tante ooit zo ontdaan te hebben gezien als op dat moment.
De volgende twee weken kwam ze iedere avond bij ons. Ze zat op een van de beide stoelen tegenover mijn moeder. praatte nauwelijks en als ze toch iets zei, dan slechts over één ding: wat er nu in godsnaam ging gebeuren, ze had haar hele leven nooit iets met de politie te maken gehad: ‘Hoe moet ik mijn jongen nu onder ogen komen?’
‘Maar Hete’, zei mijn moeder dan en liet haar stem zo zorgeloos mogelijk klinken, ‘je bent toch geen zwarthandelaar. Het was toch je persoonlijk eigendom. Je moet het je niet zo aantrekken.’
Mijn tante zweeg dan meestal en leek gerustgesteld. Maar hoe vaker mijn moeder de bezorgdheid van mijn tante wilde wegnemen, des te geslotener werd ze. De verandering die zich in haar voltrok had iets tegenstrijdige. Aan de ene kant ging ze door met de voorbereidingen voor de reis naar haar zoon. Ze kocht een nieuwe mantel en twee dagen voordat ze zou vertrekken verscheen ze met een nieuw kapsel. Aan de andere kant praatte ze veel rustiger als ze, een enkele keer, nog eens iets over haar zaak (zoals zij het noemde) zei. Ook heb ik nu het idee dat ze veel meer doordrongen raakte van de mogelijke gevolgen ervan. Wat me destijds al opviel: ze keek me niet meer in de ogen als ze met me praatte.
Op een avond, ze zat bij ons aan tafel zonder iets te eten, hief ze haar hoofd op en zei: ‘Truitje, ze houden me in de gaten.’
‘Maar Hete!’ zei mijn moeder.
‘Eerlijk waar’, zei mijn tante en ze leek volkomen zeker van haar zaak. ‘Gisteravond stond er aan de overkant een man in de hal van het trappenhuis. Hij heeft de hele tijd naar boven staan kijken.’
Mijn moeder schudde ongelovig het hoofd.
‘Eerlijk waar’, hield mijn tante vol, ‘ik ben hem ook in de tram tegengekomen. Hij hield me in de gaten.’
‘Hete, je vergist je vast’, zei mijn moeder bezwerend.
‘Nee’, zei mijn tante, ‘zo kun je je niet vergissen.’
‘Je maakt jezelf iets wijs’, zei mijn moeder. ‘Volgens mij pieker je te veel’.
‘Truitje, zei mijn tante, ‘ze zullen me nog in de gevangenis stoppen.’ Ze sloeg haar handen voor het gezicht, blijkbaar geschrokken over haar moed om iets uit te spreken dat je in onze kringen - als het betrekking had op jezelf - niet eens durfde te denken. Ik weet nog dat dit woord haast net zo'n vreemd gevoel in mij opriep als het woord pest, als ik dat in een boek tegenkwam. Ik herinner me ook nog het verbijsterde gezicht van mijn moeder, alsof er iemand binnen was gekomen en verteld had dat mijn vader, die voor vermist doorging, dood was. Maar zelfs dat, lijkt me nu, had ze beter kunnen bevatten dan dit woord, dat voor haar, net als voor mijn tante, het begin van een onuitwisbare schande, van een eeuwige vloek leek te zijn.
‘Maar Hete!’ riep mijn moeder toen ze zichzelf weer in bedwang had, ‘je moet toch niet meteen het ergste denken. Ga nu eerst maar eens naar Manfred en laat al het andere gewoon op je afkomen.’
Toen mijn tante die dag naar huis ging keken we haar, net als altijd, door het raam na en als ze zich omdraaide zwaaiden we, tot ze de hoek om was.
Mijn tante woonde in de vroegere Weissenburger Strasse, op nr 38 vier hoog. De volgende ochtend, de dag dat ze zou vertrekken, heeft zij, zo is ons verteld, de aandacht van enkele voorbijgangers getrokken door in de vensterbank te gaan staan en aanstalten te maken om naar beneden te springen. Er is toen snel een oploopje ontstaan en de mensen hebben gebaard en geschreeuwd dat ze achteruit moest gaan. Inderdaad is ze van de vensterbank gestapt en heeft ze het raam dichtgedaan.
Een buurvrouw, wier aandacht was getrokken door het lawaai op straat, belde aan en ging toen naar binnen omdat er niemand opendeed. Ze was al in het bezit van de reservesleutel, mijn tante had hem voor de duur van haar reis aan haar gegeven, omdat in die tijd de gasopnemer zou komen. In de kamer aan de straatkant was niemand geweest, vertelde ze ons later. Maar toen ze de deur opendeed van de keuken die uitkijkt op de binnenplaats had ze mijn tante op de vensterbank zien zitten, ze zat met de rug naar haar toe, haar benen bungelend in de lucht. Nog voordat zij, de buurvrouw, een woord had kunnen uitbrengen was mijn tante naar beneden gesprongen.
Toen de artsen het lijk van mijn tante onderzochten constateerden ze een dubbele schedelbasisfractuur, twee gebroken dijbenen en letsel aan