Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1978 (nrs. 5-8)
(1978)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aldert Walrecht •
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En met deze passage, beginnend met ik, zijn we tevens weer ‘thuis’, zowel in Het boek ik als in Weerwerk: in die eerste en in deze laatste experimentele roman vol ik-gegevens levert Bert Schierbeek voortdurend weerwerk tegen het ermee-ophouden. Zowel toen als nu is er weer werk aan de winkel; 't is een tik tegen de (spruitjes)lucht, de bloemkoolgeur van het Geurt Komrij-kwartier, waar de gestreepte Igors en de weemoedige Levi's zitten te pijpen. Weerwerk tegen de wereld-op-z'n-smalst, de dood-in-depot. Bert Schierbeek haalt de dood uit de pot, tíkkend tegen de lucht: niemand merkt iets. standbeeld van engel
(...)
op terras zie ik
engel vliegt van sokkel
neemt zichzelf op
geruisloos
vliegt weg
plein alleen
niemand merkt iets
alles stond stil
april 1957
Het (dode stand)beeld komt tot leven, zet alles stil, zoals de levende agent op de volgende bladzijde het verkeer stillegt om voor de dichter Hotel International te reserveren in Ciudad del Carmen. Het stil-leggen van bepaalde situaties, het vast-leggen ervan, komt schijnbaar moeiteloos tot stand (niemand merkt iets), maar intussen! De vogel vliegt, de engel vliegt, en alles heeft met het ik te maken. Niet met dat bekende kleine ikje van de spruitjesliteratuur, maar met het universele ik; dat van ‘Hotel Internacional’ waar alle grenzen overschreden worden. Niet voor niets zal een studie die binnenkort verschijnt de titel meekrijgen: Bert Schierbeek en het onbegrensde.Ga naar voetnoot* Zelfs in Bert Schierbeeks eerste (niet-experimentele) roman wordt reeds gesproken over ‘het doorbreken van de enge grenzen van het ‘ik’ (Terreur tegen terreur, Amsterdam, De Bezige Bij, 1945; p. 7). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boek ik en WeerwerkOp het eerste gezicht lijkt er weinig veranderd te zijn in de manier van schrijven van Bert Schierbeek, wanneer we die eerste en ‘laatste’ experimentele roman naast elkaar leggen: beide boeken beginnen met de drie puntjes (...) die het kenmerk vormen - volgens de cursus hoe leert men goed schrijven - van de slechte schrijver. Iedereen weet waar die cursusleider zijn ideeën op baseert; de voorbeelden worden dan ook altijd aan de triviaalliteratuur ontleend: Zij maakte zich langzaam uit zijn omarming los... Kóm, fluisterde zij zacht... Enz.,... Maar die drie puntjes van Schierbeek hebben een totaal andere funktie dan die van wat we de ‘verzwijgende suggestie’ zouden kunnen noemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze staan namelijk niet (alleen) aan het einde van een zin, maar ook aan het begin, zelfs aan het het begin van een boek. En het kost weinig moeite daaruit de conclusie te trekken dat ‘het boek’ misschien wel ooit ergens begonnen is, maar in ieder geval niet aan het begin van die eerste bladzijde, zoals dat bij andere boeken van vóór die tijd altijd te zien was. Een boek was (is) een afgerond geheel, met afgeronde situaties. Misschien dat er voordien al wel eens een boek met een ‘open einde’ in de Nederlandse literatuur geweest was, maar dat moet dan toch wel een modern boek geweest zijn, of een driestuiversroman! (Kóm, fluisterde zij zacht...). Zowel Het boek ik als Weerwerk hebben een ‘open begin’, en geen van beide begint dan ook met een hoofdletter. Terwijl ik dit aan het opschrijven was, - keurig met punten, komma's en hoofdletters -, viel Bzzlletin 55 mijn brievenbus binnen: schrijvers over zichzelf. En al bladerend daarin, lees ik op blz. 39 in ‘Fragmenten uit de Tagebücher van Robert Musil’: Twee millennia schrijven met ons mee. Het meest