| |
| |
| |
• Gottfried Benn
• Gedichten
vertaald door Huub Beurskens
Man en vrouw lopen door de kankerbarak
Hier, dit is een rij verrotte schoot,
en dit is een rij verrotte borst.
Bed stinkt naast bed. Om het uur wordt er door de zusters verschoond.
Kom, til gerust deze deken op.
Kijk, deze homp vet en rotte sappen,
dat was eens de trots van een of andere man
en dat heette ook roes en vaderland.
Kom, kijk naar dit litteken op de borst.
Voel je de rozenkrans van weke knobbels?
Voel maar gerust. Het vlees is zacht en voelt geen pijn.
Hier, deze bloedt als uit dertig lijven.
Niemand heeft zoveel bloed.
eerst nog een kind uit de verkankerde schoot.
Men laat ze slapen. Dag en nacht. Tegen nieuwkomers
zegt men: hier slaapt u zich gezond. - Alleen zondags
worden ze iets meer wakker gelaten voor het bezoek.
Voedsel wordt nauwelijks nog verteerd. De ruggen
zijn open; je ziet de vliegen. Soms worden ze
door de zuster gewassen. Zoals banken gewassen worden.
Hier zweit de akker al om ieder bed.
Vlees vervlakt tot land. Gloed geeft zich gewonnen.
Vocht Staat op vloeien. Aarde roept.
| |
| |
| |
Nachtcafé
824: liefde en leven der vrouwen.
De cello drinkt snel even. De fluit
boert diep drie maten lang: het mooie avondeten.
Het slagwerk leest de detective uit.
Groene tanden, pukkel in het gezicht
wenkt een ooglidrandontsteking.
praat tegen open mond met keelamandelen
en geloof, hoop en liefde om de nek.
Jonge krop vindt zadelneus aardig.
Hij betaalt drie pils voor haar.
Baardschurft koopt anjers
om dubbelkin te vertederen.
Twee ogen beginnen te brullen:
Spuit het bloed van Chopin niet in de zaal
opdat Janhagel erop rondsloft!
De deur ebt weg: een wijf.
Verschroeide woestijn. Kanaänities bruin.
Kuis. Weelde van holtes. Een geur zweeft mee. Amper geur.
Het is slechts een zoet naar voren welven van de lucht tegen mijn hersens.
Een zwaarlijvigheid trippelt erachteraan.
| |
| |
| |
Chopin
Niet erg vlot in het gesprek,
meningen vormden niet zijn sterkste zijde,
meningen praten om de zaken heen,
wanneer Delacroix theorieen ontwikkelde
werd hij onrustig, terwijl hij op zijn beurt
niets zinnigs kon zeggen over de nocturnen.
waar George Sands kinderen
zijn pedagogiese adviezen
Longziekte met een verloop
vol bloedingen en vorming van littekens;
in tegenstelling tot een dood
men schoof de vleugel (Erard) voor de deur
voor hem een viooltjeslied.
Hij reisde naar Engeland met drie vleugels:
Pleyel, Erard, Broadwood,
speelde 's avonds voor twintig guineas
bij de Rothschilds, de Wellingtons, in Strafford House
en voor talrijke Kousebanden;
grauw van vermoeidheid en doodsbesef
| |
| |
Toen verbrandde hij zijn schetsen
vooral geen restanten, fragmenten, notities,
die vormen van verraderlijke inkijk -
‘Mijn pogingen zijn voltooid naarmate
Iedere vinger moest spelen
met de kracht die bij zijn bouw past,
(slechts siamees met de middelvinger).
Wie ooit bepaalde preludes
of vanuit open verandadeuren,
bijvoorbeeld uit een sanatorium,
zal dat moeilijk vergeten.
Komponeerde nooit een opera,
alleen deze tragiese progressies
vanuit artistieke overtuiging
| |
| |
| |
Schepping
Uit jungle, van krokodilleslik
six days - wie weet, wie kent het oord -,
na al dat verdomde van kreet en hik:
het eerste ik, het eerste woord.
