| |
| |
| |
Lucebert •
Portretschets en Handwijzers voor Schierbeek-lezers •
1
Als Bert Schierbeek schuin omhoog kijkt, terwijl hij de veters losmaakt van de schoen die steeds wringt daar, waar de voet steevast wordt vergeten, ziet hij nabij de aorta van de winden (ah, mala sombra) schier ongenaakbare verlamden op elkaar botsen.
| |
2
Schuin omhoog kijkend, terwijl hij met de achterhand het aanstormende water, dat tot de lippen wenst te stijgen, neersteekt, redt hij op voorhand het kind dat speelt aan de afgrond.
| |
3
Rechts verandert hij vulkanen van stoffigheid in dartele broeken; links veegt hij met de haren aan het mombakkes van het gehemelte de uitgesleten stoep van de hemelse, maar reeds uiteengevallen feesttaart.
| |
4
Als Bert Schierbeek je recht in de ogen kijkt, zijn jouw pupillen zijn leerlustige pupillen en het blijkt een voorrecht je te mogen scholen aan zo'n schorre lach van de werkelijkheid, die ook voor jou niet, lamoor, uit de weg wenst te gaan.
| |
5
Als hij 's morgens verschijnt, glanst hij en rolt vrolijk door het ontbijt: een beboterd ei geroskamd door een moederlijke wind.
| |
6
Zijn kop is zo uitbundig gerimpeld, dat die vooral te opdringerige fotografen tot wanhoop drijft; in close-up doet hij lenzen krimpen en barsten.
| |
7
Plechtigheden tovert hij om tot slemppartijen, maar als hij danst is hij charmeur en weer helemaal salonfähig.
| |
8
Soms grijpt hij de telefoon, deze koebel in de weide der kommunikasie, als was het de hoorn van de stier.
| |
9
Hij ligt altijd goed, als China. Graag onthaalt hij kersverse barbaren: door hun aanwezigheid leerde hij steeds verleidelijker te bespelen de harp van afwezigheden, rust en stilte.
| |
10
Huizen zijn soms mooie maskers. Een enorm huis, dat hij voortdurend klein hield en nat maakte om het beter te kunnen laten drijven: hij heeft het lang geleden verlaten, maar iedereen wenst te weten waar hij nu weer woont op zijn oceaan.
| |
11
Luie geesten hebben het niet op hem begrepen, hij lijkt hen te snel (te
| |
| |
snel denkend? te snel schrijvend?). Maar het is juist zijn traagheid die hen bedwelmt, een traagheid als die van opstijgende raketten (hoe snel niet wierpen zij onze horizon weg) en toen ze de aarde verlieten, kwam het ons voor alsof zij een oorverdovende zucht van opluchting hadden geslaakt, de nieuwste zucht.
Of zijn traagheid is die van het weemoedige gebaar waarmee pottenbakkers boven de dolzinnig draaiende schijf de strakgespannen buik van de kruik ronden, een zeer oude vrucht weer nieuw.
| |
12
Het dorre bosje vol gortdroge dwergen, van onder anderen de stammen Gomp en Poll, heeft hij met het brandhout van hun eigen handel volledig dichtgespijkerd.
| |
13
Een gloeiende en nog groeiende steen in ons literaire vijvertje.
| |
14.
Hij werkt weer en luiert op de juiste momenten de tijd, want de klokken worden hard en moeten geregeld worden ontlast.
| |
15
Hij heeft zetters ontzet en met elk woord een web van verstandhouding gezet in het oog van de geboren lezer.
Tussen de regels ontstak hij een waakvlam voor dwaallichten, de lichten waar hij zo veel van houdt, die hij nooit van zijn leven zal uitblazen, integendeel, die hij zal aanwakkeren tot desnoods alles verschroeiende vuurstormen.
| |
16
Als zijn boeken worden genummerd, staan cijfers, die daardoor ook stepping-stones naar de tuin der lusten en de bronnen der jeugd zijn geworden, op gespannen voet met het van jaloezie barstende alfabet.
| |
17
Schierbeek-anekdote rond een kunstwerk dat bestond uit een glas geplaatst in het midden van een grasveld:
Omdat hij zich al van meet af aan buiten alle perken had bevonden, was hij in staat dit kunstwerk van alle vervreemding te zuiveren. Hij heeft het glas leeggedronken en het gras teruggegeven aan het koebeest.
| |
18
Waanzin kruist vaak zijn pas en zo bracht hij bij elkaar een kollektie gekken, een mooiere is er niet. Op de geweekte schedels plakt soms maanzaad (notulen als nocturnen) of de verbleekte zegel voor een al lang vervlogen premie of zelfs een kushand in het donker (alleen de nacht kan mij schaden). Oh, wat er in deze wereld al niet kleven kan, nietwaar? Soms, in het verborgene, worstelen zelfs evenwichtige en beheerste personen wanhopig met de in niets oplosbare kleefstof. Dat is me dan een gepluk en getrek en een vruchteloos wegwerpbewegen; want alles heeft zijn prijs.
| |
| |
Maar hij prijst nooit af, noch op of aan. Van deze dichter kan ook worden gezegd dat zijn wijsheid er een is die schreeuwt, en nog wel op straat.
| |
19
Deze uitgebreide verzameling verdwaasden staat dus model voor het gedrag van wijzen.
| |
20
Zij die erin erdrinken dragen schuld, daarom zijn zijn bronnen zo openbaar.
| |
21
Toen de mensen nog niet bestonden, waren er al wormen om ze op te vreten.
| |
22
Beduimeld licht en stinkende bliksem in de moerassen. De taal waar je doorheen moet waden is, vergis je niet, zuivere mensentaal. Ze lijkt wel stront of de misplaatste grap van het vuile ei op de stoel van de onnozele jubilaris. Eeuwen kunde en inzicht zo slecht vertaald, dat het blijmoedige kakken der engelen zware arbeid schijnt en dat machines de schuld krijgen voor het gebrek aan fantasie bij de machinisten.
Maar deze dichter treft geen blaam. Hij heeft het door ons bedorven materiaal, de taal, steeds rechtgezet en bijgesteld. Zijn gezuiverde mond heeft gezegd hoe het er met ons voorstaat: er is van alles, maar niets op z'n plaats, dus van alles nog te weinig.
Jàvea, 1978. IV. 12.
|
|