Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1978 (nrs. 5-8)
(1978)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
• Umberto Eco
| |
[pagina 49]
| |
De semiotiek van Peirce - die een filosoof was - wekte de belangstelling van een klein aantal filosofen, werd expliciet voortgezet door Charles Morris en beïnvloedde tenslotte van een afstand een aantal onderzoekers op verschillende gebieden, die mogelijkerwijs niet eens de werken van Peirce hadden gelezen, maar die desalniettemin van termen als indices, ikonen en dergelijke gehoord hadden. De semiotiek van Saussure - die een linguïst was - wekte de belangstelling van een klein aantal linguïsten (onder wie Hjelmslev, Benveniste en Buyssens) en van vele literaire critici, culturele antropologen en zelfs van architecten. Pas toen Roman Jakobson, één van de belangrijkste figuren van de hedendaagse linguïstiek, zich bezig begon te houden met het probleem van de semiotiek als wetenschap en de twee tradities van Peirce en Saussure met elkaar in aanraking bracht, begonnen zich de contouren af te tekenen van een samengesmolten geheel, dat tot op heden nog steeds niet helemaal is verwezenlijkt. Alsof deze tweedeling nog niet verwarrend genoeg was, behelsde de semiotiek nog een ander aspect dat, naarmate de discipline aan zelfbewustzijn won, de belangstellende leek in verwarring zou brengen. De semiotiek lijkt namelijk twee fundamentele kenmerken te bezitten. Zij heeft niet alleen de neiging zich bezig te houden met alle culturele en met een groot aantal natuurlijke fenomenen, maar tracht ook voortdurend een aantal onderzoeksgebieden, die zich daar vaak helemaal niet bewust van zijn, als een deel van de semiotiek te bestempelen. Veel van het beste hedendaagse semiotische onderzoek wordt dan ook gepleegd door mensen die in het geheel niet pretenderen dat zij zich met de semiotiek bezig houden, maar die dat desondanks toch doen. Zo kan het dan ook gebeuren dat er tegenwoordig, impliciet of expliciet, semiotisch onderzoek wordt gepleegd over dierencommunicatie (zoosemiotiek); over communicatie d.m.v. aanraking, warmte en gebaren (tacesika en kinesika); over de traditionele medische semiologie (de studie van symptomen in de fysiologie, pathologie en de psychologie) en zelfs over biologische processen zoals de overdracht van genetische eigenschappen; over linguïstische communicatievormen waarmee de linguïsten tot voor enkele jaren onbekend waren zoals de intonatie van de stem en de ritmische elementen van de verbale taal (paralinguïstiek); over gelaatsuitdrukkingen, de betekenis van de ruimtelijke afstand tussen individuen en dus ook over architecturale ruimten (proxemika); over alle verschillende soorten visuele signaalsystemen, van verkeersborden tot schilderijen; over ingewikkelde linguïstische fenomenen zoals de interne opbouw van een tekst, de categorieën van de klassieke retoriek, de typologie van teksten in zowel de poëzie als in de verschillende vormen van massacommunicatie, terwijl Sovjet geleerden in Tartoe al gedurende enige tijd een typologie van culturen aan het uitwerken zijn waarmee zij bijvoorbeeld de middeleeuwse cultuur of die van de Verlichting willen interpreteren waarbij ze dezelfde categorieën gebruiken die dienen om de funktie van een woord, een zin of van een poëtische tekst te verklaren. De vraag is nu of er een gemeenschappelijk perspectief bestaat dat al deze verschillende wijzen van aanpak verbindt of zou moeten verbinden. De mens beweegt zich in de maatschappij door middel van tekens. Onder tekens worden niet alleen woorden, maar ook gebaren, beelden, nonverbale geluiden zoals het luiden van de klokken van de Big Ben verstaan. Duidelijke voorwerpen (zoals vlaggen) die door de mens uitgedacht zijn om iets aan te duiden, zijn tekens, maar hetzelfde geldt ook, om maar gewonere voorbeelden te geven, voor een rookpluim die een brand verraadt, de voetafdruk in het zand waaruit Robinson Crusoë kan opmaken dat er een man over het strand heeft gelopen, de aanwijzing die Sherlock Holmes op het spoor van de moordenaar brengt. Zoals de Ouden al wisten, bestaan er kunstmatige en natuurlijke tekens. Maar wat is nu eigenlijk een teken? Is het een woord, een zin? Peirce zou zeggen dat zelfs een heel boek een teken is. En als tekens niet datgene zijn wat aangeduid wordt, maar er eerder toe dienen dat wat er niet is, aan te duiden of weer in herinnering te roepen, zijn ideeën dan ook tekens? Voor | |
