Benn heeft zichzelf altijd vrijwillig in banden moeten slaan om niet te zeer op drift te geraken. Met name in zijn na-expressionisties werk hanteert hij veelvuldig vrij klassieke versvormen. Hij gaat dan ook over tot het maken van zijn zogenaamde ‘statiese’ gedichten en dan wordt het begrip staties niet gebruikt als equivalent voor onbewogen, stilstaand, maar verwijst het veeleer naar oosterse inkeer, Laotse, niet de verslapping, maar het in evenwicht en bedwang houden van krachten. In zekere zin is dus ieder kunstwerk staties. En die krachten zijn bij Benn van een aard die zo sterk naar verval, wanorde en toeval en spel of naar het niets neigt, dat er niets anders opzit dan ze in ijzeren vormen te smeden. Die vorm is voor hem dan ook essentieel, dat wordt in het programmatiese gedicht ‘Satzbau’ nog eens belicht. En Benn beseft dat hij dit krachtenspel speelt en het is a.h.w. zijn wens een gedicht te maken als een open kooi met een - hoe lang nog; - cirkeltjes draaiende hongerige panter: die eenheid. Niet voor niets wordt in deze lyriek dan ook de waarde van de vraag op zich erkend.
Tegel ijkertijd echter wordt iedere bundel op een of meer plaatsen doorbroken en opgeschud door bijna anarchistiese woordexplosies, vol visionaire en cerebrale dissonanten, dyonisies, of in ieder geval door gedichten van een totaal ander ka-rakter, zoals ‘Chopin’: juist even, maar daarin schitterend, aan het anekdotiese voorbij!
Samen met anderen uit de eerste helft van deze eeuw (Eliot, Pound, Valéry o.a.) heeft Benn het laboratorium ontsloten: ‘Het is een laboratorium, een laboratorium voor woorden, waarbinnen de dichter zich beweegt. Hier modelleert, fabrieeert hij woorden, hij opent ze, laat ze uiteen spotten, slaat ze tot gntizels om ze met spanningen te laden en de adem ervan waait dan door enkele decennia. De troubadour keert terug: trobaire of trobador = vinden, dat betekent uitvinden van woorden (elfde eeuw, tussen Loire en Pyreneeën), dus: artiest. Wie de rondedans kent gaat het lab in. Gauguin schrijft ergens over Van Gogh: “In Arles werd alles - kaden, bruggen en schepen, het hele zuiden - Nederland voor hem”. In die zin wordt voor de dichter alles wat er gebeurt Nederland, namelijk: woord; woordwortel, woordvolgorde, verbinding van woorden; lettergrepen ondergaan psycho-analyses, tweeklanken worden herschoold, konsonanten worden getransplanteerd. Voor hem is het woord werkelijk en magies, een moderne totem.’ En binnen dit laboratorium hanteert ieder zijn Instrumentarium toch anders, is iedereen intussen in andere hoeken zijn onderzoek aan het uitbreiden of intensiveren.
Formeel gedoe? ‘Achter fascinatie en woord liggen nog voldoende duisterheden en existentielle afgronden om de diepzinnigsten te bevredigen.’