| |
| |
| |
•Rainer Kirsch
•De redding van de Saragossazee
Vertaald door J.F. Vogelaar
Het waren een groene en een rode walvis, beide zwommen in zee. Zullen we elkaar iets over de wereld vertellen, zei de een, ik stel voor het over plankton te hebben. Je bedoelt dat je het over jezelf wil hebben, zei de ander, het is je lievelingsvoedsel, ook ik moet het dus over jou hebben. Denk je er wel aan dat het hier de ijszee is, zei de groene walvis, soms ben ik bang dat we te groot zijn. Omdat we groot zijn blijven we op temperatuur, zei de ander. Laten we een duik nemen en ervaringen opdoen.
De Saragossazee bestaat of bestaat niet, in elk geval voer er een zeilschip, aan dek een jongeman, zijn haar woei in de wind. Er zijn eenvoudige handelingen, zei de jonge man, die zeker zijn, ík wil ze zeker noemen. Een zeil hijsen, op het dek staan, de koers wijzigen of de koers houden. De zon is een natuurverschijnsel, maar ook die heeft een betekenis, ze gaat op en onder, ik zeil, zulke dingen vormen samen het geluk. En ook staat vast dat de Balearen eilanden zijn en in de oceaan liggen.
Je vergeet de afstand, zei een stem. De jongeman schrok want er was niemand aan dek. Hij zei: ik word nog eens een filosoof want ik praat in mezelf. Hij hield zich met de linkerhand vast en beschermde met de rechter zijn ogen tegen de zon. Er zwom naast het schip iets blinkends snel door de golven. Dolfijnen, zei de jongeman. Hij hoorde lachen. Wil je zeggen dat ik mij vergis, zei de jongeman, geloof maar niet dat ik nooit iets over hallucinaties heb gehoord, een reis naar de Balearen duurt lang, zo kom je tenminste je tijd door.
Ik ben een heks, zei de stem. Zij kwam naderbij, hij zag haar rug en rossig haar. Zij zwom even snel als het schip, zonder de armen te bewegen. Het leven is interessant, zei de jongeman, ik maak voortdurend wel iets mee. O ja, zei de heks en hij meende een spottende toon in haar stem te horen. Ik vergelijk nieuwsgierigheid met het varen op schoeners, zei de jongeman, toch stoort mij iets in je manier van praten. Je bent jong en zwemt behendig, wanneer je zoals nu op je zij ligt laat je linkerborst een eigen smal kielzog achter. Heb je een staartvin?
Denk je dat ik van alles afzie, zei de hekst. Ze richtte zich op, het leek alsof ze met de rechterarm op een golf steunde. Als ik tegen de zon in moet kijken kan ik je ogen niet zien, zei de jongeman, maar in je woorden bespeur ik iets van teleurstelling. De heks zweeg. Affaires stel ik mij zo voor, zei de jongeman, ben je daarom vrijwillig heks geworden? Ieder kiest wat hij wordt, zei de heks, wist je dat niet? De zon stond nu gunstiger, de jongeman zag hoe de heks het haar als een zeil in de wind of als een roer in de golven hing.
Een sprookje zonder trompetten dat is toch niets, zei de rode walvis. We zullen lang moeten zwemmen, zei de ander. Hij blies een fontein de hoogte in en zweeg. Ook ik heb een tijdlang overwogen de weg over land te nemen, zei de rode walvis. Vergeet niet, zei de ander, dat ons oponthoud ons van pas zal komen. De Saragossazee is onveilig, zei de rode walvis, we kunnen ons in de diepgang vergissen. We mogen onszelf later niets te verwijten hebben, zei de groene walvis, kom laten we gaan zwemmen.