Een woord, een ik, een vuur, een fluim,
een fakkelblauw, een sterrefik -
van waar, waarheen - het ontzaglijke in, het ruim
van leegte rond het woord, rond ik.
| |
| |
| |
Statiese gedichten
Vreemd zijn aan ontwikkeling,
dat is de diepte van de wijze,
kinderen en kleinkinderen
dringen niet bij hem binnen.
is het teken van een wereld
daarin komen de schaduwen bij elkaar,
twee peppels staan langs een weg,
is een ander woord voor zijn statica:
uitzaaien in het winterrood van voorjaarsluchten,
| |
| |
| |
Aprèslude
Duiken moet je kunnen, je moet het leren,
nu eens geluk en dan weer is er smaad,
geef niet op, je mag je rug niet keren
als het uur dan zonder lichtpunt Staat.
Blijven, wachten, nu gezonken,
overstroomd dan en dan weer stom,
een vreemde wet, het zijn geen vonken,
niet alleen maar - kijk eens om:
De natuur wil haar kersen maken,
zelfs met weinig bloesems in april
bewaart ze haar steenvruchtzaken
tot in betere jaren, stil.
Niemand weet waar de zaden kiemen, in welke gaarden,
niemand of ooit de bloemknop niets meer schuwt,
blijven, wachten, en zichzelf aarden,
donker worden, ouder, apreslude.
| |
| |
| |
Fragmenten
bloedklonters van de twintigste eeuw -
Littekens - verstoord de kringloop van de prille schepping,
de historiese religies door vijf eeuwen verbrijzeld,
de wetenschap: scheuren in het Parthenon,
in Planck en zijn kwantentheorie vloeiden
Kepler en Kierkegaard weer vertroebeld samen -
Maar er waren avonden, die hingen in de kleuren
van de Alvader, luchtig, wijds uitgestrekt,
onomstotelijk in hun zwijgen
daarin kwam men tot zichzelf,
de handen steunend op de knie,
bij het stille glas op tafel,
bij de harmonika's der knechten -
opgehitst door innerlijke konvoluten,
Uitdrukkingskrises of aanvallen van erotiek:
het innerlijk een vakuüm,
de kontinu'iteit van de persoonlijkheid
wordt gewaarborgd door de kostuums
die, als ze van een goede stof zijn, tien jaar meegaan.
inzetten van melodieën uit aangrenzende huizen,
| |
| |
| |
Zinsbouw
Iedereen heeft de hemel, de liefde en het graf,
daarmee zullen we ons niet bezighouden,
dat werd in kulturele kringen besproken en doorwrocht.
Maar wat nieuw is, is de vraag naar de zinsbouw
waarom drukken wij iets uit?
Waarom rijmen wij of tekenen we een meisje
of arceren op een velletje geschept papier
ontelbare planten, boomtoppen, muren,
en die laatste als dikke rupsen met schildpaddekop
in een bepaalde regelmaat?
Overweldigend, niet te beantwoorden!
Financiële vooruitzichten zijn het niet,
velen verhongeren ermee. Nee,
het is een drang in de hand,
met afstandsbediening, een toestand in de hersens,
een verlaten heiland of een totemdier,
een formeel priapisme ten koste van de inhoud,
‘De enkelen die er iets van beseft hebben’ - (Goethe) -
Van de zinsbouw, neem ik aan.
| |
| |
| |
Rouw kan er niet zijn
In dat kleine bed, een kinderbed bijna, stierf Droste
(het is te zien in haar museum te Meerburg),
op deze sofa Hölderlin in de toren bij een timmerman,
Rilke, George zeker in Zwitserse ziekenhuisbedden,
in Weimar lagen de grote zwarte ogen van
Nietzsche tot de laatste oogopslag
allemaal ramsj nu of helemaal niets meer dat over is,
in de pijnloos-eeuwige aftakeling.
Wij dragen kiemen van alle goden in ons,
het gen van de dood en het gen van het genot -
wie heeft ze gescheiden: de woorden en de dingen,
wie heeft ze vermengd: de kwellingen en de plaats
waar ze ophouden, hout met stromen van tranen,
een erbarmelijk tehuis, en kortstondig.
Rouw kan er niet zijn. Te ver, te wijd,
bed en tranen zijn te onaantastbaar,
geboorte en lichamelijke pijn en geloof,
een bruisen, naamloos, een wegglippen,
iets bovenaards dat zich in de slaap doet voelen,
|
|