Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1978 (nrs. 5-8)
(1978)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
• Umberto Eco
| |
5.2. Het signaalIn elk elementair kommunicatieproces dat plaats vindt tussen twee machines, kiest een Afzender Signalen uit een Informatie Bron; deze worden door een Zendapparaat door een Kanaal geleid, zodat een Ontvangapparaat hen opvangt en beantwoordt volgens modaliteiten van de stimulusrespons relatie. De door het signaal uitgezonden informatie bestaat uit de aan- of afwezigheid van dit signaal zelf; het is kwantitatieve informatie en men kan haar berekenen op basis van het tweetallig logaritmenstelsel van de keuzemogelijkheden. | |
5.3. Het tekenMen kan van teken spreken wanneer een onverschillig wat voor signaal door voorafgaande conventie door een Code tot betekenaar van een betekenis wordt gemaakt. Men kan van kommunicatieproces spreken als een Afzender opzettelijk in code gezette Signalen uitzendt door middel van een Zender; de Zender leidt de Signalen door een Kanaal; als die uit het Kanaal komen, worden ze door een Ontvang-apparaat opgevangen dat ze in een Boodschap omzet die begrijpelijk is voor een Ontvanger. De Ontvanger verbindt op basis van de Code, aan de Boodschap als Betekende vorm, een Betekenis of Inhoud van de Boodschap. Als de Afzender niet opzettelijk uitzendt en als natuurlijke Bron optreedt, ontstaat er een betekenisproces - als ook de andere vereisten in acht genomen worden. Een teken is de correlatie tussen een betekenende vorm en een eenheid (of een hiërarchie van eenheden) die we als betekenis definiëren. In deze zin is het teken semiotisch altijd autonoom ten opzichte van de voorwerpen waarmee het in verband gebracht kan worden.
1. Binnen deze definitie vallen alle soorten tekens uit welk materiaal ze ook bestaan en in welke schijnbare relatie ze ook staan tot hun referent. Het is onwaar dat de uitgestoken vinger alleen als teken functioneert in aanwezigheid van het objekt waaraan hij refereert. Waar is dat een uitgestoken vinger, een richting aangevende pijl, of een andere kunstgreep die gebruikt wordt om de aandacht op een voorwerp te vestigen, een conventionele betekenis heeft die te vertalen is met: ‘ik spreek over het voorwerp dat men het eerst tegenkomt wanneer men de vertikale lijn doortrekt die door de vorm van de betekenaar wordt aangegeven’. Wanneer de intentie gericht wordt op het objekt kunnen we spreken van een | |
[pagina 73]
| |
referentieoperatie. Hoe het objekt van de referentie op zijn beurt betekenaar kan worden, wordt verteld in 5.4. II. Deze definitie kenmerkt ook formerende tekens als tekens. zoals de positie van een term in de kontekst. De betekenis van een grammaticale positie, als deze positie door de code is vastgelegd (bijvoorbeeld: /un sapiente poco psicologo/ en / uno psicologo poco sapiente/)Ga naar voetnoot1, heeft als betekenis de grammaticale aard van de term in zijn speciale positie en legt derhalve de zin vast die hem toegekend moet worden bij het samensmelten van het semeem (v.). | |
5.4. Progressiviteitswetten van het tekenproces of de oneindige semioseElk objekt waaraan een teken wordt gerefereerd kan op zijn beurt de betekenaar van de betekenis zelf van de begin-betekenaar worden, of zelfs de betekenaar waarvan de meta-talige betekenis de begin-betekenaar is. Er bestaan derhalve geen tekens in specifieke zin, aangezien elk objekt gebruikt kan worden als betekenaar van een ander objekt (waarbij de term ‘objekt’ zo ruim mogelijk dient te worden opgevat).
Wanneer, nadat een referentie heeft plaatsgevonden, de intentie gericht wordt op het objekt, ontstaat er een empirische controlerelatie tussen teken en konkrete situatie en deze relatie is niet semiotisch. Maar meestal functioneert de relatie omdat het referentie objekt opnieuw deel uitmaakt van het semiotisch proces. Als men op de vraag /wat is een potlood?/ antwoordt door een potlood te tonen, wordt het objekt potlood de betekenaar van de betekenis die verbaal door potlood; of door een complexe definitie van potlood wordt uitgedrukt. In die zin krijgt het objekt potlood de functie van tonend teken waarbij, metonymisch, een onderdeel van een klasse voor een klasse staat. Het feit dat dit objekt (als teken) ikonische eigenschappen lijkt te hebben ten opzichte van de betekende potloden, doet niets af aan het tekenkarakter, maar accentueert het juist, voorzover het niet al dezelfde eigenschappen heeft van de aparte onderdelen van de klasse die het voorstelt: als het een zwart potlood is met een lengte van tien centimeter, staat het ook voor de langere of kortere, rode potloden, met een scherpe of een stompe punt, nieuw of gebruikt. Door middel van een afspraak heeft men enkele semantische eigenschappen die behoren bij de betekenis potlood gekozen en deze geïdentificeerd met een paar materiële eigenschappen van het objekt, die uitgekozen zijn in plaats van andere. Met dezelfde wederkerigheidswet is /keukenzout/ de betekenaar waarvan de betekenis zich laat vertalen in de interpretant (v.) ‘NaCI’; maar omgekeerd is /NaCI/ de betekenaar van de betekenis ‘keukenzout’. | |
5.5. De relationele aard van het tekenElk teken brengt een correlatie tot stand tussen het vlak van de uitdrukking (betekenend vlak) en het vlak van de inhoud (betekend vlak); tegenover beiden staan op hun niveau substantie en vorm. Geen enkel type teken ontsnapt aan deze klassificatie. De tekens verschillen in de geleding van de betekenende vorm; daardoor hebben verbale tekens niet noodzakelijkerwijs dezelfde geledingen als andere typen tekens. In die zin bestaat het teken nooit als waarneembare en stabiele fysieke entiteit, aangezien het het produkt van een reeks relaties is. Hetgeen we gewoonlijk als teken beschouwen is slechts de betekende vorm ervan.
Ook een uitgestoken wijsvinger is verschillend al naar gelang de beschreven vlakken: de substantie van de uitdrukking is de pertinentie van de rechtlijnige dimensie en de richting van de vingertop; de vorm van de inhoud is de speciale pertinentisering van de substantie die tot betekenaar wordt en die in het onderhavige geval uitgedrukt kan worden als ‘het eerste objekt dat men tegenkomt als men de rechte doortrekt die door de vinger in de richting van de top gevormd wordt’. Vanzelfsprekend kan men de wijsvinger niet in kleinere elementen ontleden, zoals het taalteken, omdat hij tot een code behoort die tekens in hun eerste geleding ordent (en in een dergelijk geval kan de uitgestoken vinger gecombineerd worden met andere tekens, zoals een hoofdknik of de beweging van het lichaam in een bepaalde richting...). | |
5.6. Conventionaliteit van het tekenIn het teken wordt de betekenaar verenigd met zijn eigen betekenis door middel van een beslissing per conventie en dus op basis van een code.