Ze waren goed vooruitgekomen, de jongeman zag vliegende vissen en ook leek het schip gevolgd te worden door dolfijnen. Hij zei: trompetten in de lucht, of een kasteel. De soldaten blazen de ophaalbrug op, de held echter, zeven speren in zijn schild, rent ermee dwars door de vijandelijke linies en komt bij de tent van de vijandelijke koning, vervaardigd van witte zijde, met de stompe kant van de speren scheurt hij de tent open, met de rechterhand trekt hij de koningsdochter van haar legerstede, zo werden vroeger slagen gewonnen. Wat zijn nou verhalen, zei de heks. Ik begrijp het, zei de jongeman, jij bent hier om mij te betoveren. Dat geklets over staartvinnen, zei de heks, op de hele weg ben ik nog geen drie zeemeerminnen tegengekomen. Om betoverd te kunnen worden moet je bang zijn of het zelf willen. Geen van beide is zelfs maar in de verste verte het geval, zei de jongeman. De heks strekte haar linker arm en haalde het schip in. Een zwerm vliegende vissen daalde neer, de zon verdween.
De dingen liggen veel moeilijker dan ik dacht, zei
| |
| |
de rode walvis. Ik wordt een voetreiziger en zal door de steppe lopen. En ik ga Russisch leren, zei de groene walvis. Goede reis, ik wens je geluk. De laatste zin verstond de rode walvis niet, hij was in het Russisch. Hij antwoordde: ook de steppe kan nieuwe ervaringen verschaffen.
De jongeman werd wakker, hij keek de zeilen na, korrigeerde de koers, goot zeewater over zich heen en roosterde vis voor zijn ontbijt. Hij ging op het dek liggen en wachtte. Ik kan evengoed een besluit nemen, zei hij kort daarna. Hij ging naar de loefzijde, de heks zwom gelijk op met het schip. Ik heb vis gebakken voor het ontbijt, zei de jongeman. Wat verwacht je daarvan als ik bij je kom, zei de heks. Ik wil naar de Balearen, zei de jongeman. Aangenomen dat je dat haalt, zei de heks, tegen wie zul je er over vertellen als er niemand op je wacht? Er zijn eenvoudige handelingen, zei de jongeman, die gelukkig maken, ik zou je voorbeelden kunnen noemen. De heks stak een arm naar voren en begon het schip in te halen. Het is goed, riep de jongeman, ik ben bereid. Hij sprong overboord, water sloot zich boven hem.
In de steppe, tussen Rjasan en een andere plaats, liep een dikke gedaante, zij teerde op haar eigen vet en ging de dorpen binnen waar zij een kop schaapsmelk dronk en gesprekken voerde met de wijzen. Op hetzelfde tijdstip verscheen er bij een mongoolse vorst een andere dikke gedaante, zij maakte een buiging en bood haar diensten aan. Ik ben een oorlog aan het voorbereiden, zei de mongoolse vorst. Ik spreek vloeiend Russisch, zei de gedaante. Je bent aangesteld, zei de vorst. De oorlog begon en bereikte de streek tussen Rjasan en de andere plaats; in een dorp braken de mongoolse ruiters het huis van een wijze open, namen alles wat erin was en brachten het de vorst. Mijn vorst, zei de tolk, wilt gij mij een verzoek toestaan. Je beheerst het Russisch en je hebt mij mosselen leren eten, zei de mongoolse vorst, dat zijn allebei waardevolle eigenschappen. In dat geval, zei de tolk, vraag ik deze gevangenen vrij te laten. Hou toch eens op met die vreemde talen, mopperde een van de gevangenen. Wat is dat voor een taal, vroeg de vorst. Een dialekt, antwoordde de tolk. Het is goed, zei de vorst. De tolk en de vrijgelaten gevangenen verlieten de tent. Hebben we nog tijd, vroeg de een. Het is mogelijk, antwoordde de ander, maar morgen moeten we maar de rivier nemen en naar zee zwemmen. Een maand later verloor het mongoolse leger de oorlog, de vorst had onbetrouwbare tolken gevonden, een van hen stak hem in zijn slaap dood.