[pagina 50]
| |
Locke, Berkeley en Peirce bestond hierover geen twijfel. Mijns inziens is Peirce degene die zich van dit probleem het meest bewust was. Hij schreef: ‘A sign is something which stands to somebody for something in some respect and capacity.’ Een teken is dus iets (of het nu een natuurlijk of een kunstmatig object is) dat in de plaats staat van iets dat afwezig is, dat niet eens zou kunnen bestaan of dat op zijn minst nergens aanwezig kan zijn op het moment waarop ik het teken gebruik. Dit betekent dat het essentiële kenmerk van het teken is dat ik het kan gebruiken om te liegen. Alles wat gebruikt kan worden om te liegen, is dus een teken - aangezien alles wat dient om een leugen te vertellen in de juiste omstandigheden ook gebruikt kan worden om de waarheid te zeggen. Omdat een teken gebruikt kan worden om te liegen, behoeft het niet uitgelegd te worden door het ding, het object waarmee het correspondeert, te laten zien. Het kan uitgelegd worden door een ander teken te gebruiken, enzovoorts, enzovoorts. Dit is de zogenaamde ‘interpretanten’ theorie van Peirce: ‘A sign is anything which determines something else (zijn interpretant) to refer to an object to which itself refers (zijn object) in the same way, the interpretant becoming in turn a sign, and so on ad infinitum.’ Deze relatie die ieder teken met alle andere tekens onderhoudt, vormt voor Peirce het proces van de onbeperkte semiosis: ‘I am, as far as I know, a pioneer, or rather a backwoodsman, in the work of clearing and opening up what I call semiotic, that is, the doctrine of the essential nature and fundamental varieties of possible semiosis.’ In het licht van deze bewering kunnen we zien dat de semiotiek een onbegrensd werkterrein voor zich heeft liggen dat zich veel verder uitstrekt dan het domein van de conventionele tekensystemen dat door de mens uitgevonden is om met elkaar te kunnen communiceren. Charles Morris besefte dit ten volle toen hij in Foundations of the theory of Signs (geschreven in 1938, ten tijde van de International Encyclopaedia of Unified Science) verklaarde: ‘Something is a sign only because it is interpreted as a sign of something by some interpreter... Semiotic, then, is not concerned with the study of a particular kind of object, but with ordinary objects in so far (and only in so far) as they participate in semiosis.’ Hiermee legde hij reeds de fundamenten voor het ontstaan, waartoe Peirce met zijn werk de aanzet gaf, van een algemene semiotiek die zich inspireert op de filosofie, de logica en de psychologie. Toch werd dit pas veel later gerealiseerd en wel voornamelijk onder de stimulerende invloed van de linguïstische semiologie van Saussure. Bij de semiotiek van Peirce wordt het teken in relatie gezien met zijn eigen interpretant en dus in samenhang met andere tekens en zelfs met de cultuur als een geheel. Maar het teken wordt ook in relatie gezien met zijn eigen object en dus met de zaak die het aanduidt. De gehele tekentypologie van Peirce - het beroemde onderscheid dat hij maakte tussen symbolen, indices en ikonen - is gebaseerd op de variabele relatie die tekens met het object waarnaar ze verwijzen, onderhouden. Dit onderscheid dat Peirce voorstelde, was van zeer grote betekenis en beheerst tot op heden de discussies over de semiotiek. Toch weten we nu ook dat dit onderscheid niet toereikend is. We weten dat het onmogelijk is om een tekentypologie te ontwerpen alsof tekens op zichzelf staande eenheden waren, terwijl het in feite relaties zijn. Zij staan voor iets anders, maar het probleem om de betekenis van de tekens te doorgronden, draait niet om het ‘zij’ of het ‘iets’, maar om de functie van het staan voor. Wanneer men deze functie bestudeert, moet men het object waarnaar het teken soms kan verwijzen, vergeten. In Engeland heeft P.F. Strawson zeer goed aangetoond dat het definiëren van de betekenis van een zin (hetgeen zelfs gedaan kan worden als de overeenkomstige propositie geen extensie heeft - d.w.z. als het niet naar een werkelijke toestand van de wereld verwijst) iets volkomen anders is dan een zin te gebruiken om een ware propositie uit te drukken, d.w.z. om iets te noemen of naar iets te verwijzen. Het verwijzen naar iets heeft zeker te maken met een theorie over het gebruik van tekens en dus met een algemene semiotiek. Maar het is niet genoeg om de functie van het teken, d.w.z. de correlatie die door de maatschappij (of door de cultuur) | |