echter onze ouders en grootouders. Punt en puntkomma zijn achteruitgangssymptomen. De syntaxis zou niet aan versteende professoren moeten worden overgelaten. Punt en puntkomma zetten we niet alleen omdat we het zo leerden, maar omdat we zo denken. - Dat is het gevaarlijke eraan. Zolang je in zinnen met een slotpunt denkt, laten bepaalde dingen zich niet zeggen (...). Waarschijnlijk had Bert Schierbeek dat nooit gelezen, maar hij wist het en laat het weten: ‘reeds jaren zijn de beddingen te nauw’ (uit: 1e al. van Het boek ik); ‘soms blijft een vogel zitten’ (uit: 1e. al. Weerwerk). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OntwikkelingWanneer men bovenstaande parallellen tussen de eerste en ‘laatste’ experimentele roman bekijkt, zou het bijna gaan lijken alsof er weinig ontwikkeling in het schrijverschap van Bert Schierbeek geweest is. Het lijkt alsof ‘die vogel’ is blijven zitten of met ‘Weerwerk’ teruggekeerd is (in de herfst) onder dezelfde dakpan als die (uit de lente) van ‘Het boek ik’. Maar de verschillen zijn groter dan de overeenkomsten; alleen de bladspiegels van de twee ‘romans’ maken dat al vanaf het begin duidelijk. Bij Het boek ik laat Schierbeek de regels nog ‘vol-lopen’: ..., want de tijden waren vol geworden en de enkele goden die nog restten bouwden hun onderkomen in kelders. het grote splijten is begonnen. Alles wat van die ‘volheid’ afwijkt komt als opvallend naar voren: het vormt een breuk ten opzichte van het toen bestaande op het gebied van de romanliteratuur. Van het vele afwijkende noem ik slechts:
Dit zijn slechts enkele ‘rariteiten’ die alleen al op de eerste bladzijde van Het boek ik te zien zijn, en net als ik zal Schierbeek en iedereen nu beseffen dat de auteur toen misschien te veel ‘hooi op zijn vork’ wilde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nemen. Ik gebruik expres dat beeld, omdat ‘Weerwerk’ (dat als ondertitel ‘'t platteland’ heeft) een ‘Dichter und Bauer’ laat zien die op een veel simpeler manier zichzelf als ‘cultivateur’ manifesteert dan de auteur van Het boek ik. Alle overbodige (vooral de rhetorische) ‘nonsens’ is wéggestreept, dóórgetikt, wéggetikt, dóórgestreept: de lucht en de aarde zijn daardoor alleen maar gezuiverd. ‘Weerwerk’ is een boek geworden dat zowel qua vorm als qua inhoud de boer laat zien die ‘vóórtploegt’. d.w.z. de taal en de aarde óm-legt. Heel simplistisch is dat te illustreren aan de hand van het eerste regeltje: ...
zegt Marcel
De taaltuin wordt niet alleen ‘omgeploegd’ door middel van de reeds genoemde plaatsing van de drie puntjes aan het begin, maar ook valt de inversie-vorm op, en het gebruik daarbij van de tegenwoordige tijd: die typische presens-vorm waarmee Max Tailleur en de grappenmaker in het algemeen nogal eens van wal steken als ze weer een nieuwe (joden)mop te berde gaan brengen. Door die vorm ontstaat een verwachtingspatroon, maar ook dat wordt weer omgegooid, omgeploegd, met behulp van de daaropvolgende ‘verschuivingen’. Marcel blijkt al direct geen Moos-figuur te zijn, want hij heeft een achternaam: ...
zegt Marcel
Marcel Baillon
Maar er kan natuurlijk nog steeds ‘een goeie bak’ volgen en als Marcel Baillon een hoer blijkt te zijn net van zijn traktor gestapt
hoofd rood
haar rood
helemaal rood
bloedrood dus
van de gloeiende zon
het teveel aan wijn
dan is die mogelijkheid nóg aanwezig. Er komt immers een beeld van een soort Poil-de-Carotte naar voren, dus dát wordt lachen geblazen! Maar: tussen twee slokken bier door zegt ie:
wijzend op een mus
(op een telefoondraad)
soms blijft een vogel zitten
maar nooit lang
dan tikt ie met zijn vleugels tegen de lucht
en vliegt weg
hij valt niet
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij tikt
en weg is ie
...
