Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1978 (nrs. 5-8)
(1978)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
• Julia Kristeva
| |
[pagina 55]
| |
ter discussie wordt gesteld, is niet louter en alleen de theoretische vooronderstelling waarop deze voorstelling berust en die de neiging heeft op ieder gebied analogieën van het taalsysteem te ontdekken. Een dergelijke starheid heeft er alleen maar toe geleid dat de tekortkomingen van de linguïstiek zelf beter tot uitdrukking kwamen. Want de taalwetenschap, als wetenschap gevestigd in zoverre zij zich concentreert op de taal als een sociale code, biedt geen mogelijkheden om iets van de taal te verklaren dat niets met het maatschappelijk verdrag, maar met spel, genot of verlangen te maken heeft. Indien de linguïstiek zich toch rekenschap probeert te geven van deze zaken, dan wordt zij gedwongen inbreuk te maken op haar epistemologische zuiverheid en zich te tooien met termen als stilistiek, retoriek, poëzie, allemaal toevallige vormen van ‘discours’ zonder een empirische status. Wij zijn hiermee beland bij een cruciaal vraagstuk van het semiotisch onderzoek. Is het mogelijk dat de semiotici hun discipline zodanig ontwikkelen dat haar eigen vooronderstellingen aan kritiek onderworpen worden? De semiotiek mag niet slechts een loutere toepassing zijn van het linguïstische model - of van welk ander model dan ook - op betekenende praktijken. Haar reden van bestaan, als zij er een moet hebben, moet daarin liggen dat zij de systematische dwingende kracht binnen iedere betekenende praktijk identificeert (daartoe gebruik makend van geleende of originele modellen), maar, meer dan dat nog, dat zij binnen de praxis alleen datgene specificeert wat buiten het systeem valt en de specificiteit van de praxis als zodanig karakteriseert. Eén fase van de semiologie ligt nu achter ons, de fase nl. die loopt van Saussure en Peirce tot aan de Praagse School en het strukturalisme. In deze fase is het mogelijk geworden een systematische beschrijving te geven van de sociale en/of symbolische dwingende kracht die binnen iedere betekende praxis aanwezig is. Kritiek op deze fase vanwege haar ‘ideologische’ tendens - of deze nu fenomenologisch of eerder specifiek fonologisch of linguïstisch is - zonder de erkenning dat zij waarheid heeft helpen ontdekken door de immanente causaliteit en/of de aanwezigheid van een systematische sociale dwingende kracht binnen ieder sociaal functioneren bloot te leggen en te karakteriseren, leidt uiteindelijk tot de verwerping van de symbolische en/of sociale these (in de husserliaanse betekenis van het woord) die in iedere praxis onvermijdelijk aanwezig is. Dit geldt zowel voor de idealistische filosofen die de historisch-socialiserende rol van de symboliek verwaarlozen als voor de verschillende sociologische dogmatici die de specificiteit van de symboliek en haar logica wegwerken in hun streven deze tot een ‘externe’ determinant te herleiden. Mijns inziens is het alleen dan mogelijk kritiek uit te oefenen op deze ‘semiologie van systemen’ en haar fenomenologische grondslag wanneer men uitgaat van een betekenistheorie die noodzakelijkerwijs een theorie van het sprekende subject moet zijn. Het is algemeen bekend dat de herleving van de linguïstiek, die onder de naam ‘generatieve grammatica’ bekend staat - welke varianten en veranderde vormen deze ook kent - gebaseerd is op de rehabilitatie van de Cartesiaanse opvatting van de taal die gezien wordt als een daad die wordt uitgevoerd door een subject. Bij een nadere beschouwing blijkt, zoals sommige linguïsten (van Jakobson tot Kuroda) in de laatste jaren hebben aangetoond, dat dit ‘sprekende subject’ in feite het transcendentale ego is dat volgens Husserl ten grondslag ligt aan iedere predicatieve synthese, wanneer we de logische of linguïstische realiteit van de buitenwereld ‘tussen haakjes zetten’. De generatieve grammatica, die hecht gebaseerd is op dit subject, geeft niet alleen uitdrukking aan de waarheid die geldt voor de taal die de strukturalisten als een systeem beschrijven - namelijk dat de taal een daad is van een ego dat zijn band met die buitenwereld, die sociaal, natuurlijk of onbewust kan zijn, voor een ogenblik heeft verbroken - maar schept voor haar aanhangers ook de mogelijkheid om beter dan hun voorgangers de logica van deze thetische daad te beschrijven, uitgaande van een oneindige predicatie die iedere nationale taal aan een rigoureus systeem van regels onderwerpt. Toch is dit transcendentale subject niet de belangrijkste zaak waarop de hernieuwde semiologie zich richt en zou zij zich baseren op de voorstelling van | |