1. Conventionaliteit is niet precies hetzelfde als ongemotiveerdheid. Er kunnen motieven bestaan die ertoe leiden dat rood gekozen wordt om gevaar aan te duiden en dat een groep lijnen op een stuk papier geschikt lijkt om een menselijke figuur aan te duiden. Maar het wezen van de betekenis-relatie is conventioneel. 2. Binnen deze definitie vallen ook de symptomen. Zij kunnen enigermate gemotiveerd zijn, maar het feit dat bepaalde vlekken op de huid verkozen worden als aanwijzing voor een slechte werking van de lever, is een gevolg van een culturele conventie. Als de conventie veranderd wordt, verandert ook de onthullende kracht die aan bepaalde aanwijzingen wordt toegekend. 3. Binnen deze definitie vallen ook de zogenaamde ‘ikonische’ tekens. Zij berusten immers op een segmentering van de inhoud waardoor als relevant worden beschouwd bepaalde (en geen andere) aspekten van objekten, die geaccepteerd zijn als tonende tekens die staan voor alle onderdelen van een hele klasse waar ze | |
[pagina 74]
| |
toe behoren. Gegeven deze elementen van de vorm van de inhoud (of deze eigenschappen ter herkenning van de objekten) zet het ikonische teken ze om met behulp van bepaalde grafische kunstgrepen (eigenschappen van de vorm van de uitdrukking). Als de grafische kunstgrepen onvoldoende geconventionaliseerd zijn, lijkt het of het ikonisch teken niet met de voorgestelde zaak overeen komt. | |
5.7. De code in strikte zinDeze bevat de regels voor het samengaan van uitdrukkings- en inhoudselementen, nadat hij beide vlakken in een formeel systeem heeft geordend of veranderd, als ze al in andere codes geordend waren. Zie voor een algemene definitie van code par. 5.15. Een code kan slechts bestaan als er geconventionaliseerde en gesocialiseerde overeenkomst is, onverschillig hoe dwingend, hoe veelomvattend en hoe duurzaam deze is. Een teken wordt bepaald dankzij de mogelijkheid die het bezit een betekenaar-betekenisrelatie op basis van een code tot stand te brengen, niet door het feit dat de betekenaar opzettelijk uitgezonden is. 1. De codes zijn een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor het voortbestaan van het teken: een medisch symptoom is teken voorzover de code van de medische semiologie bestaat, onafhankelijk van de intentie van de patient. 2. Een code bestaat ook wanneer hij onnauwkeurig en zwak is (en d.w.z. onderhevig aan een snelle herstructurering), onvolledig (omdat hij maar enkele betekenaars in kleine porties aan een heel wat ruimere en gesegmenteerder inhoud paart), voorlopig (omdat hij ertoe bestemd is snel vervangen te worden) en tegenstrijdig (in de zin dat hij onderdeel van een sub-systeem is, waarin een betekenaar een betekenis toegekend wordt, die in strijd is met de betekenis die hem door een andere code uit hetzelfde sub-systeem toegekend wordt). In die zin is de taal een code, maar ook de mode, code, ook al is de laatste onnauwkeurig, zwak, onvolledig en voorlopig. 3. Het onnauwkeurig, zwak, onvolledig, voorlopig en tegenstrijdig karakter van codes brengt niet de definitie van een teken als teken in gevaar: op zijn hoogst maakt het de betekenis onduidelijk en de kommunicatie moeilijk. Er is sprake van een moeilijke kommunicatie, niet wanneer de tekens niet als zodanig herkend worden, maar juist wanneer de tekens herkend worden, maar de codes gebrekkig zijn. 4. In deze zin is de langue van De Saussure een code die een substantie van de uitdrukking in een vorm onderbrengt en regels vaststelt waarmee deze gekoppeld kunnen worden aan elementen van een inhoudssysteem (het is een twistpunt of dit laatste door de taal wordt gevormd of ergens anders gemaakt wordt). | |
5.8. De interpretantDit is het semiotisch mechanisme waardoor de betekenis van de betekenaar wordt aangegeven. Men noemt interpretant ieder ander teken of tekencomplex (in welke substantie van de uitdrukking ook zijn vorm van de uitdrukking gerealiseerd is) dat het eerste teken in adekwate omstandigheden vertaalt. 1. Volgens deze definitie kan de interpretant een ander teken van hetzelfde tekenstelsel (een synoniem) zijn; een teken van een ander tekenstelsel dat dezelfde substantie van de uitdrukking gebruikt (een gelijkwaardige term in een vreemde taal, die echter een andere uitdrukkingsvorm heeft); een teken van tekenstelsels met een andere substantie van de uitdrukking (een tekening, een kleur); een objekt dat geaccepteerd is als teken; een intentionele definitie van de eigenschappen die gewoonlijk toegekend worden aan het veronderstelde objekt van het teken en dat wil zeggen een min of meer volledige intentionele definitie van de semantische componenten van het overeenkomstig semeem; een aspekt van deze komponenten dat geschikt is het teken in een gegeven kontekst te vervangen (in de kontekst /de mens eet dieren/ kan het teken /dieren/ vervangen worden door een partiële komponent als ‘vlees van gedode dieren’ met uitsluiting van alle andere mogelijke betekenissen van het semeem ‘dieren’); een emotieve of intellectuele konnotatie die dusdanig geassocieerd wordt met dat teken dat het er in de kontekst de geschikte vervanging van wordt (in de uitdrukking /de taal van het hart/, kan de term /hart/ geïnterpreteerd worden door ‘gevoel’ ook al is de konnotatie ‘gevoel’ slechts een van de verafliggende bestanddelen van het semeem ‘hart’); enzovoort. 2. Als we zeggen in adekwate omstandigheden zinspelen we op de beperkingen en mogelijkheden die door de kontekst aan de interpretatie worden opgelegd: in het geval van /dieren/ is het de semantische samenstelling met de komponenten van het semeem ‘eten’, die toestaat het stukje definitie dat ‘vlees van gedode dieren’ bevat, als interpretant van /dieren/ op te vatten. 3. In deze zin is de interpretant niet alleen een eenvoudig teken dat een ander teken vertaalt (ook al is dit vaak zo); het is altijd en in ieder geval een ontwikkeling van het teken, een kennistoename die door het beginteken in werking wordt gezet. Dit feit wordt des te opvallender als de interpretant wordt gegeven in de vorm van een definitie, van een gevolgtrekking, van een componentiële analyse van alle mogelijke zinnen van een semeem (v.), van een karakterisering van het semeem in termen van selektie gebonden aan de kontekst en de omstandigheden en dus in termen van mogelijk gebruik van het teken. De interpretantentheorie vervult derhalve de functie die Peirce haar gaf; ze moet van het leven der tekens het weefsel zelf van de kennis als oneindige progressie maken. | |
5.9. Semiose en referentieEen teken stelt nooit een objekt of een referent voor. Het kan slechts dan bij een referentiehande- | |
[pagina 75]
| |
ling korrekt gebruikt worden als de code het dezelfde interpretant geeft die hij aan bepaalde objekten geeft, die geaccepteerd zijn als tonende tekens - die betekenis geven aan de klasse van objekten, waar ze toe behoren - (een klasse die geen objekt vormt, maar een betekenis). Wanneer er gerefereerd wordt aan een referent, wordt de betekenis van het teken nooit verduidelijkt, maar eerder verward, want het referentie-objekt wordt geaccepteerd als teken dat het eerste teken interpreteert en het beperkt de toepassingsmogelijkheden ervan. Een teken wordt slechts duidelijker via de verwijzing naar een interpretant die naar een andere interpretant verwijst enz., ad infinitum, zodat er een proces van oneindige semiose op gang komt, waarbij de ontvanger het oorspronkelijke teken decodeert, voor zover het het doel van de ondernomen kommunicatie en het referentiegebruik waar hij het op wil toepassen, dient.
