Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1977 (nrs. 1-4)
(1977)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[1977/4]Breyten Breytenbach en André Brink
| |
[pagina 6]
| |
versie van de openbare aanklager kreeg de cipier na twee maanden illegaal gevangeniscontact met de in streng isolement opgesloten Breytenbach wroeging over zijn revolutionaire ommezwaai. Hij lichtte zijn superieuren in en kreeg de opdracht de gesprekken met Breytenbach voort te zetten met dien verstande dat alle nachtelijke praat voortaan op de band werd vastgelegd en dat in- en uitgaande brieven werden gefotokopieerd. Na nog eens vier maanden, nu gecontroleerd, heimelijk contact tussen cipier en gevangene meende de veiligheidspolitie uit een correspondentie van veertig geopenbaarde brieven en zo'n honderd vel uitgetypte bandopnamen voldoende bewijsmateriaal te kunnen destilleren om de dichter aan te klagen op 17 strafbare punten, die in strijd zijn met de Wet op het Terrorisme, de Wet op Oproerige bijeenkomsten en de Gevangeniswet. De eerste nachtelijke gesprekken vinden plaats in april 1976 terwijl Groenewald wacht loopt langs de vier meter hoger gelegen ballustrade die tevens het enige lucht- en lichtgat van Breytenbachs beneden gelegen cel vormt. Hier ontspint zich een half jaar lang - tot oktober 1976 - een wonderlijke relatie tussen gevangene en cipier. De in streng isolement verkerende Breytenbach voelt zich als een dier in een cementen put; bewaker Groenewald lijkt de enige die zich iets van deze ‘melaatse’ aantrekt. Breytenbach heeft maar één wens: contact maken met de buitenwereld. Groenewald ook: hij is belust op revolutionaire avonturen en wil kennis maken met de toplui van de mede door Breytenbach opgerichte illegale verzetsgroep. Groenewald is bereid brieven naar buiten te smokkelen en stelt zijn adres ter beschikking voor eventuele beantwoording. De eerste brieven zijn noodsignalen van een wanhopig man. Breytenbach kan de afscheiding van zijn medemens slecht verduren. Hij raakt gedesörienteerd in de ‘sinlose struktuur sonder ruimte’, hij ziet slecht, hij heeft nachtmerries en verliest het contact met de werkelijkheid. In een kort briefje aan zijn vriend de Zuidafrikaanse letterkundige dr. Ampie Coetzee, schrijft hij ‘tronk (gevangenis) is grof, is mal word - en die moraal hang so laag dat ek wydsbeen moet dink’. Toch zijn de brieven niet geschreven uit zelfbeklag. Breytenbach richt zich in de eerste plaats tot de vrienden die na zijn arrestatie in augustus '75 door de veiligheidspolitie in hechtenis zijn genomen en drie maanden voor ondervraging zijn vastgehouden. Hij biedt | |
[pagina 7]
| |
hun zijn excuses aan en wil zichzelf rechtvaardigen. Uit deze correspondenties blijkt dat alle verdachten tegen elkaar zijn opgezet en hoe Breytenbach werd gedwongen schuld te bekennen en een deemoedige verklaring af te leggen. In ruil daarvoor vielen dan enkele ernstige beschuldigingen uit de aanklacht en zou hij de minimum straf van 5 jaar krijgen. Indien hij niet bereid was zijn politieke idealen publiekelijk te verloochenen zouden ook de meer dan tien mede-arrestanten worden veroordeeld. Al bij een van zijn eerste brieven sluit Breytenbach zes illegaal geschreven gedichten in, met het verzoek of de adressant, de methodisten-predikant en literator James Polley, ze wil doorsturen naar het literaire tijdschrift De Gids' in Nederland. Breytenbach mag in de gevangenis wel schrijven (niet schilderen of tekenen) maar moet al zijn werk bij de veiligheidspolitie inleveren en heeft geen zeggenschap over eventuele publikatie. Hij is dan ook desperaat bezig om zijn gedichten, verhalen en tekeningen buiten de gevangenis te krijgen. In vrijwel alle brieven wordt over dit onderwerp gesproken. Hoewel zelfrechtvaardiging en het doorspelen van literair werk in de correspondentie de boventoon voeren, eindigen de meeste brieven met vage toespelingen op ontsnappingsplannen. De adressanten aan wie Breytenbach inlichtingen vraagt, worden echter gewaarschuwd niet te reageren als zij vrezen door hem in moeilijkheden te komen. Vrijwel niemand reageert. De enige twee die binnen Zuid-Afrika Breytenbachs brieven beantwoorden, zijn de op zijn vrijlating wachtende politieke gevangene Marius Schoon (die na twaalf jaar celstraf de laatste maanden in B.'s gevangenis moet doorbrengen) en André Brink. Schoon breekt de correspondentie na enkele brieven af omdat hij de cipier te ‘waaghalserig’ vindt; Brink maakt in een (hierbij afgedrukte) brief duidelijk dat de boodschapper weleens een lokvink van de veiligheidspolitie zou kunnen zijn. Kort na Brink's waarschuwing houden de nachtelijke gesprekken op. De veiligheidspolitie neemt het spel over en een langdurige verhoorperiode begint als voorbereiding van het proces. Had Breytenbach dan niet door dat de veiligheidspolitie hem gebruikte in de hoop mogelijk actieve leden van de ondergrondse organisatie op deze wijze op te sporen? In de rechtszaal vertelt Breytenbach dat hij al na enkele ontmoetingen in zag dat Groenewald een leugenachtige fantast was. Toch | |