[pagina 56]
| |
de taal zoals die de generatieve grammatica eigen is, dan zal ze blijven steken in een stadium waarin de betekenende praktijken tot hun systematische aspect herleid worden - nog steeds een algemeen kenmerk van deze tak van wetenschap. Met betrekking tot het subject en het betekenen schijnt het mij toe dat de Freudiaanse revolutie er de oorzaak van is dat de Westerse epistèmè definitief van haar veronderstelde centrale positie verdrongen is. Maar hoewel de neerslag van deze revolutie uitstekend en met grote kennis van zaken is uitgewerkt in de geschriften van de Fransman Jacques Lacan of, op een geheel andere manier, door de Engelsen R.D. Laing en David Cooper in hun werken over de anti-psychiatrie, kan men toch in geen geval stellen dat deze revolutie zover is doorgedrongen dat zij van invloed is op de semiotische voorstelling van taal en praxis. De betekenistheorie staat nu op een tweesprong. Ofwel zal zij een poging blijven betekenissystemen te formaliseren door de logisch-mathematische werktuigen te verfijnen waarmee modellen geformuleerd kunnen worden op basis van een (betrekkelijk gedateerde) opvatting waarin de betekenis wordt gezien als een daad van een transcendentaal ego dat van zijn lichaam, zijn onbewuste en ook van zijn geschiedenis is afgesneden. Ofwel zij zal zich aanpassen aan de theorie waarin het sprekende subject een verdeeld subject is (bewust, onbewust) en doorgaan te proberen de werking die karakteristiek is voor beide zijden van deze tweedeling te specificeren. Daarbij zullen beide aspecten blootgesteld worden aan de krachten die buiten het logische en het systematische vallen, dat wil zeggen enerzijds aan bio-fysiologische processen (die zelf al onvermijdelijk deel uitmaken van de betekenende processen en door Freud ‘driften’ zijn genoemd) en anderzijds aan sociaal dwingende krachten (gezins-structuren, produktiewijzen, etc.). Kiest men voor de laatste mogelijkheid, dan zal de betekenis in de semiologie, of sémanalyse, een benaming die ik voorgesteld heb, niet als een tekensysteem maar als een betekenend proces opgevat worden. Binnen dit proces zou men het vrijkomen en de daaropvolgende geleding van de driften door de sociale code geregeld, maar niet herleidbaar tot het taalsysteem, als een génotexte kunnen zien en het betekenende systeem, zoals dat zich voordoet aan de fenomenologische intuïtie als een phénotexte, die beschreven kan worden in termen van structuur of van competence/performance of volgens andere modellen. De aanwezigheid van de génotexte binnen de phénotexte wordt aangeduid door wat ik een disposition sémiotique genoemd heb. In het geval bijv. van een betekenende praxis zoals ‘poëtische taal’, bestaat de disposition sémiotique hierin dat zij op verschillende manieren afwijkt van de grammatikale regels van de taal. Zo zijn er in de ‘poëtische taal’ articulatorische effecten die het fonematische systeem terugleiden naar zijn articulatorische, fonetische basis en dientengevolge naar de door driften geregeerde bases van de geluidsvoortbrenging. Ook gebeurt het dat in de poëtische taal een lexeem ‘overgedetermineerd’ wordt door de veelsoorige betekenissen die het in het gewone dagelijkse gebruik niet draagt, maar die zich er a.h.w. aan vastzetten omdat het in andere teksten voorkomt. Daarnaast kan er sprake zijn van syntaktische onregelmatigheden zoals ellipsen, niet achterhaalbare deleties, onbepaalde inbeddingen, etc. Vervolgens komt het voor dat de relatie tussen de hoofdpersonen van een uiting terwijl zij in een spreekdaad functioneren - men raadplege hierover het werk van J.L. Austin en John Searle - vervangen wordt door een systeem van relaties dat gebaseerd is op fantasie. Enzovoorts, enzovoorts. Deze variaties kunnen gedeeltelijk beschreven worden als zogenaamde primaire processen (verplaatsing, condensatie - of metonymie, metafoor) die loodrecht staan op de logisch-symbolische processen die in de predicatieve synthese dienen om het taalsysteem tot stand te brengen. In het voetspoor van Freud werden deze variaties al door de strukturalisten ontdekt op het ‘lagere’ fonologische niveau van de linguïstische synthese. Andere variaties die hieraan toegevoegd moeten worden, zijn de herhalingsdrang maar ook ‘operaties’ die kenmerkend zijn voor topologieen en functies tot stand kunnen brengen tussen de betekenende code en het gefragmenteerde lichaam van het sprekende subject als ook de lichamen van zijn partners in | |