1. Deze definitie betreft ook situaties, als die waarin ik vraag /geef mij die appel/ en ik in ruil daarvoor de appel krijg. Deze situatie is ongetwijfeld verschillend van die, waarin ik de appel aanwijs en zeg /dat is een appel/, want in het laatste geval gebruik ik de appel als tonend teken. In het eerste geval echter schijnt het dat de referentiehandeling opgaat in een resultaat dat niet semiotisch is (de overdracht en mogelijkerwijs het opeten van de appel voorzover fysisch en geen teken-objekt). We zeggen dat de semiose blijft bestaan zolang ik, nadat de abstrakte betekenissen /brengen/ en /appel/ door middel van een paar indices (/die/ en de uitgestoken vinger: de een betekent ‘het teken appel waar de uitgestoken vinger interpretant van is’ en de ander ‘het objekt dat zich op de vertikale lijn van de vinger bevindt’) toegepast zijn op de referentie, de ontvanger de globale betekenis geef: ‘ik nodig uit het objekt te brengen dat gesitueerd is op de X en de Y coördinator’. Het feit dat de ontvanger mijn complexe teken begrijpt en daarop een begin maakt met een wilsproces dat hem ertoe brengt mijn bevel te willen gehoorzamen en een fysiek gedragsproces in te zetten (het objekt van a naar b brengen), valt buiten de semiose, ook al brengt het proces op het mentale vlak van de Ontvanger andere bemiddelende semiotische handelingen met zich mee. 2. Men moet de referentiehandeling niet met de semische handeling in het algemeen verwarren. Elke handeling die De Saussure tot parole zou hebben gerekend en dus iedere aktuele en konkrete uiting gebaseerd op de voorraad paradigmatische elementen en syntagmatische regels van de code is een semische handeling (in de zin van Buyssens). Maar de semische handeling voltrekt zich niet altijd als referentiehandeling. Er is sprake van een referentiehandeling als men zegt /deze appel is rood/ waarbij men het formerend beschrijvend teken /deze/ kan laten vergezellen door een ander teken van aanwijzende aard, zoals de uitgestoken vinger. En in een geval als /de huidige koning van Frankrijk/ heeft de toeschrijvende formeerder als zijn interpretant een uitgestoken vinger. Maar een hele roman of een gedicht behoren duidelijk tot de semische handelingen waarbij geen referentie bestaat of deze fictief is. De poëtische conventie voorziet in een ‘suspension of disbelief’ en hierdoor is het mogelijk dat de indices naar niet bestaande objekten kunnen verwijzen: het gaat dus om een valse referentie handeling, waarin betekenissen, niet genoemde objekten en existentiële situaties worden medegedeeld. Maar ook een uitspraak die zaken als Waar wil stellen zonder zich verder te baseren op aktuele situaties zoals /de koning van Frankrijk is kaal/ of /ik weet niet wat beter is: één dag als leeuw of honderd dagen als schaap te leven/ is ook een semische en geen referentiehandeling. 3. Uitspraken die in opzet wel toegepast kunnen worden op referenties en een mogelijke waarheid bevatten, maar die in feite kunnen worden ontvangen en gedecodeerd in hun betekenis als meningsuiting van de spreker, zoals bijvoorbeeld /al mijn vrienden zijn architekten/ zullen we vage referentiehandelingen noemen. Afgezien van de moeilijkheid van verificatie en dus afgezien van de vaagheid van de referentie naar de aktualiteit, is het een feit dat in dit geval /al/ een retorische uitdrukking is en dat wil zeggen een synecdoche die een geheel voor een gedeelte geeft (de betekenis is ‘een groot deel van mijn vrienden’) en in ieder geval is het niet zozeer een aktuele situatie die alle vrienden van de spreker betreft, als wel een mening van hem of een gemoedstoestand. | |
5.10. De indices-‘vektoren’Bij de referentiehandeling gebruikt men op metatalige wijze bepaalde soorten indices waarvan de algemene betekenis is: ‘richt je aandacht op dat bepaalde waarnemingsveld waar je een aktuele waarneming van het referentie-objekt tot stand moet brengen’.
