, wat zei uw vader? - Niets, antwoordt Tristram, en stuurt hem of haar met een kluitje in het riet. Ook het allerlaatste hoofdstuk, tot in kleinigheden parallel met het allereerste gekonstrueerd, is een hoogstandje in deze kunst der trukage. Het begint met erasmiaans geraisonneer van vader Walter over het zotte mensonterende bedrijf van de coitus. Op het ogenblik dat hij ‘man en paard’ zou moeten noemen, wordt hij, uiteraard, onderbroken. Door knecht Obadiah. Die heeft negen maanden geleden, op zijn trouwdag, zijn koe laten dekken door vader Walters stier (dat ging in één moeite door). Nu is Obadiahs vrouw bevallen, maar de koe kalft niet. Vader Walter heeft daarvoor een shandyaans mesjogge verklaring. Moeder vraagt:
L - - d! what is all this story about? - -
a cock and a bull, said Yorick (de dorpspastoor, Sternes ‘zelfportret’) - - - And one of the best of its kind, I ever heard.
The end of the ninth volume
Sterne gaat subtiel tewerk. Een cock and bull story is een uitdrukking voor iets onzinnigs dat geloofwaardig wordt meegedeeld. Sterne schrijft hoofdletters voor en voegt een lidwoord toe. Wat hij, zodoende, insinueert, laat ik, uiteraard, aan ieders talent voor close reading over. Ik doe alleen een ‘modest proposal’ tot vertaling; erop wijzend, hoe Sterne in de slotzin (door ‘hemzelf’ gesproken) ook ‘neerkomt’ (in de oude, obstetriese zin van het woord) op een ‘mock title’, een samenvattende definitie van zijn hele tot de verst gaande eksegese nopende monnikenwerk.
G - t, zei mijn moeder, wat is dit nou voor 'n verhaal?
Ge - - -, zei Yorick, - - - maar wel 't mooiste ge - - - dat ik ooit heb gehoord.
| |
III
Maar wie is Klitsklanderen eigenlijk?
| |
Boek III, hoofdstuk 36:
- - Zeg, wie was Klitsklanderen z'n merrie? - Dat, mijnheer, is een even onfatsoenlijke en onwetenschappelijke vraag als willen weten in welk jaar (ab urb. con.) de tweede puniese oorlog uitbrak. - Wie was Klitsklanderen
| |
| |
z'n merrie! - Lees, lees, lees, lees, mijn ongeschoolde lezer! Lees, - of bij de eruditie van de grote Sint Paraleipomenon - ik zeg u bij voorbaat het boek meteen weer weg te leggen, want zonder grote belezenheid, waarmee ik zoals eerwaarde weet grote geleerdheid bedoel, lukt het u nooit te penetreren in de moraal van de nu volgende gemarmerde bladzijde.
Deze passage is, wederom, een boetade tegen eruditievergaarders, maar bevat ook, en wederom, een serieuze instruktie: om tristram shandy in struktuur, stijl, woordgebruik, puns, personages en situaties te kunnen doorzien, moet je veel gelezen hebben; Klitsklanderen (Tappecoue) is een personage uit Rabelais, de kursief gedrukte regels zijn een citaat (Le quart livre, ch. 13). Volgens de procedees van zijn tijd en krachtens zijn satiriese program verwerkt Sterne, met en zonder bronvermelding, dergelijke ontleningen bij tientallen, ze translaterend, imiterend, aemulerend; en er, vanwege zijn weerzin tegen akademisme, mee sollend. Hij citeert zelden rechtstreeks, hij knoeit ekspres geweldig.