[pagina 57]
| |
gezin en maatschappij. Alle functies die een grens veronderstellen (in dit geval de breuk die teweeg wordt gebracht door de benoemingsdaad en de logisch-linguïstische synthese die daarmee in werking treedt) en de overschrijding van die grens (het plotseling verschijnen van nieuwe betekenende ketens) spelen een essentiële rol bij iedere bestudering van de betekenende praxis, waarbij met praxis bedoeld wordt dat een symbolische wet niet alleen aanvaard maar ook overtreden wordt met het doel deze te vernieuwen. Het moment van de overtreding is het essentiële moment in de praxis. Van praxis kunnen wij spreken telkens wanneer de systematiciteit overschreden wordt, d.w.z. wanneer de eenheid die het transcendentale ego eigen is, overschreden wordt. Het subject van de praxis kan niet het transcendentale subject zijn, dat is verschuiving, de splitsing mist in de logische eenheid die teweeggebracht wordt door de taal die, binnen het betekenende lichaam, de symbolische orde scheidt van de werking van de libido (die door de disposition sémiotique aan het licht komt). Wil men de disposition sémiotique identificeren, dan moet men in feite de verschuiving binnen het sprekende subject identificeren, zijn vermogen de orde waarin hij gevangen zit te vernieuwen. Voor het subject betekent dit vermogen het vermogen om te genieten. Toch mag men niet vergeten dat deze logica van verschuivingen, splitsingen en het oneindig opschuiven van de symbolische grens, hoewel zij beschreven kan worden in termen van operaties en concepten, ons tot operaties leidt die heterogeen zijn ten opzichte van de betekenis en haar systeem. Hiermee bedoel ik dat deze ‘operaties’ pre-betekenis en pre-teken (of trans-betekenis, trans-teken) zijn en ons terugleiden naar de verdelingsprocessen in de levende materie van een organisme dat onderworpen is aan biologische dwingende krachten en sociale normen. In dit licht bezien lijkt het noodzakelijk dat de driftentheorie van Melanie Klein alsook de psycholinguïstische studie van de taalverwerving verfijnd en uitgewerkt wordt. Maar dan wel met dien verstande dat deze studie niet louter en alleen herhaalt wat reeds uit-en-te-na in en door het linguïstische systeem van het transcendentale ego is aangetoond. Het gaat er hier niet om de semiotiek van betekenende systemen te vervangen door beschouwingen over de biologische code eigen aan de aard van hen die ze gebruiken - hetgeen tenslotte een tautologische bezigheid is omdat de biologische code gemodelleerd is op het taalsysteem. Men zou eerder de heterogeniteit moeten postuleren van biologische operaties in verband met betekenende operaties en de dialektiek van de eerstgenoemde moeten bestuderen (dat wil zeggen het feit dat, hoewel deze operaties onveranderlijk onderworpen zijn aan de betekenende en/of sociale code, zij toch in zoverre inbreuk maken op de code dat het subject de kans krijgt er genot aan te beleven de code te vernieuwen en zelfs in gevaar te brengen, wanneer hij tenminste, door een onderdrukking of een ‘geestesziekte’, de processen niet blokkeert). Aangezien de semiotiek zelf een metataal is, kunnen de semiotici niet meer doen dan deze heterogeniteit postuleren. Zodra zij erover spreken, homogeniseren zij het verschijnsel, brengen het in verband met een systeem en verliezen hun vat erop. De specificiteit van de semiotiek kan alleen worden behouden in de betekenende praxis die de heterogeniteit in kwestie teweeg brengt, zoals bijvoorbeeld de poëtische taal waarin vrij gebruik wordt gemaakt van de taalcode; of zoals bij muziek, dans en schilderen waarbij de psychische driften die niet getemd zijn door de dominerende symbolisatiesystemen, hergeordend worden