1. Een groot deel van de tekens die door Peirce Rhematische Indeksikale Sinsigns genoemd worden, zoals de aanwijzende voornaamwoorden, verwijzen slechts zelden naar de concrete omstandigheid, met als interpretant een uitgestoken vinger en het zijn meestal kontekstuele indices (Peirce noemt ze gedegenereerde indices) waarvan de interpretant de definitie is: ‘de term die hieraan voorafgaand genoemd is en die met dit teken door korrekte semantische samensmelting verbonden is’: zo vermeldt in een uitdrukking als /jij eet teveel en dat bevalt me niet/ de beschrijvende formeerder /dat/ geen konkreet objekt, maar verwijst naar ‘jij eet teveel’. 2. De uitgestoken vinger vermaagschapt zich slechts met een ander geval: dat van de persoonlijke voornaamwoorden. In elke uitdrukking waar een persoonlijk voornaamwoord bij te pas komt zou men aan een impliciete constituerende referentie moeten denken. De taalkundigen hebben die persoonlijke voornaamwoorden shifters genoemd, waarvan de betekenis verandert naar gelang het onderwerp of de situatie van de uiting. /Ik/ is een voornaamwoord, gewoonlijk onderwerp van hetgeen geuit wordt, dat het konkrete en aktuele onderwerp van de uiting be- | |
[pagina 76]
| |
tekent. /Ik wil een appel/ is een uitdrukking die een betekenis heeft waarin /ik/ vooral betekent ‘het onderwerp van hetgeen geuit wordt’ en in de tweede plaats ‘het onderwerp van de uiting’. Naar gelang van degene die de zin uitspreekt dient /ik/ ertoe, te verwijzen naar het onderwerp van de uiting. Het persoonlijk voornaamwoord gehoorzaamt niet aan dezelfde tekenwetten als een uitgestoken vinger, want een vinger hoeft geen referentie objekt te hebben (ik kan hem ook zomaar uitsteken), terwijl /ik/ altijd refereert aan degene die de zin uitspreekt (men moet niet denken aan een roman waarin een nietbestaand personage /ik/ zegt, want in dat geval hebben we een kontekstuele indeks die naar het naamwoord verwijst dat vooral expliciet gemaakt is door de kontekst). 3. Toch heeft het persoonlijk voornaamwoord ook in het geval van impliciete constituerende referenties een betekenis, (/ik/ betekent bijvoorbeeld: ‘Het onderwerp van wat geuit wordt, is het onderwerp van de uiting’) net zoals de uitgestoken vinger als betekenis heeft ‘het referentie objekt bevindt zich op de rechtlijnige verlenging enz.’. Dit maakt hem tot teken: het feit echter dat men hem gebruikt om het impliciete referentieobjekt te vermelden is op zijn beurt ook een referentiehandeling waarvoor de semiose functioneel is, maar die buiten de kringloop van de semiose omgaat. 4. We zullen tekens als de uitgestoken wijsvinger, /ik/, of /jij/ en /deze/, uitgesproken in konkrete omstandigheden, als vervangers van de uitgestoken vinger, aandacht-vektoren noemen. Dit zijn meta-talige tekens die vastleggen hoe de andere tekens die daadwerkelijk uitgezonden worden, gebruikt moeten worden. Een aandacht-vektor heeft altijd een betekenis (zodat hij ook gebruikt kan worden in konteksten waar de referentie fictief is) maar is in ieder geval fundamenteel voor de referentie handeling, expliciet of impliciet. Hij dient ertoe te kennen te geven dat de aandacht van de Ontvanger zich op een bepaald objekt of een bepaalde situatie moet richten die waargenomen moet worden. De semische handeling die gebruikt wordt voor de referentie ontketent een aandacht- en wilsproces dat voltooid wordt in een waarneming. De waarneming is niet semiotisch (als er tenminste geen andere semiotische processen voor nodig zijn, zoals beschreven in 4.3.2.III). Buiten de referentie handeling zijn ook de vektoren hoe het ook zij, tekens, want ze hebben een betekenis en alleen die betekenis vormt de regels die er het gebruik in de referentie van mogelijk maken. 5. De vektoren zijn dus aanwijzende identificatoren in de zin zoals bedoeld door Morris die ook de naareen objekt uitgestoken vinger tot deze categorie liet behoren. Dat zijn ze inderdaad, mits de identificator ‘niet eenvoudigweg een middel is, om de aandacht van iemand te richten op iets, zoals men zou kunnen doen door iemand het hoofd in een bepaalde richting te laten draaien, maar werkelijk de status van teken heeft, ook al is die nog zo miniem’. Ze zijn het niet als een teken een ‘voorbereidende stimulus’ is, aangezien in ons perspektief het draaien van iemands hoofd louter stimulus is, maar het is al een meta-talige kunstgreep iemand een objekt aan te duiden. | |
5.11. De culturele eenhedenElke interpretant van een teken is een culturele eenheid of semantische eenheid. In een cultuur vormen deze eenheden tezamen op autonome wijze een systeem van opposities welks globale interrelatie Globaal Semantisch Systeem genoemd wordt. Meestal worden ze beschreven als samengesteld in Semantische Velden of zelfs eenvoudigweg in oppositionele Assen. Het systeem van de semantische eenheden duidt de manier aan, waarop een bepaalde cultuur het waarneembare en denkbare universum onderverdeelt en de Vorm van de Inhoud samenstelt.
1. De semantisch eenheden zijn voldoende onafhankelijk van de betekenende eenheden die hen kunnen voorstellen: immers in twee verschillende culturen kunnen grote gedeelten van het semantisch struktureel systeem op homologe wijze naast elkaar bestaan, terwijl in de bijbehorende talen met elke culturele eenheid verschillende betekenaars overeenkomen. Een culturele eenheid kan vertaald worden in een corresponderend teken op basis van de code of in een andere culturele eenheid of reeks culturele eenheden die er de intentionele definitie van vormt. In ieder geval is ook de culturele eenheid een teken, aangezien het de betekenaar de betekenis kan geven die er in een gegeven taal mee correspondeert. Dit gebeurt als op de vraag /welk woord gebruikt men in het Italiaans (Nederlands) voor de plaats waarvan alle punten dezelfde afstand hebben tot een ander punt?/ het antwoord / omtrek van een cirkel/ staat voor ‘de plaats die aldus in de geometrie wordt beschreven, staat voor de taalkundige entiteit die het woordenboek als /omtrek van een cirkel/ registreert’. Zo zijn zowel de geometrische definitie als de overeenkomstige figuratie in een woordenboek of een meetkundeboek betekenaars van een verbaal teken, maar ineen diagram of in een abstrakte redenering zijn ze eenvoudige of complexe tekens, waarvan de interpretant een overeenkomstig woord kan zijn. 2. Een van de bezwaren tegen de definitie van teken is, dat de sincategorematische termen of formeerders geen betekenis zouden hebben. Het begrip culturele eenheid ondervangt dit probleem. Als het (verhaal of zichtbaar) teken /paard/ verwijst naar een nauwkeurige positie in een systeem van culturele eenheden die het gebied van de zoölogische entiteiten uitmaken, dan verwijst met hetzelfde recht een betekenis als /gaan/ naar een systeem waarin verschillende mogelijke motorische aktiviteiten tegenover elkaar staan die lopen van ‘zich naar een doel bewegen ver van de spreker’ tot ‘zich naar de spreker toe bewegen’, een semantische oppositie die kan corresponderen met de lexematische oppositie /gaan versus komen/. Hetzelfde geldt voor partikels en logische operatoren. Het feit dat /a/ één ding kan betekenen in /starre a Roma/Ga naar voetnoot1) en iets anders in /andere a Roma/Ga naar voetnoot2) wil alleen maar zeggen dat /a/ een homonieme betekenaar is, die | |
