Gerhard Amanshauer •
Aantekeningen bij een klankgedicht •
Vertaald door Hans W. Baks
Allereerst zullen wij de te onderzoeken klankstructuur geheel onvooringenomen op ons laten inwerken:
Ieder die niet al een pasklaar oordeel over de moderne kunst heeft (een oordeel dat, veelzeggend genoeg, alleen maar een
vonnis kan zijn) zal, hoe paradoxaal dit ook klinkt, de conventionele vorm van het gedicht opmerken. Het doet onmiskenbaar denken aan een rijmend kwatrijn met de vorm
a b a b, zij het ook dat we hier, althans in de versregels 2 en 4, te maken hebben met een zogeheten identiek rijm, in het Duits bepaald ongebruikelijk. Wanneer we voor één keer de sedert de Romantiek ingesleten vooroordelen terzijde laten, staat het onderhavige klankgedicht dus in een duidelijk herkenbare traditie, ja misschien is het, zoals wij nog in bijzonderheden zullen aantonen, de enig moderne, legitieme voortzetting van deze traditie.
Articuleert men het m en sm door in te ademen en het st door uit te ademen, dan heeft men meteen een eenvoudig voorbeeld van het Goetheaanse ‘Ein- und Ausatmen’, de systole en de diastole, een voorbeeld dus van een oerfenomeen, dat als het ware de geestelijke polsslag van het leven (geest = ademtocht) tot uitdrukking brengt, die rechtstreeks met de buitenwereld, i.e. de luchtoceaan van onze planeet communiceert.
Indien we er niet van uit willen gaan dat de raspende hoorbaarheid van de m-klank, wanneer deze tijdens het inademen gearticuleerd wordt, te wijten is aan een aandoening van de luchtwegen - bij voorbeeld ten gevolge van een door luchtverontreining optredende astma - en als wij voorts uitsluiten dat het eveneens, zij het niet zo duidelijk hoorbare st, waarvan de articulatie tot stand komt bij het uitademen, van pathologische oorsprong is, dan zijn wij wel genoodzaakt voor onze interpretatie een beroep te doen op de slaap. Het is immers de slaap die, naar bekend, door het teweegbrengen van partiële veranderingen in de luchtwegen een tijdelijke hoorbaarheid van het in- en uitademen bewerkstelligt.
Het ademen in wakende toestand is doorgaans alleen voorwaardelijk, dat wil zeggen van zeer nabij hoorbaar, tenzij er sprake is van een fysieke inspanning (bij voorbeeld hardlopen, het tillen van zware gewichten, copulatie, enz.).
De regelmatige afwisseling van klanken en ook de beheerste schriftuur van ons gedicht wijzen beide in de richting van de slaap. Bovendien neigen de krachtiger vormen van duidelijk hoorbaar ademhalen, zoals die in waaktoestand kunnen optreden, ertoe één en dezelfde klank te genereren, hoogstens variërend in volume (crescendo, rallentando). Zij hebben dus de gedaante a a a a a..., waarbij een toenemende of afnemende grootte van het teken a, dat uiteraard uitsluitend als representant van een overeenkomstige fricatief of schuringsklank (ch, hm, hrr of iets dergelijks) dient te worden opgevat, de intensiteit zou kunnen aangeven.
Het verdient aanbeveling zich in overeenkomstige situaties te verplaatsen en zelf al deze varianten van hoorbaar ademen te beproeven.