Hoe komt het, vroeg de jongeman, dat ik niet verdrink? Het werd donker, vissen en octopussen trokken voorbij. Je bent veranderd, zei de heks. Er zijn hier geen spiegels, zei de jongeman, het leven heeft mij geleerd voorzichtig te zijn en vertrouwen te hebben, het gaat om een zuiver wetenschappelijke belangstelling in mijn huidige gedaante. Je bent ongeduldig, zei de heks, dat zal nog wel blijken. Een zeeanemoon zwom voorbij. De heks floot, de zeeanemoon keerde terug. Je kunt me beter niet laten stoppen, zei ze, er gebeuren hier de laatste tijd te veel merkwaardige dingen, je komt nauwelijks meer tot zingen. Dat betekent dat de sirenen definitief zijn weggetrokken, zei de heks. Dat klopt, zei de zeeanemoon; als het bekend wordt zal iedereen de omgeving verlaten, en misschien stort de oceaan wel in als niemand meer in is. Daarom hebben wij zeeanemonen het overgenomen, af en toe helpen de schildpadden, maar ze houden geen toon. Ik had je willen vragen of je jongemannen verslindt, zei de heks. Ik hield er wel van, antwoordde de zeeanemoon; nu ben ik oud en leef voor mijn kinderen. Zou jij deze jongeman vertellen op wie hij lijkt, zei de heks. Hij leeft, zei de zeeanemoon, maar sinds ik mij op het zingen koncentreer zijn mijn ogen niet meer zo best, je moet niet alleen op de frekwentie letten maar het moet ook nog klinken. Hoe is het met de grotten, vroeg de heks. Er zijn er weer meer, antwoordde de zeeanemoon, we zingen elke dag en hopen dat we het kunnen tegenhouden. Ze ging zingend weg. Heb ik goed begrepen dat ik zal moeten vechten, zei de jongeman. Ze brengen de toon voort door met de neteldraden te trillen, legde de heks uit. Je moet uitrusten en eten. Hoe kan ik weten wat ik nu moet eten, zei de jongeman, ik weet toch immers niet waarin je mij veranderd hebt. De heks zweeg. De jongeman probeerde haar te kussen. Dat raad
| |
| |
ik je af, zei de heks, je zou blind kunnen worden. Is het erg waarschijnlijk, vroeg de jongeman. Tot dusver gebeurde het bij iedereen, antwoordde de heks, maar het tegendeel kan ook voorkomen. Ze kusten elkaar. Ik kan niet met zekerheid zeggen of ik scherper zie, zei de jongeman, in elk geval zie ik. Rechts van hem ging een grot open, hij pakte de harpoen en ging naar binnen.
Het moet de zwarte zee zijn, zei de rode walvis, vind je niet dat we in de steden navraag hadden moeten doen? Je kunt niet overal rekening mee houden, antwoordde de groene walvis, we moeten het door snelheid goedmaken. In de steppe, zei de rode walvis, had men het over een onderaardse weg naar zee, maar ik vraag me wel af of zij zich een zee kunnen voorstellen. We zijn nu al te zeer in het verhaal verwikkeld om nog op te kunnen geven, zei de groene walvis. Zullen we wat plankton nemen en naar ons geweten handelen. Ze verdubbelden hun snelheid.
De jongeman stootte op een metalen kist; wellicht was ze afkomstig van een schip dat was vergaan. Hij brak de kist open met de harpoen en vond gin, vruchtensap en rookvlees, hij at en dronk. Een lantaarnvis zwom naar hem toe, het water trilde. Er gaat gevochten worden, zei de jongeman, je kunt maar beter van mij weggaan. Daar is geen sprake van, zei de lantaarnvis, desnoods doof ik.