[pagina 51]
| |
verondersteld wordt, te definiëren opdat iets voor iets anders zou kunnen staan. Toch heeft een aantal adepten van Peirce, die hun aandacht teveel op de relatie tussen het teken en het object richtten, alleen dit aspect van het semiotische proces bestudeerd en daarbij de interpretantentheorie (die, afgezien van al het andere, veel ondoorzichtelijker is) verwaarloosd. Hierdoor komt het dan ook dat de semiotiek zich voor het merendeel (in de vorm van de semiologie) volgens de koers die door de Saussuriaanse linguïsten werd ingeluid, ontwikkeld heeft. De stellingen van Saussure zijn algemeen bekend. Bij het taalteken staat een signifant in relatie tot een signifié (vormaspect tegenover betekenisaspect). Het idee dat er een correlatie tussen beide bestaat, een idee dat reeds bij Peirces begrip ‘staan voor’ aanwezig was, wordt zo krachtig geaccentueerd. Maar dit is niet het enige wat Saussure heeft gedaan. Hij benadrukt vooral dat de relatie signifiant/signifié willekeurig is en dat de taal daarom een sociaal bepaalde code is. Vervolgens toont hij aan dat de taal een systeem is (of een struktuur om een modernere term te gebruiken) d.w.z. een netwerk van wederkerige opposities waarbinnen iedere entiteit haar waarde krijgt op grond van de aanof afwezigheid van andere entiteiten - net als bij een spelletje schaak waarbij je door één enkel stuk te verplaatsen de struktuur van het geheel verandert. Saussure's semiologische intuïtie blijkt wel uit het feit dat hij van mening was dat de relatie signifiant/signifié en het begrip systeem niet alleen op de verbale taal maar ook op vele andere tekensystemen toegepast kan worden. Saussure heeft bijvoorbeeld ook een lijst gemaakt van militaire signalen, hoffelijkheidsgebruiken, liturgieën en doofstommentalen. Zo werd het mogelijk om het culturele leven in zijn geheel te zien als een omvangrijk systeem van tekensystemen. Dit verklaart hoe het komt dat het semiotisch onderzoek van de laatste tien jaren zijn oorsprong vindt in de strukturele semiologie van Saussure. Zo is daar het onderzoek van Barthes over literatuur en mode, de samenvatting die A.J. Greimas van het werk van Propp heeft gemaakt en de studie over de interne opbouw van teksten van de Russische formalisten, de filmanalyse van Christian Metz, de uitwerking van een logica in visuele systemen van Luis Pietro, enz. enz. Achter deze onderzoeksprofilering staat de persoon van Roman Jakobson die de prestatie leverde een drievoudige fusie tot stand te brengen tussen de erfenis van de Saussuriaanse linguïstiek, het onderzoek van de Russische formalisten in de twintiger jaren en van de Praagse School in 1929 die haar aandacht vooral richtte op literaire strukturen, en tenslotte de ontdekkingen van de mathematische informatietheorie (binaire berekening als de sleutel tot de beschrijving van semiotische systemen). Als Lévi-Strauss het werk van Jakobson niet gekend had, dan zou hij misschien nooit een antropologie ontworpen hebben die de strukturen van maatschappijen en mythen in overeenstemming met de wetten die de verbale taal regeren, beschrijft. Noch zou Jacques Lacan de pschychoanalytische theorie vanuit een linguïstisch standpunt herzien hebben. Het is inderdaad Saussures voorstel - nl. dat er vele tekensystemen bestaan, die alle aan dezelfde wetten gehoorzamen, dat de semiotiek deze wetten bestudeert en op grond daarvan een tak van de algemene psychologie wordt - dat de aanzet gaf tot het uitwerken van de semiotiek tot een wetenschap die in de laatste instantie de dieptestrukturen van de menselijke geest wil verklaren. Zelfs al distantieert Chomsky zich tegenwoordig van de erfenis van Saussure en gelooft hij dat een algemene semiotiek niet op dezelfde manier als een grammatica van de verbale taal ontworpen kan worden, kan zijn onderzoek toch tot dezelfde oorsprong teruggevoerd worden. Toch had de stelling van Saussure twee beperkingen die de ontwikkeling van de semiologie die hij voorstond, bemoeilijkte. Enerzijds bleef het begrip signifié vaag en halverwege steken tussen de psychologie en Plato's ideeëntheorie. Anderzijds nam Saussure om zijn theorie te illustreren alleen tekensystemen als voorbeeld die op willekeurige codes berustten en die voor expliciete communicatiedoeleinden geproduceerd waren. Wat dit tweede punt betreft, hebben we gezien dat de semiotiek van Peirce in dit opzicht veel vruchtbaarder was en pas toen er een strukturele | |