[pagina 77]
| |
naar verschillende posities verwijst in het gebied van de correlaties van beweging, toebehoren enz. Op deze manier heeft /a/ een betekenis en verwijst naar een culturele eenheid net zo als /paard/. 3. Hetzelfde kan men zeggen van de eigennamen die volgens sommigen slechts aangeven of merken, maar geen betekenis te kennen geven. Men hoeft maar te vragen /wie is Jan?/ en ten antwoord krijgen /dat is de neef van Henk/ of men begrijpt dat de culturele inhoud die met de eigennaam overeenkomt een positie in een gegeven verwantsschapssysteem is. Dat eigennamen rijkelijk homoniem zijn (en dat er dus heel veel culturele eenheden zijn die corresponderen met de betekenaar Jan), is een louter empirisch feit. En aan de andere kant gebruikt niemand ooit de naam Jan als van te voren een kontekst niet heeft vastgesteld welk het semantisch veld is waaraan gerefereerd wordt. Als iemand /Jan!/ roept op de binnenplaats van een druk bevolkt huizenblok zullen er verschillende Jannen uit de verschillende ramen gaan hangen: dit is een teken dat voor ieder de naam verwees naar een nauwkeurig omschreven semantische eenheid, en het is de schuld van een onvoldoende kontekst wanneer niet iedereen het specifieke semantische veld heeft kunnen afbakenen waarop men zich richtte. Het begrip culturele eenheid lost ook het probleem op van de betekenis van de muzikale tekens waaraan door sommige geleerden slechts syntaktische waarde toegekend wordt. Inderdaad verwijst een toon, uitgezonden door een instrument, naar een nauwkeurige positie in een geculturaliseerd en gesystematiseerd veld van andere tonen (bijvoorbeeld het tonaal systeem; of zelfs, binnen het tonaal systeem, de toonladder van des klein) waar iedere toon semantisch gedefinieerd is als een sincategorematische term, doordat de mogelijkheden om tot een akkoord te komen met de andere tonen binnen het gegeven systeem, zijn vastgelegd. 5. Het begrip semantische eenheid lijkt tautologisch, net als dat van interpretant, omdat het niet anders verklaard kan worden dan door gebruik te maken van andere elementen waarvan de vertaling altijd weer een semantische eenheid is. Maar dit maakt de semiose tot een kringloop en het is de manier waarop we spreken en redeneren. Door de oneindige variëteit van interpretanten kunnen we een culturele eenheid altijd in een herkenbare interpretant vertalen. Voor wat betreft de gegevens van de perceptieve ervaring; óf ze worden geordend op basis van een al bestaande culturele eenheid òf ze maken gedurende de ordening plaats voor een nieuwe culturele eenheid wier aanwezigheid het semantisch veld herstruktureert en de uitvinding van nieuwe tekens eist; òf ze zijn helemaal onbekend en worden geen veronderstelde objekten van tekenuitwisseling. 6. Het begrip semantische eenheid lost de tegenstrijdigheden op van: het naiëve realisme, dat een fysiek objekt met een teken laat corresponderen, wat niet waar is; als men vervolgens een klasse van objekten laat corresponderen is deze klasse nu juist wat wij een culturele eenheid noemen; het behaviourisme, dat een gedrag laat corresponderen met een teken, en zo zowel de definitie bemoeilijkt van de tekens waarmee geen waarneembaar gedrag correspondeert, als die van (ook opzettelijk) verkeerd geïnterpreteerde tekens, die corresponderen met idiosyncratisch gedrag; het mentalisme, volgens welke met het teken een niet waarneembare entiteit als teken correspondeert; idee, begrip, bewustzijnstoestand enz.: de speciale versie van het mentalisme, het intuitionisme wordt uit de weg geruimd: geen enkele semantische eenheid is een evident primum absolutum, want alle semantische eenheden worden vertaald door andere die er noodzakelijkerwijs aan vooraf moeten gaan, niet alleen uit het oogpunt van de logica, maar ook in de orde zelf van het individueel leerproces. | |
5.12. Socialiteit en waarneembaarheid van de culturele eenhedenEen culturele eenheid is een waarneembare en manoevreerbare entiteit. Zij is waarneembaar omdat zij zich binnen een cultuur manifesteert door middel van haar interpretanten: geschreven woorden, fysiek getekende tekeningen, uitgesproken definities, gebaren en dus ook bepaalde speciale en al als tekenentiteit geconventionaliseerde gedragingen enzovoort. De culturele eenheid is de enige entiteit, die, met haar betekenaar, empirisch aangeraakt kan worden, mits men weet dat men haar altijd in de vorm van een van haar interpretanten ‘aanraakt’. De culturele eenheid kan gemanoevreerd worden, want ze wordt in feite systematisch gedefinieerd als valentie in een systeem van opposities.
Laten we ons een automaat voorstellen die schaak kan spelen en die zo geconstrueerd is dat in zijn semantisch veld de culturele eenheden ‘schrik’ en ‘verlamming’ aanwezig zijn. Het is voldoende als de automaat zich zo kan gedragen (een correlatie-ordening tussen elektronische elementen) dat correspondeert met twee fysieke betekenende situaties (die zich op verschillende synonieme manieren afhankelijk van hun kontekst kunnen realiseren); deze corresponderen met de spelfiguraties die wij /schaakma/t en /pat/ noemen. Met de schaatmatsituatie correspondeert een interne correlatie waarvan de direkte interpretant ‘einde van het spel en negatieve situatie’ is, deze interne situatie wordt de betekenaar van de connotatie ‘schrik’. Met de pat-situatie correspondeert een interpretant ‘elke mogelijke zet leidt onvermijdelijk tot de schaak-situatie’ die op zijn beurt betekenaar van de connotatie ‘verlamming’ wordt. We zeggen niet dat de machine deze gevoelens ondergaat. We zeggen dat het mogelijk is hem dusdanig te construeren dat in zijn circuits twee correlaties gemaakt worden die in systematische en oppositieve verbinding staan met alle andere mogelijkheden, en die twee eenheden vormen behorend tot een veld van mogelijke eenheden. Die twee eenheden moet men niet identificeren met de spelsituatie, die gaat buiten de automaat om: het zijn twee posities in een systeem van mogelijke posities die corresponderen met de stimulus die uitgaat van de twee spelsituaties (deze woorden gerealiseerd in de schaak-substantie en de vorm van het schaakspel). Schrik en verlamming zijn niet anders te omschrijven dan door ze te definiëren, òf als spelsituatie, òf als correlaties van de interne circuits van de automaat, òf als reacties | |
[pagina 78]
| |
ervan: maar als eenheden bestaan ze dusdanig en zijn ze dusdanig manoeuvreerbaar, dat ze geëlimineerd kunnen worden als men de automaat andere semantische regels geeft en dus als men de ruimte (de substantie) van zijn mogelijke correlationele situaties op een andere manier onderverdeelt. | |