Maar moet je veel gelezen hebben? Dat valt mee: Sterne moet het in zijn afgelegen Sutton (in a retired thatched house, in a bye corner of the kingdom) doen met zijn eigen boekenkast. Uit tristram shandy valt te rekonstrueren wat hij ongeveer in huis moet hebben gehad, toen hij het boek opzette en de eerste delen schreef. Een encyklopedie (handig). Burtons the anatomy of melancholy (een goudmijn voor citaten) en wat biologie / obstetrie (zijn vrouw beviel moeilijk, dus prakties; en sexy bovendien; en temeer leuk aangezien een befaamde yorkse verloskundige Sternes risee was). Geschiedenisboeken anneks krijgs- en vestingbouwkunde (de oorlogen van Marlborough: de diensttijd van zijn vader, de beroepsmilitair). Teologie (oude kost van de universiteit) en prekenverzamelingen (om onder andere te plunderen voor eigen preekpraktijk). Filosofie: Locke (de modernist uit zijn studententijd). Literair gesproken weinig aktueels: hoofdzakelijk Shakespeare, vertalingen van Rabelais, Montaigne en Cervantes; en Swift (misschien wel de memoirs of scriblerus, een satire op de Sciences met een zeergeleerde vader, een onderdanige moeder, een goedhartige oom en een wonderkind). Met een stock als deze moet Sterne het doen. Zogauw hij een andere bron imiteert, parodieert, of gewoon plundert, verschuift uiteraard zijn stijl, soms opvallend maar vaak subtiel. Er bestaat duidelijk verschil tussen de scherpzinnige pseudoLockiaanse uiteenzettingen en het georeer van vader Walter, evenals tussen de obsceen spitsvondige rabelaisiaanse anekdotes en de gevoelige ‘novelas ejemplares’ in de trant van Cervantes. Sterne hield, beweert hij, vooral
van Cervantes. In ‘Cervantic gravity’ moet gravity bij uitzondering gunstig worden begrepen: als eerlijk patos. ‘Be it known then’ schrijft hij statig aan het begin van het sleutelverhaal over dorpspastoor Yorick, het trieste zelfportret.
| |
Boek I, hoofdstuk 12:
- - Ik smeek je, Eugenius, sprak Yorick, en hij nam met moeite zijn slaapmuts af, met de linkerhand, - - want zijn rechter lag nog stevig in die van Eugenius, - - ik smeek je, bezie mijn hoofd eens. - Ik zie er geen kwetsuur aan, antwoordde Eugenius. Helaas, mijn vriend, sprak Yorick, laat mij u dan meedelen, dat het zo gekneusd en misvormd werd door
| |
| |
de slagen die xxxxx en xxxxx en enige anderen mij zo ongenadig in het duister hebben toegediend, dat ik mag zeggen met Sancho Panza, dat, mocht ik herstellen en ‘Liet men er uit den hemel zo dicht als hagel bisschopsmijters op neerregenen, geen enkele daarvan zou passen’.
- - - Yoricks laatste ademtocht draalde tot de afreis gereed op zijn bevende lippen, terwijl hij aldus sprak; - en toch sprak hij het nog uit met iets cervantesks; en terwijl hij het zei kon Eugenius even een stroom zacht vuur zien opglimpen in zijn ogen, - zwak afschijnsel van die flitsen van zijn geest, waarmee hij (naar Shakespeare van Yoricks voorvader heeft gezegd) de tafel kon laten brullen van het lachen.
| |
Boek IX, hoofdstuk 24:
Zachte geest van zoetste humor, weleer gezeten op de lichte pen van mijn beminde Cervantes, gij die dagelijks zijn tralievenster binnenglipte en door uw aanwezigheid de schemer van zijn kerker in stralend middaglicht deed verkeren - - zijn kleine waterurn doortintte met nektar hem toegezonden uit den hemel, en zolang hij voortschreef over Sancho en zijn meester uw mystieke mantel legde over zijn verschrompelde armstomp en die mantel ook alles bedekkend uitspreidde over zoveel treurigs in zijn leven - - -
- - Wip ook 'ns bij mij binnen, bid ik u! - kijk 'ns naar deze broek!
