Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1978 (nrs. 5-8)(1978)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Bert Schierbeek • Betrekking • werknotities (I) kijk zei meneerde Ruiter: (van natte his) dát vogels vliegen weten we waarom ze vliegen kunnen ook ze hebben vleugels maar hóe ze vliegen weten we niet dwz: we weten niet hoe dat weefsel van veren werkt als ie vliegt zo'n vogel en: als ze vertrekken de trekvogels gaan ze altijd samen nooit alleen alleen is de dood ze kiezen geen richting want ze hebben geen keus ze gaan waar ze heen móeten om te overleven en zich voort te planten hun verstand zit meer in de staart dan in hun kop al is natuurlijk ook een vogel één en ondeelbaar onderweg stoppen ze steeds op dezelfde plaatsen zelden op andere en die kennen ze dan ook ingebouwd radar maar zonder speelruimte dat is 't verschil tussen een vogel en een mens, maar zei hij: onuitstaanbare verschillen heffen wij op we bouwen de vogel na en vliegen ook want met loden poten geboren hebben we toch een kop vol woeste vogels en toen verdomd dachten we hij ziet ze vliegen (hij wás opvliegend) uit zijn kale ko [pagina 33] [p. 33] (versleet net zijn derde vrouw) zagen we ze vliegen bezwerende wiekslag zijn armen omhoog riep hij luid (als aan het kruis): en al die lessen jullie hele ‘natte his’ die hele natuurgeschiedenis zit in jullie van de eerste cel tot de laatste de hele cosmogenese vanaf het eerste beest dat uit zee het land opkroop en een neus moest krijgen om te ademen en poten om op te lopen van cel tot cel was er in voorzien eeuwen programmering van onderlinge betrekkingen en betrokkenheid om te overleven ordening geen moraal vergeet dat nooit één ogenblik dacht ik o god Raskolnikov bij gebrek aan beter slaat ie de hand aan zich zelf maar nee zijn armen vielen omlaag zijn stem ook hij zei gewoon: ga maar het uur is om (wreef wel het zweet van zijn kale hoofd) zei meneer Visser (wiskunde) zei hij daarentegen: kijk eerst kom ik dan komt er een hele tijd niets dan komt er een hoop paardevijgen dan komt er weer een hele tijd niets en dan komen jullie pas maar 't was kort dag (ook voor hem) in Augustus '39 brak de mobilisatie uit ik weg naar Hoorn dépot bataljon van het 19de niks te doen prachtige zomer [pagina 34] [p. 34] geen uniformen in voorraad (verslijt je eigen broek maar eerst) ook geen geweren en toen die kwamen geen kogels wel sjouwen naar Wognum met een M 20 (voorwereldlijk mitrailleur) en dan vergeten worden in Wognum in een hooiberg het hele bataljon al thuis en jij alleen in de berg met de muizen en de mussen en een vergezicht over al de kool die de velden vulde te laat met M 20 terug in kazerne (ambachtsschool van Hoorn) ‘waar kom je vandaan’ ‘er is geen mens meer over en ook de kool is gesneuveld sergeant,’ zei ik (II) we hadden ook een jongen uit de oost Van Pollanen die nooit kon slapen en midden in de nacht riep (hij was van goede familie) (andere waren hier niet) mijn god mijn god hoe is het mogelijk en ik dacht nog wel dat in het westen zoals ze me zeiden de beschaving begint het was een droom maar Vink droomde nooit Vink weende drie maanden dag en nacht en riep uit dat ie 't niet kon ‘wat dan niet’ vroegen wij na drie maanden zei hij ‘ik kan het niet aan niet aanzien dat ik mij moet oefenen om één van jullie te doden’ ‘ons?’ vroegen wij en voor 't eerst helemaal helder en zonder tranen zei hij ‘wie zijn jullie dan wel’ [pagina 35] [p. 35] 't was een leerzame tijd liepen we weer naar Wognum en liepen we ook weer terug behalve Vink ‘want op tranen kan je niet lopen’ zei de kapitein een menselijk man reserve officier die drie brieven per dag schreef aan zijn vrouw en zijn kinderen en vroeg of 't daar ook zo regende en dat elke druppel voor hem niet meer was dan die druppel op een gloeiende plaat later sneuvelde ie op de Grebbeberg had nooit tijd gehad om te leren schieten want patronen zoals gezegd war das wenigste was wir hatten Jan Hannink daarentegen met ogen als streepjes (meer liet ie niet zien) zei: kijk mijn vader is aannemer in Usselo en jij komt uit Boekelo en jou kan ik 't zeggen wat ik zeker weet: ik word tandarts en dat werd ie ook zijn vader zocht hem iedere veertien dagen op en leende mij 't geld dat mijn vader uitspaarde door mij niet op te zoeken... zoals Hannink zei in een on- bewaakt moment: zo vult de ene lege hand de andere en merkt niemand nergens van inderdaad... de ene komt de andere niet er was geen meid te zien riep Vink soms in de nacht in dat lokaal met zestig kerels riep hij luid: en dit alles met ogen dicht in een met ogen dichte wereld 't was duidelijk voor iedereen met Vink ging het niet goed ‘hij denkt te veel en drinkt niks’ zei Jan; [pagina 36] [p. 36] Vink daarentegen (toch meestal in de nacht) waarschijnlijk toch de droom van een waarheid die hij on- overkomelijk zag: luister jullie jullie zijn opgebouwd uit lege woorden die je niet vol kunt krijgen jullie door jullie waait de wind als door een gat op een nacht na Vinks's woord viel Van Pollanen om