en aldus hun eigen traditie vernieuwen; of zoals - op een andere wijze - bij ervaringen met verdovende middelen: allemaal zoeken en gebruiken ze deze heterogeniteit en de hiermee verbonden verbreking van een symbolische code die zijn (sprekende) subjecten niet ‘in bedwang kan houden’. Maar indien de semiotici aldus openlijk erkennen dat zij de heterogeniteit van de betekenende processen slechts kunnen begrijpen door deze tot een systematisch geheel te herleiden, geven zij daarmee dan hun eigen intellectuele bankroet toe? Al hetgeen in het huidige onderzoek deugdelijk in elkaar zit en intellectueel verantwoord is, dwingt de onderzoekers ertoe de grenzen van hun eigen metataal in verhouding tot het betekenende proces | |
[pagina 58]
| |
te benadrukken. Hun eigen metataal kan alleen dát gedeelte van het betekenende proces verklaren dat tot het gebied van de algemene metataal behoort waarvan hun eigen inspanningen afhankelijk zijn. Bekijken we de geschiedenis, dan zien we dat het (omvangrijke) gedeelte dat nog overblijft asiel moest vinden bij de godsdienst (sinds de Stoïcijnen opvallenderwijs zij het min of meer marginaal met semiotische bespiegelingen geassocieerd) terwijl het via de middeleeuwse theorieën van de modi signifiandi en de Art of Combinations van Leibniz zijn weg vond naar de fenomenologie of het positivisme. Nu pas en alleen op basis van een theorie van het sprekende subject als een subject van een heterogeen proces, kan de semiotiek laten zien dat hetgeen buiten haar metalinguïstische werkwijze ligt - de ‘overblijfselen’, het ‘afval’ - in het proces van het sprekende subject datgene is wat het moment vertegenwoordigt waarop het in actie komt, berecht en ter dood veroordeeld wordt: een heterogeniteit met betrekking tot het systeem die binnen de praxis werkzaam is en die, wanneer ze niet wordt aangezien voor wat ze is, tot een transcendentie verstoffelijkt kan worden. Wij zijn nu zover dat we de sémanalyse met al haar dubbelzinnigheden kunnen begrijpen. Enerzijds demystificeert de sémanalyse de logica die bij de uitwerking van elke transcendentale reductie een rol speelt. Om dit te bereiken, moet ieder betekenend systeem als een praxis bestudeerd worden. Anderzijds kan de sémanalyse die erop gericht is de ‘negativiteit’ bloot te leggen die Hegel als de grondslag beschouwde van iedere rationele handeling, maar die hij tevens, met een meesterlijke zet, onderwierp aan het absolute weten, gezien worden als de directe opvolger van de dialektische methode. Maar de dialektiek die met de sémanalyse voortgezet wordt, is een dialektiek die uiteindelijk waarachtig materialistisch is omdat het de materialiteit - de heterogeniteit - onderkent van deze negativiteit waarvan Hegel de concrete basis niet kon onderscheiden en die de mechanistische marxisten reduceerden tot niets anders dan een uitwendige economische factor. Liet C.S. Peirce zich al niet verleiden door de beloften die de dialektiek scheen in te houden toen hij schreef: ‘mijn filosofie roept Hegel weer tot leven, ook al is het op een vreemde manier’? De inzet waarvoor de semiotici nu spelen ligt er volgens mij daarin dat zij de praxis herontdekken d.m.v. het systeem en dat zij door wat heterogeen t.o.v. het betekenissysteem is en wat het transcendentale subject in twijfel trekt, rehabiliteren. Maar als zij aan deze taak beginnen, dan brengen zij de hachelijke of plezierige aspecten van een praxis onder in een systeem dat juist door dit feit onmiddellijk zijn plaats inneemt binnen de heersende sociale code. Aangezien de semiotiek door haar verklarende metalinguïstische kracht een actieve factor is bij sociale cohesie, draagt deze wetenschap bij tot het ontstaan van het geruststellend beeld dat iedere maatschappij biedt wanneer zij alles begrijpt, inclusief de praktijken die haar met opzet ondermijnen. Als de gewaagde onderneming waarvoor de semiotiek nu staat ondanks alles gerechtvaardigd kan worden, dan kan dat op grond van een historische noodzaak. De huidige veranderingen binnen het kapitalisme, het ontwaken, in politiek en economisch opzicht, van de oude beschavingen (India, China) hebben een crisis teweeggebracht in de symbolische systemen waarbinnen het Westerse subject, dat officieel gedefinieerd is als een transcendentaal