- - 'n andere heb ik niet in de wereld - - die akelige scheur gaven ze 'm in Lyon - - -
En mijn overhemden! Kijk 'ns wat 'n grimmig schisma onder hen heeft plaatsgevonden -
Dat brengt ons weer tuis, bij Yorick de Joker, bij Lory Slim.
| |
IV
Het is goed, niet alleen te weten wat Sterne in de boekenkast, maar ook wat hij in de la had. Liefdesbrieven aan zijn verloofde in sentimentalisties pastorale stijl (het oudste proza van hem bewaard gebleven). Kopieën van korrespondentie, haast stenografies genoteerd in imitatiespreekstijl. Joernalistiek (ouwe kranten uit de jaren veertig): beledigende politieke polemiek om den brode geschreven. Misschien enige serieuzere kolumns, ingegeven door nationale noodtoestanden; één is er onlangs teruggevonden, ondertekend ‘Hamlet’. Preken uiteraard; waaronder twee gedrukte. Brouillons voor groter werk; één skabreus antiklerikaal fragment in rabelaisiaanse trant is bewaard; een herinnering eraan staat verwerkt in tristram shandy (IV / 25). En één afgerond werkje: de zestig pagina's dikke satire tegen een opgeblazen yorkse jurist: a political romance, gedrukt, maar onder pressie uit de handel genomen. De week na deze tegenvaller, eind januari 1759, begint Sterne tristram shandy te schrijven. Al deze vingeroefeningen demonstreren de schrijfpatronen waarover Sterne, van nature, vanuit de traditie en door roetine, beschikte.
| |
Aan zijn verloofde Elisabeth Lumley, 1739/ 1740:
Medunkt, ik zie mijn peinzende meisje nu in de tuin, de stapsgewijze
| |
| |
nadering van de lente gadeslaand. - Je ziet ze immers, en geniet ze, de eerste lenteknoppen? Sneeuwklokje en primula ontluiken onder je voet. - Flora en Pomona beschouwen je alreeds als hun helpster, en overstelpen je straks met hun zoetste zegen. - De gevederde species is je geheel toegedaan; dankzij hen zal ongeschoolde zang weldra je ochtend- en avondwandelingen opvrolijken. - Maar, hoe zoet dat ook weze, keer terug - de vogels van Yorkshire zullen hun fluitjes stemmen en even zoet kwinkeleren als die van Staffordshire. Adieu, mijn beminde L. - Teveel de jouwe voor zijn gemoedsrust, L. Sterne.
| |
Aan de drukker van de york courant, 3 november 1741:
mijnheer,
Aangezien J.S. in uw vorige blad enige tekenen heeft vertoond van angst en berouw over het handhaven van zijn anonimiteit en belooft geen verder kwaad te stichten, zou het welhaast wreed zijn de man te blijven achtervolgen; hoewel, nu hij het slagveld verlaat met vuile taal in de mond, nu moet ik hem toch één schot nageven dat me te welgemikt lijkt om hem te missen.
'n Smerig beest in Egypte, ik meen door Herodotus vermeld, geeft, zodra het bemerkt dat het zich met geen mogelijkheid meer kan verdedigen en zijn prooi moet laten schieten, deels uit boosaardigheid, deels uit overleg, zijn tegenstander de volle laag vanachteren en dekt zodoende zijn aftocht met de dampen van eigen vuil en ekskrementen.
| |
Protestant york courant, 3 november 1747:
Aangezien ik mijn land warm ben toegedaan, hoor ik nooit slecht nieuws uit het buitenland, of het kost me 'n paar pijpen; en de bestorming van Bergen op Zoom heeft me zelfs niet minder gekost dan twee glazen en een chinees kopje, ongelukkigerwijze geraakt door mijn hoed, die ik in woede wegslingerde.