Diep in de grot was een lichtflits te zien. Voor de jongeman verscheen een schol, omringd door tien zwaardvissen. Ik neem aan, zei de jongeman, dat jullie een delegatie zijn. Wij zien tot ons genoegen, antwoordde de schol, dat het rookvlees je bevalt, en wij begroeten je als een bondgenoot van ons. Dat klinkt interessant, zei de jongeman. Je hebt je definitieve gedaante nog niet aangenomen, en wij twijfelen er niet aan dat je onze redelijke argumenten zult volgen, zei de schol, je zult onze kant kiezen. Redelijke argumenten, zei de jongeman. Het staat vast, zei de schol, dat de sirenen de omgeving verlaten hebben. Het gevolg daarvan zal zijn dat, zodra het bekend wordt, de Saragossazee door alle levende wezens, inclusief de algen, verlaten zal worden. Het gevolg daarvan zal zijn dat de oceaan instort want een onbewoonde zee kan geen stand houden. Aangenomen dat dit zo is, welke maatregelen zou jij dan voorstellen? De sirenen terughalen, zei de jongeman. Dat ligt voor de hand, zei de schol. Maar vaststaat dat noch smeekbeden noch verlokkelijke aanbiedingen de sirenen tot terugkeer bewegen. Kwaadsprekers verspreiden het gerucht dat dit aan bepaalde akties van onze kant ligt, zij zijn ter verantwoording geroepen. Ik heb het niet over de zingende zeeanemonen, preciezer gezegd de voormalig zingende zeeanemonen, preciezer gezegd de voormalige zeeanemonen. Aangezien sirenen over zo goed als geen abstraktievermogen beschikken, blijft er maar één ding over, hen met feiten de gevolgen van hun heengaan onder ogen te brengen. Kortom, als we willen verhinderen dat de Saragossazee instort moeten we zelf zorgen dat ze instort, we denken aan een systeem van onderling met elkaar verbonden grotten.
Als ik mij nu eens niet bij jullie redenaties aansluit, zei de jongeman. Wij houden van logika, antwoordde de schol, en als je deze zwaardvissen ziet zal je duidelijk worden hoe helder onze bedoelingen zijn. De jongeman glipte een grot binnen, met behulp van de metalen kist maakte hij de ingang smaller. De eerste zwaardvis doodde hij, evenals de tweede en de derde, de vierde en vijfde raakten hun zwaarden kwijt op de metalen buitenkant van de kist, in de zesde bleef de harpoen steken. De jongeman pakte de zwaardvis beet en keerde hem tegen zijn tegenstanders, het dier doodde in zijn razernij de vier andere. Het water was vertroebeld door het gevecht, de jongeman uitgeput. Ik vrees, zei de schol, dat je je illusies maakt. Het voorbereidend gevecht heeft uitstekend aan zijn doel beantwoord, het heeft onze strijdlust opgewekt. De lichtflitsen die je daar diep in de grot ziet zijn schollen. Je zult enkelen van ons doden, maar reken er niet op dat het afschrikwekkend werkt, de voorste tienduizenden zijn uit vrije wil in schollen veranderd, ze verlangen er vurig naar te bewijzen dat ze niet alleen uiterlijk van gedaante veranderd zijn maar zelfs voelen als schollen. Je kunt wel ter verdediging van jezelf aanvoeren dat de contouren van je gedaante onduidelijk zijn, toch zullen wij de grot met onze lijven vullen; eenvoudige logika leert ons dat waar geen rots en geen schollen zijn jij
| |
| |
moet zijn. Zolang je leeft kun je, door het alleen maar te willen, onze gedaante aannemen en dan zul je vrijuit gaan, ons doel is overtuigen, niet wraak. Overigens zullen we in het geval dat je geen besluit neemt, wat betekent dat je opgevreten wordt, overal vertellen dat je naar ons bent overgelopen: we rekenen op een moreel effekt en zullen niet verzwijgen dat je tien zwaardvissen gedood hebt, misschien zullen we het getal zelfs afronden op zeventig. Wat er ook verteld wordt, zei de jongeman tegen de lantaarnvis, meld aan de heks dat ik gevochten heb, ze ziet mij op de Balearen of nooit meer. De lantaarnvis ging weg.
De schollen rukten op, het waren er misschien wel dertien miljoen. De jongeman spietste er zeven op de harpoen, hij kon ze er moeilijk afkrijgen. Hij spietste er nog eens zeven en raakte de harpoen kwijt, daarna greep hij de afgebroken zwaarden van de zwaardvissen en sloeg er zevenhonderd dood. Zijn krachten verminderden, kleinere schollen die moeilijk te treffen waren stroomden naar binnen, hij raakte buiten bewustzijn en zag fonteinen.