5.13. Het semantisch systeemDit is een postulaat van het betekenend proces. Opdat er een betekenend proces kan bestaan, is het nodig dat met het systeem van betekenaars een systeem van culturele eenheden correspondeert. Dit systeem definiëren, beschrijven, uitputten is in feite onmogelijk en niet alleen vanwege de omvang ervan, maar ook omdat de culturele eenheden zich onophoudelijk herstruktureren in hun onderlinge samenhang, binnen de kringloop van de oneindige semiose, (dat is het leven van de cultuur), hetzij als gevolg van de impulsen van nieuwe waarnemingen, hetzij door het spel van hun onderlinge tegenstrijdigheden. Gepostuleerd als onbereikbare achtergrond van het betekenend proces, wordt het semantisch systeem beschreven en soms geinstitueerd in de vorm van partiële velden en assen. 1. Om te verklaren waarom een teken of tekenkomplex op een bepaalde manier decodeerbaar is, gaat men er vanuit dat er, als semantische tegenhanger een veld bestaat van eenheden die overeenkomen met die welke de tekens denoteren en met die welke niet gedenoteerd, per oppositie, de gedenoteerde eenheden duidelijk maken. Het is denkbaar dat bij een andere tekensituatie van een ander veld tut moet worden gegaan, dat wel in strijd kan zijn met het eerste. Het Globaal Semantisch Sssteem, als eindideaal van het proces, is de plaats waar de elkaar aanvullende of met elkaar in strijd zijnde partiële velden en assen ondergebracht zijn. Het wordt partieel beschreven en kan steeds weer herzien worden in de loop van de semiotische praxis, maar als objekt van een semiotische theorie is het een regelgevende utopie. De moeilijkheid een exakte logica op te stellen van de natuurlijke talen vloeit voort uit het tegenstrijdig- en procesmatig karakter van het Globaal Semantisch Systeem. Semiotiek is een discipline die inplaats van te ontkennen dat de mogelijkheid bestaat het functioneren van natuurlijke talen te verklaren, aanneemt, dat dat functioneren verklaard kan worden niet op basis van vaste configurationele regels maar wan actuele configuraties in voortdurende ontwikkeling. 2. Een voorwaarde voor het proces, dat het Semantisch Systeem constitueert is echter de svstematiciteit, die slechts in enkele partiële aspekten waarde semantische aandacht zich op richt, beschreven kan worden. Rood staat tegenover groen in de stoplichtentaal en verwijst naar de oppositie ‘doorgaan vs niet doorgaan’. Rood staat tegenover zssart bij het roulettespelen verwijst naar de oppositie ‘winst vs verlies’, afhankelijk van de inzet (de inzet gezien als meta-talig teken dat bijvoorbeeld ‘rood wordt het teken voor winst’ vastlegt. Voor Mozes staande aan de kust van de Rode Zee betekent de betekenaar ‘doorgang, ‘redding’ (vs ‘slavernij’), maar als het leger van de Farao er door zou komen betekent /doorgang/ voor dezelfde Mozes ‘slavernij’ (vs ‘redding’). De semantische assen herstruktureren zich telkens opnieuw per situatie en toch is het nodig dat ze er zijn, op het moment dat een betekenend proces vastgelegd wordt. De taak van een semiotisch onderzoek is zeker zoveel mogelijke deze ogenschijnlijk onverenigbare opposities door middel van algemenere translormatiergels in overeenstemming te brengen-en dat is in zeer veel gevallen en voor zeer grote delen van het Globaal Systeem mogelijk, zo dat er uitgestrekte Semantische Velden gevormd kunnen worden die struktureel consistent zijn. Maar de semiotiek moet de hoop opgeven het Globaal Systeem te identificeren, want als dat zo was, zou hetaspektvandevoortdurende creativiteit dat het leven van de semiose met zich meebrengt, verdwijnen. | |
5.14. De denotatieEen teken denoteert een positie in het Semantisch Systeem. De denotatiehandeling is de verwijzing naar een corresponderende semantische eenheid op basis van correspondentie-regels die vastgesteld zijn door de code. De denotatie is de verwijzing, in gegeven omstandigheden en konteksten verricht, naar de positie in het Semantisch Systeem, waar de betekenaar door toedoen van de code vanaf het begin en in potentie wel naar moest verwijzen. De denotatie in deze opvatting zou als extensie van het teken opgevat kunnen worden, in de zin dat het teken naar het geheel van semantische eenheden verwijst, waarmee de code het laat corresponderen, behalve dan, dat dit geheel een geheel bestaande uit één onderdeel is, namelijk de gegeven positie in het systeem. | |
5.15. De connotatieAls de betekenaar naar een semantische eenheid van het systeem verwijst, verwijst hij ook naar andere eenheden waar de eerste betekenaar, hetzij partiëel, hetzij zeer algemeen, een betekenaar (of een interpretant) van is en die op hun beurt weer betekenaars van andere eenheden zijn. | |
[pagina 79]
| |
De definitie kan worden verduidelijkt door het volgend voorbeeld: mogelijkheid mooi
verplichting lelijk
toegang goedkeuring
rood rond bolel geen toegang straf
toestemming ertrouwen
verbod vrees
In de mate waarin een verbod straf connoteert en straf vrees, connoteert het rode signaal vrees, enzovoort. Het is gemakkelijk te lien hoe de uitgezette assen als het ware toevallig andere connotatieve combinaties aan kunnen gaan die geassocieerd worden niet andere semantische eenheden. De connotatie in taalkundige zin (v. 3.11) wordt derhalse gedefiniëerd als de kettingsgewijze verwijzing van de ene culturele eenheid naar de andere. Maar een culturele eenheid kan naar een interpretant van een andere substantie en een ander tekenstelsel verwijzen (een woord connoteert niet alleen andere woorden, maar beelden, klanken of objekten die als interpretanten opgevat worden). De culturele eenheid kan naar haar ondergeschikte semische componenten eerwijzen (‘man’ verwijst naar Bezield en Mannelijk), of naar een eenheid tot wie zij in verhouding staat als de soort tot het geslacht (als ‘roos’ tot ‘bloem’). Derhalve vormt de som van connotatieve verwijzingen, vanuit een ander standpunt gezien, het componentieel spectrum van de culturele eenheid, ofwel liet globaal karakter van het semeem. | |
5.16. Het semeemDit is de hiërarchische boomstruktuur van de mogelijke interpretanten van de culturele eenheid. Men noemt hem hiërarchisch, omdat de code ook vastlegt, welke van de mogelijk interpretanten door de conventie en de praxis gewoonlijk het meest toegeschreven wordt aan de gegeven eenheid. Het semeem wordt verkregen uit het geheel van verwijzingen dat de culturele eenheid verricht binnen de oppositionele assen en velden van de andere culturele eenheden, waarvan de gegeven posities opgevat worden als de interpretant van de eerste culturele eenheid volgens het volgende model: | |
5.17. De definitieDit is niet anders dan de meta-talige kunstgreep, door middel waarvan de verschillende semantische componenten die het semeem vormen, met elkaar verbonden worden, of tenminste de relevante componenten, voorzover het het uitgangspunt van de definitie betreft. Terugkomend op het voorafgaande schematische voorbeeld kan men zeggen dat de definitie van /S2/ ‘een α2 + ß2 (en dus δ2), en tegelijkertijd γ1 en γ3 is, waarbij de eerste eigenschap ϵ1 en ζ1 impliceert’.