Ik moet er bepaald idioot uitzien, als ik bezeten aan- en afmarsjeer door mijn kamer, onverhoeds haltmaak, misschien even stilsta in peinzende houding en tenslotte, evenals Vergilius' Sibylle, begin uit te varen tegen de machtige ordeverstoorders dezer wereld.
| |
Aan zijn oom Dr. Jacques Sterne, 5 april 1751:
En bij dat alles kan ik dan nog optellen de voortdurende afzetterij door mijn moeder. - Al die dingen bij elkaar, al acht ik mezelf geen verantwoording schuldig aan iemand, behalve aan de Enige die altijd de eerste zal zijn me recht te doen wedervaren - al die dingen bij elkaar hebben zoveel afbreuk gedaan aan die inkomsten die ù me notabene hebt bezorgd om er goed mee om te springen, dat ik u daarover een geheim ga verklappen, en wel dit: dat, zou ik, mijnheer, nog hedennacht komen te overlijden, ik op de kop af niet méér bezit dan een inkomen van 200 pond sjaars, om op te delen tussen mijn vrouw, een hulpeloos kind & wellicht een onfortuinlijke derde belanghebbende, die misschien 'n maand of wat na vaders dood in de wereld komt om zijn part op te eisen.
| |
A political romance, december 1758/januari 1759:
Pastoor (de yorkse aartsbisschop John Gilbert) heeft de klampen (van het parochieregister = de diocesane kerkrechtelijke statuten) nog niet
| |
| |
opengemaakt, of hij stoot uitgerekend op wat hij nodig heeft: op de eerste bladzijde, vastgeplakt tegen de binnenkant van de band, staat keurig uitgeschreven een memorandum over het objekt in kwestie (= een betwist kerkelijk ambt) in de volgende uitdrukkelijke bewoordingen:
memorandum
de lange kapotjas (= het betwiste ambt) wert meer dan ii. hondert iaren her gekoft door den lantheer (= Hendrik VIII) en dezer armen parochie (= het diocees York) geschonken, tot nut en behoef der noodlijdenden custodes in derzelven, alsmede hunner navolgers, voor altijts; om door dezelven achtereenvolgends te worden gedragen op couden winteravonden hij tluyden der compleeten, dootklokken en diergelijken; hetwelk de lantheer heeft gedaan uyt caritate, om de arme knechten warm te houden, en ook ten goede zijner eigenen ziele mede, voor dewelke zij gehouden zijn te bidden, enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts.
Deze konstante, maar onderling gevarieerde schrijftechnieken beent Sterne in tristram shandy uit tot op het bot. De allegorie, samen met het digressieprocedee voorgedaan door Swift, neemt daarbij een belangrijke plaats in; evenals de personifikatie in zwang in de gewijde retoriek:
| |
Preek XVIII, de leviet en zijn bijslaap:
- Een wel heel sentimentele groep! zegt u nu natuurlijk; en dat is het ook, beste kanttekenaar; de wereld heeft overal een naam voor: schets in grote trekken een verhaal, - laat dan je pen afpakken door Chagrijn en Pruderie, en zij voltooien het met zoveel harde lijnen en zulke vieze kleuren, dat Argeloosheid en Fatsoen verslagen terneerzitten als ze het bezien.
| |
Tristram Shandy, boek I, hoofdstuk 12:
wraak zal vanuit een verstolen hoek een bezwarend verhaal tegen je in omloop brengen (...). wreedheid en lafheid, twee schobbejakken, gehuurd en in het donker opgehitst door boosaardigheid, zullen gezamenlijk uithalen naar al je zwakheden en vergissingen (...).
Sterne was een uitstekend en populair predikant. Zijn preken verraden zijn gevoel voor dramatiek: in kort bestek eksposeren, opbouwen, uitstellen, afbreken, toeslaan. De struktuur van tristram shandy is een dramatiese, op kontrastwerking, toon- en sterkteverschillen en ritmiese afstanden berustende attitude. ‘Die preek bevalt me' zei mijn vader’ - - - hij is dramaties, - en er zit iets in die manier van schrijven, dat, als je het behendig aanpakt, de aandacht vasthoudt’ (II / 17). Sternes fijne gehoor voor timing bepaalt plaatsing en lengte van zijn duizenden streepjes, die fungeren als tekstregieaanwijzingen. Hij zet, breed toelichtend, zijn personages graag ‘in de houding’, als schrijft hij een toneelstuk. Hij gebruikt de blijspelkonventie ‘boven’ en ‘beneden’: de principalen in de salon worden gespiegeld door het personeel in de keuken. Vanaf de aanhef is tristram shandy een ‘declamatio’, zoals Erasmus' lof der zotheid. De tekst haalt zijn rendement vooral, als je hardop leest, hem speelt van het blad. (Uit een brief aan de akteur David Garrick blijkt dat Sterne droomt van toneelschrijven. Zijn
| |
| |
oudste ‘portret’, een karikatuur van nog vóór tristram shandy, vertoont hem, samen met een vriend, als komediant op een toneel. Op schilderijen bewondert hij vooral de dramatiese schikking: het tafereel).