waarschijnlijk oosters aangewaaid en inderdaad de volgende dag vertrok Van Pollanen de Indo misschien op de kracht van thee en zijn vader's paleis maar zijn ogen ik ben er zeker van waren totaal gevuld met sawahs buffels rijst en 't vuur van de Merapi wij hebben hem nooit meer gezien en als ie Soekarno heeft overleefd dan heeft Soeharto hem vast gepakt de nacht daarna geheel in 't jaeger van ons gehele leger (verkrijgbaar in drie maten stond op maar meestal slechts twee voorradig midden in de zaal dus altijd te lang of te kort) Hans Baurichter (apothekers zoon uit Enschede en RK Ter Braak gelezen van voren naar achteren en Politicus zonder Partij zonder weerga) Hans riep: (hij had nog nooit iets gezegd behalve dat ie een broer had die veel las) Hans riep dus: (onmiddellijk stond klaar wakker [pagina 37] [p. 37] zonder een traan in zijn ogen, Vink, naast zijn bed met de pink op de naad van het jaeger) riep Hans dus: Ik zweer van af heden zal ik me nooit meer wassen of scheren en ook mijn nagels niet meer knippen ik dacht o god Lumey dacht ik en Colijn heeft er geen weet van Pijpje Drop en Vader Roetmop hoe het Pijpje Drop en Vader Roetmop verder vergaat lees je in de volgende Automaat 't krantje van de Bataafse de B.P. kadoo bij één liter petrolie 't rook er ook naar en later je kont die je er mee af moest vegen en dat geheel zonder symboliek (III) 't vliegveld Twente gebombardeerd en boven de hoofden honderden vliegtuigen op weg naar het westen ‘gaat allen rustig slapen de regering waakt over u’ ik vloog in mijn kleren stopte mijn uniform in een koffer koffer achter op de fiets en weg naar Enschede ik zal godverdomme die rotzakken die vuile fascisten ik zou in praktijk brengen wat Ter Braak me had geleerd riep mijn vader nog: wat ga je nou doen riep ik: er op af! (wist ik veel) wat ik wel wist het compagniesbureau aan de Haaksbergerstraat [pagina 38] [p. 38] langs binnenwegen er heen daar zou geen mof langs komen toch waren ze vol met vluchtende joden bepakt bezakt belazerd om half vijf meldde ik me bij een reserve kapitein die zuchtte en steunde en zei ‘je uniform aan’ ‘hier een geweer’ ‘daar de patronen’ ‘en een stuk kuch’ o god dacht ik: patronen een geweer en nog nooit geschoten behalve met losse flodders op konijnen maar niettemin ik dacht nu zeker direkt 't riool in het deksel omhoog en 't is een mangat maar nee 't was ijzig stil ik kende niemand behalve André Dompeling uit 't schoolorkest hij speelde eerste en ik tweede viool onder leiding van Kolhy er was ook een ijzervreter van het knil ('t Koninklijk Nederlands Indies Leger) toevallig met verlof die roerde zich ‘waar is de jenever’ schreeuwde hij plotseling zodat de reserve kapitein verschrikt opsprong van zijn stoel zijn ogen vol angst misschien dacht ie verdomd ze zijn er ‘waar is de jenever? Je moet ze dronken voeren en dan d'r op af verdomme anders doen ze 't niet geen hond wil dood en 't is een beproefd recept geloof me ik ben beroeps en heb ervaring meer bij de hand gehad hier weten ze van niks maar je had die bruine rekels moeten zien één voor één vielen ze om onder ons hoerrah hoerrah voor koningin en vaderland’ 't was allemaal niks de loop van mijn geweer was ook verroest de stemming zoveel graden onder nul viel niet te meten tot de telefoon ging we sprongen op en dachten [pagina 39] [p. 39] nou komt het: een bevel maar nee de kapitein zei mat dat ie zich telefonies had overgegeven en dat de duitsers de IJssel al gepasseerd waren de enige die wat zei was de knil-man godverdomme, riep ie en ik dacht: hoe kom ik hier weg dus na enig aarzelen (maar ook weer niet zo lang) zei ik: kapitein, ik smeer hem wéér sprong hij op (als door een adder gebeten) en riep: dat is desertie dat is de doodstraf dus schiet ik je dood ('t was duidelijk de man was over zijn toeren zijn vrouw en kinderen woonden in Deventer) merkwaardiger was dat hij zei kijk mijn vrouw en kinderen wonen in Deventer dus geen flauwekul toen liet ik hem mijn militair zakboekje zien artikel numero zoveel: één krijgsgevangene heeft het recht op ontvluchting internationaal geregeld en u heeft ons telefonies overgegeven dus we gaan geen flauwekul hij zei niet veel maar wel ik weet niet zeker ik geloof ik ben er tegen niettemin we smeerden hem allemaal gauw het pakkie uit en in 't burger kloffie en weg waren we dwz: André Dompeling en ik gingen naar zijn huis Moeder Dompeling stookte het fornuis in dat fornuis verbrandden we onze uniformen Hollands Glorie Potverdorie ze was de moeder van André wel bang dat de buren de stank en de rook zouden ruiken je weet maar nooit maar geen hond kende de stank van een poetie laat staan van een uniform vroeg de kleine Zapata vader waarom huil je omdat ze ons het land [pagina 40] [p. 40] ontnemen waarom vechten we niet tegen hen omdat zij de macht hebben als ik groot ben vader neem ik al het land terug legde Vader Zapata zijn hand op het hoofd van zijn kind en zei (het was 1887) goed als je groot bent dus droog je tranen zei Zapata en heb geduld Vorige Volgende