Het uitgangspunt van de definitie bepaalt dat een wetenschappelijke definitie van /citroen/, componenten als ‘plantaardig’ en ‘zuur’ in overweging kan nemen en geen componenten als ‘dorstlessend’ of ‘zuidelijk’ (die echter wel relevant zijn voor de definitie van citroen zoals ik hem vind in de betekenis die Montale er aan geeft doormiddel van zijn poëtische interpretant /trombe d'oro della solarità/)).
) gouden trompetten van de zon-heid.
Gewoonlijk wordt een wetenschappelijk definitie hiërarchisch uitgebeeld inde vorm (waar p voor eigenschap staat)
terwijl een gewone definitie de verschillende componenten opvat als gelijkwaardig, afhankelijk van de kontekst: (waar u voor semantische eenheid staat)
In deze zin is de definitie logischerwijs een definitie van de intenties van de term en dus van de semantische componenten die door de code aan het overeenkomstig semeen worden toegekend. | |
5.18. De code als systeem van systemenVanuit semantisch, syntaktisch en pragmatisch standpunt gezien ruime zin, is de code het geconventionaliseerd systeem van meta-talige regels die gegeven expressie-elementen verbinden met ge- | |
[pagina 80]
| |
geven culturele eenheden, door ze in sememen te coordineren en door bij iedere verbinding beperkende selekties, afhankelijk van de kontekst en de omstandigheden, toe te passen.
Op deze manier is de code een reeks verbindingen die dezelfde culturele eenheid correleert aan vele andere culturele eenheden door middel van reeksen anders geëtiketteerde bindingen, waarbij ieder type binding, op zijn totaal parcours, een gegeven semeem vormt en elke culturele eenheid door de code gecorreleerd kan worden aan vele andere culturele eenheden als component van een ander semeem. Iedere component is op zijn beurt de stamvader van een sememische binding. In de mate waarin de code bij een parcours de verschillende selekties toepast, voorziet hij ook syntaktisch ordenende regels van het discours. In de mate waarin hij ook de connotaties annoteert voorziet de code ook de pragmatische uitkomsten. In deze zin bevat het begrip code als systeem van systemen ook het begrip gebruikstaalnorm, naast dat van taal (v.d. 10). Door toedoen van de code hoeven de semantische componenten geen elementaire ‘semen’ te zijn van het type Bezield of Horizontaliteit, want die zouden op hun beurt betekenaars zijn waaraan een culturele eenheid moet corresponderen: de semantische componenten zijn andere culturele eenheden die door de code aan een stamvader-eenheid toegekend wordt als zijn interpretanten. Zo worden ook de tegenstrijdigheden van de semantische analyses opgelost, die differentiatoren introduceren, die niet anders zijn dan complexen van culturele eenheden opgevat als semantische componenten. | |
5.19. Het semeem en de kontekstDe code kent het semeem niet alleen semantische kenmerken en differentiatoren toe, maar ook beperkende selekties, die aangeven met welke andere sememen het semeem samengesmolten kan worden en mogelijkerwijs ook selekties op basis van de kontekst en de omstandigheden, die vastleggen welke zinnen van het semeem samengesmolten moeten worden, afhankelijk van de omstandigheden. Als de omstandigheden niet voldoende geregistreerd zijn, kunnen we spreken van een dubbelzinnig teken, waarvan het voorkomen in verschillende konteksten ongecontroleerd is. Dit is niet zozeer een beperking van zijn mogelijkheden als teken, als wel van de code, (en dus van een gegeven cultuur). De kontekst is de resultante van de samensmeltingen van de sememen en volgt in deze zin op het semeem: ook al moet de semiotiek zich bezighouden met grammaticale en kontekstuele regels die actief zijn met de beperkende selekties, gebaseerd op de kontekst en de omstandigheden. | |
5.20. De zinDe zin van een term is het leesparcours dat men binnen het semeem kiest en dat verenigbaar is met de beperkingen die blijken uit de kontekst (die op zijn beurt van de zin afhangt, die men aan de verschillende termen heeft willen toekennen, om hen op een bepaalde manier samen te smelten, hetzij door de Zender, hetzij door de Ontvanger).
De meerzinnige uitdrukkingen waarop vele raadselspelletjes en een groot deel van de poëzie gebaseerd zijn, zijn de uitdrukkingen die de ontvanger toestaan meer zinnen te vinden, de zender meer parcoursen in te voegen, en aan de een zowel als de ander zinnen te kiezen die onderling met elkaar in strijd zijn. Opzettelijk dubbelzinnige konteksten zijn die waarbij de zender weet dat de ontvanger meer zinnen zal moeten vinden en de ontvanger weet dat de veelzinnigheid voorzien was door de zender. Onduidelijke uitdrukkingen zijn die, waarbij een van de twee kommunicatiepolen zich niet bewust is van wat hij gedaan heeft, van wat hij doet, of van wat de andere pool zal doen. | |
5.21. Cultuur als tekensysteemIn dit overzicht wordt de hele cultuur gezien als een systeem van tekensystemen, waarin de betekenis van een betekenaar op zijn beurt betekenaar van de eigen betekenis wordt - of dit nu woorden, objekten, koopwaar, ideeën, waarden, gevoelens, gebaren of gedragsregels zijn. De semiotiek wordt dus de wetenschappelijke vorm van de culturele antropologie. | |
5.22. Cultuur als segmentatie van de inhoudDe cultuur vertegenwoordigt de manier waarop in gegeven historisch-antropologische omstandigheden de inhoud gesegmenteerd wordt (en dus de kennis geobjektiveerd) en dit op alle niveaus, van de onderverdeling van elementaire waarnemingseenheden tot de ideologische systemen toe.
Een cultuur segmenteert de inhoud door niet alleen de elementaire waarnemingseenheden als kleuren, verwantschapsrelaties, dierennamen, lichaamsdelen, de wereld van de natuur, waarden en ideeën, als culturele eenheden vast te stellen; de cultuur segmenteert ook de grotere delen van de inhoud, de ideologieën. De ideologische posities worden voortgebracht door opposities van lange syntagmatische ketens, die volgens bepaalde assen gestruktureerd zijn. De ‘ideologische’ aard van ideologieën hangt af van | |
[pagina 81]
| |
het misverstand dat partiële semantische velden definitief zijn en niet terug te voeren tot veelomvattender verbanden binnen het Globaal Semantisch Systeem - zodat ze niet alleen met elkaar verbonden kunnen worden, maar ook met elkaar in strijd gebracht kunnen worden door onderlinge vergelijking. De kritiek op de ideologie brengt de partiële semantische velden in verband met veelomvattender verbanden om de partialiteit van de opposities te bepalen. | |
5.23. De tekenproduktieTekens voortbrengen houdt arbeid in, of deze tekens nu uit woorden bestaan of uit waren. Het is alsof de produktieve arbeid buiten het teken als betekenende kunstgreep staat en alleen betrekking heeft op de struktuur van de uitdrukking: maar eigenlijk zou de arbeid onder de betekenissen die door het teken geconnoteerd worden, moeten vallen, precies zo als het gesproken woord door middel van de uitspraak de taalkarakteristieken van degene die spreekt connoteert.