[pagina 52]
| |
theorie van het signifié was uitgewerkt die het mogelijk maakte om de inhoud van de signifiants en dus van de gehele cultuurorganisatie te bestuderen, kreeg dit begrip een duidelijk omlijnd karakter. Hjelmslev heeft hiermee een begin gemaakt en zo de basis gelegd voor het moderne onderzoek op het gebied van de strukturele semantiek waarbij het waarschijnlijk is dat het op een bepaald punt van zijn ontwikkeling met Peirces theorie der interpretanten in aanraking komt. Immers, onafhankelijk van de manier waarop zij gebruikt worden om objecten of situaties aan te duiden, verwijzen tekens naar de systemen van eenheden waarin de verschillende culturen hun wereldbeschouwing vormen. Als wij postuleren dat cultuurstrukturen (de manier waarop een gegeven maatschappij de wereld die het waarneemt, analyseert en verandert, organiseert) semiotische strukturen zijn en dus systemen van eenheden waarvan iedere eenheid de plaats van een andere kan innemen, dan kunnen we een typologie van teksten maken, de retoriek en de ideologie bestuderen, de productivité textuelle verkennen en een methode vinden om mythen, sociale strukturen, systemen van objecten en zelfs economische verhoudingen als semiotische systemen op te vatten. Maar dit alles brengt met zich mee dat de opvatting van het teken samensmelt met de teken-funktie. Een semiotisch verband bestaat wanneer, met welk materieel continuum we ook te maken hebben, het gesegmenteerd, onderverdeeld is in relevante eenheden d.m.v. een abstrakt systeem van opposities. De eenheden die door dit systeem relevant gemaakt worden, vormen volgens Hjelmslev de uitdrukkings-laag die (door een code) in correlatie staat met de eenheden van een inhoudlaag, waarin een ander stelsel van opposities bepaalde (semantische) eenheden - waardoor een gegeven cultuur ‘denkt’ en het ongedifferentieerde continuum die de wereld is, uitzendt - relevant heeft gemaakt. Daarom is het teken de correlatie, de funktie die twee ‘functoren’ - usitdrukking en inhoud - tot een eenheid maakt. Maar de ‘functoren’ kunnen deel uitmaken van verschillende correlaties. Correlaties zijn mobiel en een gegeven object kan de plaats van vele andere objecten innemen. Hierdoor kan men de dubbelzinnigheid, de semantische rijkdom van de verschillende taaltypen verklaren en begrijpen waarom er verschillende codes gecreëerd en veranderd worden en waarom ze elkaar soms overlappen. Het is dan ook duidelijk waarom het concept van de tekenfunktie de categorie van ‘het teken’ en de naïeve opvatting van de relatie signifié / signifiant aan het wankelen heeft gebracht. Iedere culturele entiteit immers kan deel uitmaken van een veelsoortige reeks correlaties en de uitdrukking van verschillende inhouden worden. Ook is het mogelijk dat een eenheid die in de ene correlatie als uitdrukking fungeert, in de andere inhoud wordt en vice versa. Uitdrukking en inhoud zijn niet precies omlijnde eigenschappen van onverenigbare semiotische objecten. Zij zijn de correlationele funktie die ieder object of gebeurtenis kan krijgen in de algemene betekenisrelatie. Maar zodra het model van de tekenfunktie uitgebreid wordt tot over de grenzen van de verbale taal, doet zich een ander probleem voor. Er bestaan systemen (of processen) waarin er tussen elementaire eenheden niet langer een tekenfunctie bestaat, zoals bijv. tussen een woord en zijn betekenis. Soms strekt de correlatie zich over bredere eenheden uit die niet gemakkelijk in kleinere eenheden gesplitst kunnen worden. Daarom wordt de categorie ‘teken’ (en zelfs categorieën als ‘boodschap’, ‘woordgroep’ of ‘zin’) bij vele onderzoekingen vervangen door de categorie ‘tekst’. Zo'n categorie als ‘tekst’ kan ook van pas komen wanneer men wil nagaan in hoeverre een semiotische analyse mogelijk is bij visuele kunstwerken waarbij het moeilijk is om de discourse in volledig gecodeerde, elementaire tekens te verdelen. Dit is zelfs zo moeilijk dat velen geneigd zijn te zeggen dat er ongecodeerde betekenissystemen bestaan, waarbij de semiotiek moet wijken voor het onuitdrukbare en onuitspreekbare. Hiermee komen we weer voor twee andere problemen te staan die in de hedendaagse discussies over de semiotiek zeer actueel zijn. Het eerste probleem is dat er geen waarborg bestaat dat iedere inhoud of uitdrukking geverbaliseerd kan worden (Peirce heeft nooit gezegd dat de interpretant van | |