Daarmee zijn we weer bij het begin aangeland, en ik geloof dat Bert Schierbeek in al zijn werk óók steeds weer bij dat begin terechtkomt: de ingang die tevens uitgang is. De warhoofdigheid van Bert Schierbeek of de warrigheid van zijn proza zijn zaken die bij besprekingen van zijn werk - vanaf Het boek ik - nogal eens naar voren zijn gebracht; dergelijke bezwaren kunnen ten aanzien van Weerwerk onmogelijk nog gelden, zelfs met de slechtste wil ter wereld niet. Men kan zich hoogstens (blijven) ergeren aan het feit dat men als lezer zelf leestekens moet aanbrengen, maar de aparte typografie heft die moeilijkheid in de meeste gevallen vanzelf wel op. Dit Weerwerk lijkt mij een prachtig (voorlopig) einde om naar het begin van het werk terug te keren: met behulp van dit ‘laatste’ boek IK wordt het lezen van het eerste veel gemakkelijker, zeker wanneer men niet te beroerd is om weer eens - als een kind of als een boer - hardop te gaan lezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIBij velen bestaat nog altijd het misverstand dat het werk van Bert Schierbeek geen tik tegen, maar een slag in de lucht geweest is. Men ziet zijn boeken hoogstens als curiosa, die door niemand gelezen worden. Aan de hand van de drukgeschiedenis van Het boek ik kan dat misverstand zonder meer uit de weg worden geruimd. Binnen één jaar (1951-1952) moest het herdrukt worden, daarna verscheen het in de veelgelezen serie Zwarte beertjes van Bruna (1960) en na de 4e druk als Literaire Reuzenpocket kwam het zelfs uit als Darboek in een oplage van 20.000 exx. Dit jaar is de 6e druk verschenen in de serie Schierbeek Compleet, tezamen met de 5e druk van De andere namen en De derde persoon. Ook voor wat de literaire kritiek betreft, bestaan die misverstanden. Vooral in deze tijd hoort men voortdurend het verwijt dat de critici het zich steeds gemakkelijker maken en experimenteel werk zoals dat van Schierbeek praktisch onbesproken laten. Misschien is die stelling in zijn algemeenheid juist, maar juist voor Schierbeek gaat die stelling niet op. Vanaf Het boek ik tot en met Weerwerk is aan zijn werk meer dan gemiddelde aandacht besteed. Dat ‘de kritiek’ bij het laatste boek wat trager reageerde dan bij het eerste, vind ik logisch: het vernieuwende was zeker aanwezig, maar het schokkkende element - het afwijkende van ál het vorige - was er niet meer, en daardoor was iedere noodzaak vervallen om aan Weerwerk voorrang te verlenen boven het vele ‘nieuwe’ dat in dezelfde tijd verscheen en dat door middel van allerlei publiciteitscampagnes van uitgever en/ of auteur-zelf als man-bijt-hond-stuff gepresenteerd werd. Het leukste voorbeeld van het laatste is de publiciteit rondom De kus van Jan Wolkers; met veel tamtam roept Jan zich uit tot de Cassius Clay van de Nederlandse literatuur (‘I am the greatest!’) en meet zich daarna ook nog de rol van Jezus aan die allerlei judaskussen te verwerken krijgt. Zo'n big man, daar kún je toch niet omheen? Mij lijkt het zeer terecht dat men eerst zo'n gezelschapsreiziger op zijn plaats zet (zoals Wam de Moor dat deed) en dan pas een poging doet om een bescheiden reisgids als Bert Schierbeek op zijn pad te volgen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ben een reisgids kinderen