In het tot stand gekomen teken het betekenend spoor van de produktie ervan aanwijzen is arbeid die nog tot de hermeneutiek behoort in de zin dat de maatschappij de neiging heeft de verwijzing naar het produktief proces dat er het begin van vormde, uit de referenties van het teken te wissen. Maar ook al is het probleem irrelevant voor de uitzending van een eenvoudig en zeer gestandariseerd teken (zoals het woord /paard/), het wordt wel essentiëel voor de decodering van een film. Zoals voor het estethische teken, zijn de ordening zelf van de vorm van de uitdrukking, de gekozen substantie van de uitdrukking en de veronderstelde vorm van de inhoud, formerende tekens of indices van het type arbeid, van de ideologische, economische en estethische determinaties die aan de oorsprong staan van het complexe teken in zijn complexiteit: het zijn er de symptomen van in medische zin. Een semiotiek van het discours moet de identificatie van de arbeid die aan de produktie van het teken voorafgaat, volgens betrouwbare codes mogelijk maken. | |
5.24. De herstrukturering van semantische systemenWaar de herstrukturering van betekenende systemen heel langzaam verloopt, gaat die van de semantische systemen snel en dit bepaalt het leven van een cultuur. Deze herstrukturering kan door middel van semiotische oordelen of feitelijke oordelen tot stand komen.
1. De weg van binnen uit wordt gevormd door de uitzending van complexe tekens die semiotische of analytische oordelen vormen. Zij kennen per definitie aan een culturele eenheid alle (of een paar van de) semantische componenten toe, die de code hun toekent, (/de maan is een satelliet van de aarde/). Maar als we de omvang van het componentieel spectrum in aanmerking nemen, zijn er componenten die met elkaar in strijd zijn: het analytisch oordeel dat deze tegenstrijdigheden aan het licht brengt kan twee uitkomsten hebben, het kan of een dubbelzinnig discours voortbrengen, met een esthetisch doel (of met het doel te liegen of te bedriegen), of met het doel de definitie zelf van de culturele eenheid in kwestie aan het wankelen te brengen en zo het systeem te dwingen zich te herstruktureren. 2. De weg van buiten af wordt gevormd door de feitelijke of syntetische oordelen waarbij men op basis van nieuwe ervaringen aan de culturele eenheid nieuwe semantische componenten toekent, en zo nog weer een keer het hele systeem er toe dwingt zich te herstruktureren in de vorm van een herstrukturering van partiële velden en assen. 3. In deze zin is het universum van de semiose een universum in eyolutie, waarin het feit dat men uitgaat van strukturen niet betekent dat men ervan uitgaat dat het een stilstaand geheel is, maar waar men daarentegen het strukturele mechanisme van de verandering probeert te bepalen. In die zin, ook, doordat ze feitelijke oordelen doen ontstaan, hebben de materiële krachten hun uitwerking op hun bovenbouw die het universum van de semiose is. Maar aangezien ook de materiële krachten uitgedrukt moeten worden in tekens om begrepen en bedacht te worden (ekonomische verhoudingen, waardeverhoudingen van koopwaar, ideologische overdracht), scharen deze zich in de vorm van tekens in de semiose en worden beïnvloed door het semioseproces dat, bij de uitzending van oordelen, de voorwaarden stelt voor de gedragingen in de praxis, die de verandering van deze zelfde krachten teweegbrengen. | |
5.25. Decodering en interpretatieTijdens de dagelijkse kommunicatieve aktiviteit verwijst men bijna automatisch naar de codes, zodat men van decoderingsprocessen als geconditioneerde reflexen kan spreken, voorzover de culturele training, als natuurlijke konsekwentie, het gelijktijdige en vaak onbewuste antwoord van de ontvanger op de betekenende vormen bewerkstelligt. In het geval van bijzonder uitgewerkte, dubbelzinnige en verwarde boodschappen, en in het uiterste geval van poëtische boodschappen dwingt de decoderingsarbeid bovenal tot de beslissing die uit moet maken aan welke code of codes de betekenaar refereert en dus tot een reeks interpretatieve beslissingen die de exakte samensmelting of de bewuste acceptatie van meerdere met elkaar in strijd en tegelijkertijd aanwezig zijnde samensmeltingen betreffen. In dat geval wordt de deco- | |
[pagina 82]
| |
deringsarbeid interpretatieve aktiviteit die de verantwoordelijkheid van de ontvanger op het hoogste niveau erbij betrekt, zodat hij soms medezender wordt, aangezien hij kan besluiten de boodschap te decoderen op basis van codes die niet aanwezig waren bij de zender, toen die de boodschap uitzond. Zo verloopt het leven zelf van de semiose als pragmatiek van de kommunicatie, van de benedengrens; de autonome en door toevallige redenen interpretatieve, foutieve decodering, tot de bovengrens; de decodering verweven met hermeneutische beslissingen (het lezen van kunstwerken, interpretatie van gewijde teksten, kritiek der tekens). Van deze decoderingsmogelijkheden kan de semiotiek in de mate waarin deze de codes schetst de dynamische regels vaststellen, maar niet de gevolgen voorzien. Pas op het moment dat een geslaagde interpretatieve daad medegedeeld wordt door middel van de eigen interpretanten en zo tot publiek bezit geworden is, kan het resultaat van de interpretatie geaccepteerd worden door een gemeenschap en geintegreerd in de bestaande codes, die er dan verrijkt en voorzien van een nieuwe struktuur uit tevoorschijn komen. Of hij wordt geweigerd als individuele beslissing en idiosyncratisch gedrag, en terwijl hij het betekenend proces van de semiose en de gevolgen voor de praxis die er uit voortvloeien verstoort, verandert hij de struktuur van de codes niet. | |
5.26. De semiotische praxisHierom en om andere redenen is de semiotiek niet alleen een theorie, maar een voortdurende practijk. Dat is zo, omdat het semantisch systeem verandert en de semiotiek het maar gedeeltelijk beschrijven kan, en slechts in antwoord op konkrete kommunicatieve gebeurtenissen. Dat is zo, omdat de semiotische analyse het systeem dat zij aan het licht brengt, verandert. Dat is zo, omdat de sociale praxis zichzelf alleen in de gedaante van de semiose kan uitdrukken. Tekens zijn dus een sociale kracht en niet eenvoudige instrumenten die sociale krachten weerspiegelen. |
|