[pagina 53]
| |
een woord alleen maar een ander woord kan zijnhet kan een beeld, een gebaar, een gedragsgewoonte zijn). Het tweede probleem is dat het concept van de code enigszins herzien moet worden. Er bestaan ‘term-to-term’ codes zoals Morse. Ook bestaan er codes waarbij een bepaalde reeks uitdrukkingseenheden met een geheel aan inhoudeenheden correspondeert, zonder dat er sprake is van een ‘term-to-term’ relatie. Er zijn teksten waarop in een bepaald onderzoeksstadium alleen een soort ondercodering toegepast kan worden. Dit soort teksten wordt geïdentificeerd door correlaties tussen macroscopische segmenten en men weet nog steeds niet of het ooit mogelijk zal zijn om nog kleinere eenheden te isoleren, afgezien van de vraag nog of de cultuur deze kleinere eenheden zal accepteren als conventionele elementen van een correlationeel systeem. Dit probleem kan zich ook voordoen wanneer een tekst (een literair werk bijv.) niet een reeds bestaande code respecteert maar een nieuwe code creëert. Hierbij is dan een soort discourse betrokken die een mogelijke code aankondigt die een nieuwe geleding van de cultuur produceert (zoals Julia Kristeva aantoont). Tegelijkertijd doen semiotici op andere gebieden precies het tegenovergestelde. Zij gaan dan over tot een overcodering, bijvoorbeeld wanneer ze de grammaticawetten plaatsen boven die van de retoriek en de teksttypologie. Maar op dit punt bemoeilijken de semiotici die zich bezig houden met de bestudering van teksten, de decoderingsoperatie, omdat zij veel openlijker en gewaagder gaan interpreteren, het potentieel van de verschillende talen onderzoeken en hypothesen construeren betreffende de mogelijkheid van nieuwe strukturen (verborgen, onbekende strukturen of strukturen die nog ex novo tot stand gebracht moeten worden). Bij dit deductieve werk zou het herlezen van Peirces uiteenzettingen over abductie zeer verhelderend kunnen werken. De semiotiek is dus een mobiele wetenschap die op velerlei gebieden toegepast kan worden. Terwijl Sebeok ons enerzijds op de hoogte brengt van de laatste ontdekkingen op het gebied van de dierencommunicatie, zijn de culture antropologen in het voetspoor van Erving Goffman en Gregory Bateson bezig om onder de naam ‘etnomethodologie’ een serie gespreksregels uit te werken die de sociale condities van het praktische tekengebruik moeten verduidelijken. In dit perspectief herontdekken de semiotici het Angelsaksische analytische onderzoek op het gebied van de taaldaden en wordt het probleem van het ‘subject’ van het ‘discours’ (zie hierover het artikel van Julia Kristeva) weer af en toe in de belangstelling gebracht (terwijl de strukturalistische linguïsten daarentegen de nadruk legden op codes als geconventionaliseerde regelreeksen). Anderzijds toont Jonathan Cohen aan hoe nuttig het voor de theorieën van de ‘taaldaden’ kan zijn om bepaalde technieken van de semiotische analyse toe te passen.Ga naar voetnoot* Maar de confrontatie met de analytische filosofie is niet de enige historische confrontatie die in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Het kan nl. ook gebeuren dat de linguïs-ten de logica van de natuurlijke talen ontdekken en vice versa. De discussie die Chomsky op gang heeft gebracht, is de aanzet geweest tot het onderzoek over de transformationele en generatieve semantiek dat op verschillende manieren een nieuw licht heeft geworpen op enkele van de traditionele ideeën over de logica. Geen van deze onderzoekingen worden expliciet als vormen van semiotiek aangeduid, maar het is zeker onvermijdelijk dat men vergelijkingen gaat trekken. We kunnen dan ook voorlopig concluderen dat er nog geen sprake is van één enkele geünificeerde semiotische theorie en we hopen dat dit ook nooit het geval zal zijn. In plaats hiervan bestaan er verschillende vormen van semiotiek, maar vanuit al deze vormen tekenen zich de contouren van één enkel object af. Als wij een dominant kenmerk van al deze onderzoekingen, van de analyse van poëzie tot die van de architectuur, willen isoleren, dan zouden we van een logica van de cultuur kunnen spreken. En dit is precies - zij het in andere bewoordingen - wat Locke, Saussure en Peirce voor ogen stond. |
|