leer mij lezen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boek ik en de kritiekOp de binnenzijde van het omslag van Het boek ik, een omslag dat Lucebert tekende en waarin o.a. een hebreeuwse tekst over de reiniging bij het Paasfeest is verwerkt, staat bovenstaande, van een kadertje voorziene tekst te lezen. Die flaptekst in zijn geheel luidt als volgt: De verschijning van deze eerste experimentele roman in nederland is een merkwaardige gebeurtenis. Nooit heeft een auteur in ons land zich zo volledig uitgesproken in deze stijl en vorm en zoveel van het leven in dit tijdperk op zichzelf weten te betrekken. Schierbeek's werk sluit aan bij het Dadaïsme en Surrealisme; invloeden van Joyce, Antonin Artaud, Henri Michaux en Kenneth Patchen zijn op zeer persoonlijke wijze verwerkt. De taal mag moeilijk zijn, het proza van Schierbeek zal menige criticus ergeren en een enkele keer tot wanhoop brengen, maar het dwingt tot lezen en herlezen door zijn menselijkheid en zijn bijna religieuse rythmiek. Het is ‘een curieus stukje zetwerk’ zei de zetter. Want ook typographisch heeft de auteur zijn cri de coeur vorm gegeven. Precies zoals dat nu bij Weerwerk het geval is (vgl. mijn bespreking van ‘die vogel’ op p. 23), kan de kritische lezer hier iets ontdekken dat helemaal niet ont-dekt behoeft te worden, want het stáát er al, open en bloot: - Het boek is een experimentele roman, de eerste in Nederland; - de auteur spreekt zich uit in een bepaalde stijl en vorm, en betrekt het leven in dit tijdperk daarbij (op zichzelf); - dit sluit aan bij... en er zijn invloeden verwerkt van... (zie boven); - het bevat een bepaalde menselijkheid en een bepaalde rythmiek; - het is ‘een curieus stukje zetwerk’: een ‘typographische cri de coeur’. Zoëven zei ik het al: er is meer dan gemiddelde aandacht aan het werk van Bert Schierbeek besteed, maar wie bovenstaande gegevens betreffende de flaptekst leest, vindt desondanks geen enkel antwoord op de vragen die daaruit voortvloeien; vragen die nu - na 27 jaar - toch eindelijk wel eens beantwoord zouden kunnen zijn door al die Nederlandse-literatuur-studerenden, en die misschien een aantal proefschriften hadden kunnen opleveren:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goed, het werk van Bert Schierbeek is nooit doodgezwegen, zeker niet in de dag- en weekbladkritiek: hij de verschijning van elk nieuw boek was er wel weer een aantal critici die het noodzakelijk vonden de lezer op dit werk te wijzen, al was het alleen maar omdat het zo gek was. Voor wat Het boek ik betreft, noem ik (voor de toekomstige besprekers):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze lijst van 30 artikelen waarvan de meeste binnen enkele maanden na verschijnen van Het boek ik te lezen waren - maar sommige werden ook pas na de tweede druk gepubliceerd - geeft een aardige indruk van de aandacht die men dit boek waard achtte; of dat nu in positieve dan wel in negatieve zin was, doet er niet toe. Wat er m.i. wél toe doet, is dat wat in de titel van W.F. Hermans aardig samengevat wordt: Probleem dat Nederland lang niet heeft willen zien. Men zag wel Het boek ik en men schroomde niet het te láten zien, maar het probleem - de problemen - die dat boek met zich mee bracht, ziet men nog steeds niet, of wil men niet zien. Enkele van die problemen zijn in dit artikel naar voren gebracht: er is weer werk aan de winkel! Misschien dat het verschijnen van Schierbeek CompleetGa naar voetnoot* (dat om de verwarring compleet te maken met deel 2 begint) de critici nu eens serieus aan het werk gaat zetten. En hopelijk levert dát ‘weerwerk’ dan meer op dan alleen maar ‘een tik tegen de lucht’. |
|