| |
Preek XX, de verloren zoon:
- Ik zie het tafereel van zijn vertrek; - kamelen en ezels beladen met zijn have, terzijde van de scène want reeds op weg; de verloren zoon staande op de voorgrond, krampachtig kalm, vechtend tegen een impuls van tintelende vreugde nu hij zich ontworstelt aan het gezag; - de oudste broeder, met opgeheven hand alsof hij hem niet wil laten gaan; - de vader, - droef ogenblik! achter een strak gezicht het profetiese gevoel verbergend: ‘Dat het niet goed gaat aflopen met dit kind!’ - maar op hem toegaand om hem te omhelzen en vaarwel te zeggen.
- Arme, onnadenkende jongeling! Uit wiens armen vlucht je weg? Uit welke geborgenheid stort je je in de storm?
| |
Tristram Shandy, boek III, hoofdstuk 41:
- - Mijn vader schoof zijn stoel achteruit,- - ging staan, - zette zijn hoed op, - - deed vier lange passen naar de deur, - rukte die open, - stak zijn hoofd half buiten, - deed de deur weer dicht, - lette niet op de kapotte scharnier, - liep terug naar de tafel, - graaide moeders papieren garenhaspeltje uit Slawkenbergius z'n boek, - liep gehaast naar zijn schrijftafel, - wandelde bedaard terug, moeders garenhaspeltje om zijn duim draaiend, - knoopte zijn vest los, - smeet moeders haspeltje in het vuur, - beet haar satijnen speldekussen in tweeën, kreeg zijn mond vol kaf, - kafferde, - maar ach: - het gekaffer was gericht tegen het benul van mijn oom Tobias, - dat van zichzelf al kafferig genoeg was; maar ja, om het met verlof zo uit te drukken, heren: het kaf was nu eenmaal voor mijn vaders gekaffer wat het kruit is voor de kogel.
Als een legpuzzel uit stukken en stukjes opgebouwd, vertoont tristram shandy, afgezien van misgrepen, toch een hechte eenheid. Sterne bereikt die struktureel door een uitgekiend systeem van vooruitkoppelen en terugschakelen, maar ook door het syntaktiese gemak en de snelle vindingrijkheid van de konversatietoon, die werkt als bindmiddel, en haast als raamvertelling.
| |
Boek VI, hoofdstuk 1:
- - Niet om bij de dingen stil te staan, waarde heer, - maar nu we door deze vijf boeken zijn heengekomen (gaat u er toch bij zitten, meneer, op 'n stapel - - ze zijn altijd beter dan niets), moesten we toch maar 'ns even een terugblik werpen op het landschap waar we doorheen zijn getrokken. - - -
- - Wat een oerwoud is 't geweest! En wat 'n bof, dat we niet met ons tweeën verdwaald zijn geraakt, of opgevreten door de wilde beesten.
