Geoffrey Hill
(geb. 1931)
Hoewel aanvankelijk, en vooral in zijn eerste bundel For the Unfallen, een typisch exponent van de academische richting, onderscheidt Geoffrey Hill zich van vele van zijn tijdgenoten door zijn benadrukking van het zelfstandige karakter van zijn poëzie. Bij voorkeur bedient hij zich van een soort artefacten om zijn meestal historische onderwerpen aan zijn eigen morele opvattingen te hechten. Meer dan eens heeft hij zijn eigen poëzie aan gefingeerde, ‘apocrieve’ dichters toegeschreven (bijv. Sebastian Arrurruz - lees ‘arrowroot’ - uit King Log). De afstand die hij op die manier weet te bewaren maakt zijn poëzie het tegendeel van een persoonlijke lyriek maar benadrukt wel zijn hang naar de verstening van het klasieke. Het scrupuleuze in zijn poëzie wordt vaak geaccentueerd door een puur imagisme, een ‘voyeurisme op de verbeeldingskracht’ zoals het in een overigens negatieve recensie van King Log heette. Vandaar ook het ironische en ambiguë van zijn werk, dat vaak in het enjambement wordt verstopt om deceptie in de hand te werken: betekenissen worden soms door een volgende regel weer gecorrigeerd.
De dichter/ kritikus C.H. Sisson ziet in Hill's poëzie ‘een neiging tot kunstgrepen, een neiging om gedichten ergens naar toe te schrijven, wat duidt op een groeiende discrepantie tussen de poëtische impuls en de woorden die uiteindelijk op de pagina terechtkomen - wat wel een winst aan structurering oplevert, maar een verlies aan directheid inhoudt.’ En elders: ‘Een artefactisch bewustzijn dat zichzelf in bescherming neemt tegen z'n eigen hartstochten.’
In zijn meest recente bundel Mercian Odes heeft Hill in dertig prozagedichten een verweving van de mythe van koning Offa en contemporaine feiten verwerkt. In tegenstelling tot de gedichten uit King Log, waaruit alle vertaalde gedichten genomen zijn, zijn de verwijzigen in de Mercian Odes explicieter en begrijpelijker.