subject, tweeduizend jaar lang zijn leven gesleten heeft. De marxistische theorie, die nog steeds een belangrijk werktuig is om de economisch bepalende factoren van sociale verhoudingen te begrijpen, vertelt ons weinig over deze crisis. Het is dan ook geen theorie over de betekenis of het subject. In de economische rationaliteit van het marxisme bestaat er geen subject. Dat is wel het geval bij de marxistische revolutie maar de grondleggers van deze filosofie hebben ons hier niets over nagelaten, terwijl de academische marxisten van tegenwoordig staan te popelen om zich in naam van een of ander ‘objectief proces zowel van de betekenis als van het subject te ontdoen. Is dit niet het geval dan verzinnen ze wel een theorie van het subject dat uiteindelijk het subject van Hegels opvatting van het recht blijkt te zijn, d.w.z. het subject van het burgerlijke recht, om ons dan uit te nodigen om iedere betekenende praxis | |
[pagina 59]
| |
naar dit beeld op te vatten. Dit heeft wel bitter weinig te maken met revolutie, verlangens en zelfs met Hegels negativiteit! De mechanistische marxisten lossen nog steeds hun schuld in aan Feuerbach en aan zijn humanistische dialektiek op haar kop. Indien het dialectisch materialisme een leemte laat zien m.b.t. de betekenende praxis en haar subject, dan kan de semiotiek de aangewezen wetenschap zijn om een nieuwe voorstelling van zaken uit te werken. Met behulp van de semiotiek zou men, als men er tenminste voor uitkijkt niet verstrikt te raken in zowel het mechanisme van de psychoanalytische overdracht noch in dat van formalistische beschrijvingen, de heterogene logica van de betekenende praxis tot stand kunnen brengen en haar uiteindelijk d.m.v. haar subject kunnen plaatsen in de historisch bepaalde produktieverhoudingen. De semiotiek kan bijdragen tot een historische typologie van de betekenende praxis door alleen al de specifieke status van het sprekende subject binnen die praxis te onderkennen. Op deze wijze kan een nieuw perspectief op de geschiedenis worden geopend en zijn we misschien in staat een nieuw principe te vinden om de historische tijd in te delen, aangezien de betekenende temporaliteit niet samenvalt met de temporaliteit van produktiewijzen. Zoals de ‘klassieke’ semiotici al wisten, krijgt een taaluiting haar betekenis van de persoon of personen tot wie zij gericht is. De semiotiek van de betekenende praktijken richt zich tot al diegenen die, geëngageerd in een praxis van uitdaging, vernieuwing of persoonlijk experiment, herhaaldelijk in de verleiding komen hun discours als middel om de logica van hun praxis over te dragen maar op te geven aangezien er geen plaats voor is in de dominante vormen van ‘discours’ (vanaf de positivistische grammatica tot het sociologisme) en in een vrijwillige ballingschap te gaan, in wat Mallarmé een ‘indicible qui ment’ noemde ten behoeve van een praxis die het stilzwijgen zal bewaren. De semiologie van de betekenende praxis daarentegen is bereid gehoor te geven aan alle pogingen die, sinds een nieuwe positie voor het sprekende subject is uitgewerkt, de status van de betekenis binnen maatschappelijke uitwisselingen zo trachten te vernieuwen en te hervormen dat zelfs de taalorde vernieuwd wordt. Men denke hierbij aan schrijvers als Joyce, Burroughs en Sollers. De semiologie maakt hiermee een moreel gebaar omdat zij de zaken die de fundamenten van de socialiteit aan het wankelen brengen begrijpelijk en daardoor socialiseerbaar wil maken. In dit opzicht zet de sémanalyse de semiotische ontdekking voort waarover we aan het begin van dit artikel spraken. De sémanalyse stelt zichzelf in dienst van de sociale wet die systematisering, communicatie en uitwisseling nodig heeft. Maar als men deze weg inslaat, dan moet men onvermijdelijk een andere, meer recente behoefte eerbiedigeneen behoefte die het spookbeeld van de ‘zuivere wetenschap’ neutraliseert. Het subject van de semiotische metataal moet, hoe kortstondig ook, zichzelf in twijfel trekken, zich ontworstelen aan het beschermende omhulsel van een transcendentaal ego binnen een logisch systeem en aldus zijn band herstellen met die door driften, maar ook sociaal, politiek en historisch geregeerde negativiteit die de sociale code doorkruist en vernieuwt. |
|