'Tis a book all about myself. Al staat er in tristram shandy tussen de regels veel persoonlijks te lezen, het is allerminst een autobiografie, maar wel de rechtstreekse blauwdruk van Sternes schrijvend ego. Het boek ís de man, niet naverteld, of geanalyseerd, maar in grafiek ge- | |
| |
bracht met schrijfpatronen, door taalstruktuur. Sterne plundert voorgangers, om met de buit zijn eigen partij te spelen. Hij bezigt bestaande procedees, maar zijn arrangement, zijn handschrift, is nieuw. Hij is zich van oorspronkelijkheid bewust. Reklameman als hij is, gebruikt hij het woord ‘nieuw’ herhaaldelijk: om het boek aan te prijzen, maar ook om het te karakteriseren. Het is moeilijk in de chinese toverdoos tristram shandy, waarin alles tegelijk bevestigd én ontkend wordt, onderscheid te vinden tussen spot, zelfspot en ernst. Maar in het voorwoord tot zijn eerste bundels preken, evenals tristram shandy van 1760, tiepeert Sterne zijn situatie ondubbelzinnig raak: ‘I have nothing to add, but that the reader, upon old and beaten subjects, must not look for many new thoughts - 'tis well if he has new language’. Een nieuwe taal, een nieuwe wijs; want schrijven is voor Sterne een muzikaal handwerk: ‘Een boek schrijven is, in mijn opinie, net 'n liedje neuriën - als je maar wijshoudt met jezelf, mevrouw, kan 't niet schelen of je hoog zingt of laag’ (IV / 25).
| |
Boek VII, hoofdstuk 43:
Het was langs de weg tussen Nîmes en Lunel, waar de beste muskaatwijn groeit van Frankrijk, eigendom, tussen haakjes, van de brave kanunniken van Montpellier - en wee hem, die dronk aan hun tafel en hun één drop ervan misgunde. - - De zon ging onder - Hun werk was klaar; de nimfjes hadden het haar opnieuw opgestoken, en de knechtjes waren druk met het beredderen van een feestje - - - Mijn muilezel bleef ineens stokstijf staan - - 't Is de veldfluit maar, zei ik, en de tamboerijn. - - 'k Ben doodsbang, zei hij. - - - Ze rijen zich ten reidans, zei ik, en gaf hem een prik - - Bij sint Neucras en alle heiligen aan de andere kant van de achterdeur van het vagevuur, zei hij - ik zet geen poot verder. - - Mij 'n zorg, meneer, zei ik - ik heb me voorgenomen m'n leven lang nimmer te bekvechten met iemand van uw familie; ik sprong dus van zijn rug en schopte één laars in de ene en de andere in een andere greppel - Ik ga dansen, zei ik - - wacht jij maar hier.
Een door de zon gestoofde dochter van de Arbeid stond op uit de kring en kwam op me toe, toen ik daarheen liep; haar kastanjebruin haar, diepdonker, haast zwart, was opgebonden in een wrong, op één streng na.
We komen één partner tekort, zei ze, en stak haar beide handen uit, alsof ze me die aanbood. - - Die partner zul je hebben, zei ik, en greep ze alletwee.
Als ze jou, Nanette, eens hadden uitgedost als een hertogin! - - Maar die verdijde scheur in je rok!
Die interesseerde Nanette geen steek.
Zonder u zou het niet lukken, zei ze; en ze maakt één hand los, me met spontane hoffelijkheid bij de andere geleidend. Een manke jongen, door Apollo schadeloosgesteld met een veldfluit, die hij eigener beweging had aangevuld met een tamboerijn, preludeerde zachtjes, geleund tegen de berm.
Bind me die streng nog gauw even op, zei Nanette, en ze duwde me een strookje lint in de hand - - Daardoor vergat ik dat ik een vreemde was - Haar hele wrong schoot los - - Zeven jaar kenden we elkaar al.
De jongen gaf een tik op de tamboerijn - zijn veldfluit nam de toon over; en we sprongen erop los - -
| |
| |
‘O, die duivelse scheur!’
De jongen z'n zusje, met een stem aan de hemel ontstolen, zong om beurten met haar broer - - 't was een gaskons reidansdeuntje
viva la joia!
fidon la tristessa!