Alle tegenwoordigheid van geest zou nutteloos zijn, zei de rode walvis, als we niet eerst gereisd hadden; maar aan de andere kant, wat is ervaring. Het was jouw idee met fonteinen te beginnen, zei de groene walvis, dat stichtte verwarringen richtte de aandacht op de ingang; het zien van twee open walvisbekken moet op schollen een ontmoedigend effekt hebben. Ik ben altijd van mening geweest, zei de rode walvis, dat bijgeloof nergens toe dient, het fabeltje als zouden wij schollen eten is een van de oudste. Dom zijn is dom, domheden verspreiden dommer, placht mijn mongoolse vorst te zeggen, hij voelde zich niet op zijn plaats in zijn beroep en hij was geen kwaad iemand, zei de groene walvis. Hij werd doodgestoken, zei de rode walvis. Alle vorsten komen op een of andere manier om, zei de groene walvis, als ze wijzer zijn iets vroeger, dat is historisch van geen enkel belang. Voor onze vakantie stel ik de Colchis voor, zei de rode walvis. Mij best, zei de groene walvis, op voorwaarde dat we via de ijszee gaan, je hebt daar de heerlijkste vrouwen.
De jongeman sloeg zijn ogen op. Uit de vorm van de wolken, de kleur van de hemel en de geur van het water konkludeerde hij dat hij op de Saragossazee dreef. Er naderde een schip, van de reling hing een touwladder. Hij klom aan boord en zag twee fonteinen die zich in noordelijke richting verwijderden. Hij bereikte de kajuit, smeerde zalf op zijn wonden en viel in slaap. De volgende morgen zette hij koers naar de Balearen.
De jongeman zeilde zeven dagen. Als hier geen natuurlijke door palmen omgeven haven zou zijn, zei hij, zou de reis de moeite niet waard geweest zijn. Er kwam een baai in zicht, hij stuurde het schip erin en vertuide het. Palmen bewogen op de oever. Zijn je wonden genezen, vroeg een stem. Ik wist dat je hier zou zijn, zei de jongeman, je hebt inderdaad geen staartvin. Dacht je dat ik loog, zei de heks. Om hen heen vlogen kolibri's. Ik zal een ligplaats maken, zei de jongeman, onderop takken, daarop gras, daarbovenop zachte en witte kleden zoals ik op het schip heb.
Drie dagen gingen voorbij. Zon en maan, zei de heks, zijn driemaal op- en ondergegaan, ik moet je verlaten. De zon ging op, de maan, daarna de zon, toen weer de maan, daarna de zon, daarna de maan, zei de jongeman, hoe kun je zo praten, was immers ook de liefde niet elke keer anders? Het is mogelijk, dat kan waar zijn, zei de heks. Het viel mij op dat je minder gemakkelijk loopt, zei de jongeman, moet je dat ervoor over hebben wanneer je de staartvin weigert? Men heeft mij gewaarschuwd, zei de heks. Ik zal je dragen. zei de jongeman; overigens dacht ik er zelf ook aan om op te breken, ik wil de weg door de Dardanellen nemen en het gulden vlies halen. De zeeën zijn onveilig tegenwoordig, zei de heks, ik zal naast het schip zwemmen. Ik zal dat alleen toestaan, zei de jongeman, mits je belooft altijd voor het avondeten in de kajuit te komen. In dat geval, zei de heks, moeten we vruchten en kokosnoten naar het schip brengen waar je zo van houdt bij het ontbijt.
Voor Georgië zwommen een groene en een rode walvis, elk vergezeld van een even grote grijze walvis en een kleinere in hun eigen kleur. De regels van Mendel hebben statistische waarde, zei de rode walvis. Laten we ons geen zorgen maken, we
| |
| |
hebben goed ontwikkelde zonen. Hoe zit het met de zeeanemonen, vroeg de kleine rode walvis, zingen ze? Er verscheen een schip, ernaast in de golven een witte gedaante die haar rossig haar nu eens als zeil dan weer als roer gebruikte. Laten we naar plankton duiken, zei de groene walvis, dan komen we er wel achter.
Uit: Die Rettung des Saragossameeres. Märchen. Red. Joachim Walther en Manfred Wolter. Berlijn (DDR), Buchverlag Der Morgen 1976.
|
|