de nimfjes zongen mee, unisono; en de knechtjes een toonladder lager - - Ik had er een gouden rijer voor over gehad die scheur te mogen naaien - Nanette nog geen cent - Viva la joia! lag op haar lippen - Viva la joia! stond in haar ogen. Een snelle vonk van sympatie overbrugde de ruimte tussen ons. - - - Wat was ze adorabel! - - Waarom zou ik mijn levensdagen niet zo kunnen slijten? Rechtvaardige beschikker van onze vreugden en ons verdriet, riep ik uit, waarom kan een man niet neerzitten hier in de schoot van welbehagen - en dansen, en zingen, en zijn gebedjes zeggen, en ten hemel varen met deze nootbruine meid? Speels hield ze haar kopje scheef, willig danste ze op me toe - - Dus wordt 't hoog tijd weer 'ns weg te dansen, zei ik; en daarom danste ik weg, alleen wisselend van meisjes en wijsjes, van Lunel naar Montpellier - - en vandaar naar Pézénas en Béziers - - en ik danste maar aan, door Narbonne, Carcasonne en Castelnaudary, tot ik me tenleste binnendanste in Pringelloos paviljoen, waar ik schrijfpapier pakte, en wel zwartgelinieerd: om rechttoe rechtaan, zonder één zijsprong of tussenhaakjes, te kunnen verderschrijven aan mijn oom Tobias z'n amours.
P.S. Wat mìj doet bedenken, dat ik weinig heb verteld over die zo lelijk in de lies geschoten, modeste broer van vader Walter: his Honour Mr. Toby Shandy, infanterie-kapitein b.d., beleefd opgepast door korporaal James Butler, alias Trim. Maar ik was gebonden aan het bestek van 'n aantal voorgeschreven paginaas en: Matter grows under our hands. - Let no man say, - ‘Come - I'll write a duodecimo’ (VI / 16). Ik volsta daarom met te vertellen, dat oom Tobias en korporaal Trim allebei dol zijn op fortifikatie (lees het woord niet verkeerd) en, ieder naar zijn stand uiteraard, op mevrouw de weduwe Wadman en Bridget, haar meid.
| |
Boek II, hoofdstuk 12:
- - - Maar de gordijn, mijnheer, zei mijn oom Tobias, is het woord dat wij bezigden in de fortifikatie voor dat gedeelte van muur of wal dat is gelegen tussen de beide bastions en deze verbindt.
| |
Boek IX, hoofdstuk 21:
Vertel eens, korporaal, zei mijn oom Tobias, - - - hoe vaak informeert juffer Bridget naar de wond aan de knieschijf, die je opliep in de bataille van Landen?
Daar, uwe weledelgestrenge, vraagt ze, met ekskuus, helemaal nooit naar.
Dat, korporaal, zei mijn oom Tobias, met zoveel triomfantelijkheid als zijn aangeboren goedhartigheid kon toestaan, - dat bewijst het onderscheid in karakter tussen de mevrouw en de meid. - Had de oorlogskans mij hetzelfde ongerief toebedeeld, dan zou mevrouw Wadman naar elk
| |
| |
detail dienaangaande wel honderdmaal navraag hebben gedaan. -
Ze zou, met uw weledelgestrenges verlof, wel tienmaal méér hebben nagevraagd naar de lies van uwe weledelgestrenge. - De pijn, Trim, is in beide gevallen even vlijmend; en medelijden is begaan met iedere wond.
- God zegene uwe weledelgestrenge! riep de korporaal uit - wat kan het medelijden van een vrouw 'n man z'n gewonde knieschijf schelen? Was uwe weledelgestrenge in de affaire Landen in tienduizend reepjes geschoten, dan had mevrouw Wadman daarover haar hoofd even weinig gebroken als Bridget; gezien het feit, ging de korporaal verder, en hij sprak de woorden gedempt maar uiterst duidelijk uit toen hij zijn reden kenbaar maakte -
‘dat de knie zo'n stuk afligt van het centrum - terwijl de lies, naar uwe weledelgestrenge weet, meteen op de gordijn van het geval ligt’.
Mijn oom Tobias floot lang aangehouden - - maar op een toonhoogte die aan de andere kant van de tafel nauwelijks te horen was.
De korporaal was te ver geavanceerd om te kunnen retireren - in drie woorden zei hij de rest.
Mijn oom Tobias leî zijn pijp zo zacht op het komfoortje, alsof dat uit spinrag gesponnen was geweest. - - -
- - - Laten we naar mijn broer Shandy gaan, sprak hij.
|
|