[pagina 8]
| |
zette hij het contact met zijn boodschapper door omdat hij ‘met de duivel zelf zou onderhandelen om zijn werk naar buiten te krijgen.’ Hij snakte naar communicatie en wilde de buitenwereld laten weten dat hij tijdens zijn eerste rechtbankverklaring maar voor een klein deel de waarheid had gesproken, De ‘geheimen’ die hij de cipier vertelde, waren volgens hem al lang aan de veiligheidspolitie bekend. Ook bracht hij Groenewald - die steeds maar aandrong op mondelinge ontmoetingen met Breytenbachs heimelijke adressanten - na herhaald uitstellen, alleen in contact met niet-politieke vrienden. Bovendien gaf hij hem opdrachten die de sfeer van geheimzinnigheid weliswaar verhoogden, maar die niets te betekenen hadden. Breytenbach erkende voor de rechter met Groenewald een fantasiewereld te hebben opgebouwd waarin ‘wederzijdse bluf de verwantschap bepaalde’. Hij gaf toe dat de onsnappingsverhalen luchtkastelen waren van een labiele gevangene. Toch bleef er nog altijd de hoop:’ stel dat er iets gebeurt en ik kom er toch uit.’ Meende Breytenbach in de zogenaamde ontsnappingsbrieven een mogelijkheid te zien zich te rehabiliteren, de rechtbankverhoren van juni-juli '77 leken hem de aangewezen mogelijkheid zijn eerste getuigenverklaring te weerleggen. Nu geen deemoed, maar trots. Hij zag voor de kunstenaar in Zuid-Afrika een duidelijke rol weggelegd:’ Een schrijver kan zich niet veroorloven iets toe te dekken. Hij moet zijn woord gebruiken als een ploeg die bloot legt, ook al breekt hij soms.’ Het Afrikaans werd vervolgens geïdentificeerd met het huidige rassenbeleid.’ De zwarten zien het Afrikaans als de taal van de onderdrukker’. Breytenbach zei nooit te kunnen aanvaarden dat uit naam van zijn volk en zijn taal, de meerderheid wordt onderdrukt. Ofschoon hij het had geprobeerd zei hij zich niet los te kunnen maken van Zuid-Afrika: hij ervoer zijn land als een zweer aan zijn lichaam. ‘Ik blijf absoluut gehecht aan mijn taal, het is een voortzetting van mij zelf’. Hoewel de 116 bewijsstukken die voor het proces tegen Breytenbach waren ingebracht aanvankelijk het ergste deden vrezen, werd na de kruisverhoren duidelijk dat B.'s vermeende staatsgevaarlijke activiteiten zich voornamelijk hadden afgespeeld in de cellulaire fantasie-wereld die bewaker en gevangene hadden gecreëerd. Volgens de rechter had de staat niet kunnen aantonen dat Breytenbachs verzetsgroep in Zuid-Afrika werkelijk actief was. In | |
[pagina 9]
| |
de brieven werd nooit over dit onderwerp gerept. Ook vroeg hij zich af of deze organisatie wel ooit boven het discussiestadium was uitgekomen. Evenmin kon de rechter constateren dat Breytenbach aan terroristische activiteiten had deelgenomen. Het was de volgens de rechter ‘ongeloofwaardige getuige Groenewald’ die de schrijver had uitgelokt. Breytenbach werd alleen schuldig bevonden aan het naar buiten smokkelen van brieven, met de verzachtende omstandigheid dat hij hiertoe was aangezet. Vonnis: een boete van 150 gulden of drie maanden gevangenisstraf. (De boete kon uit de 900 gulden die Brink nog van de veiligheidspolitie te vorderen had, worden betaald). De eenzame opsluiting zou worden opgeheven. De verrassende uitspraak van de rechter werpt een nieuw licht op Breytenbachs eerste veroordeling. De rechter uit het eerste proces veroordeelt hem tot een hogere straf dan de geëiste minimumstraf van vijf jaar omdat hij ervan overtuigd is dat de door hem opgerichte verzetsgroep in Zuid-Afrika nog actief is. De tweede rechter meent dat deze groep nooit van de grond gekomen is. | |
De BrievenVan de tientallen brieven die de veiligheidspolitie voor en tijdens het proces als bewijsmateriaal tegen de schrijver heeft ingeleverd, is de correspondentie tussen Breytenbach en Brink het interessantst. Van beiden zijn drie brieven in de processtukken opgenomen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat beide vrienden meer met elkaar hebben gecorrespondeerd aangezien de selectie van het briefmateriaal ook in handen was van deze veiligheidsdienst. (Tijdens het proces werden tot twee maal toe nieuwe brieven van Breytenbach als bewijsmateriaal ingeleverd.) Meer dan eens wordt er gereageerd op zaken die niet in de officiële transcripties staan vermeld. Zo spreekt Breytenbach in zijn eerste bericht aan Brink niet over de, vermoedelijk, 12 gedichten die hij toen moet hebben bijgesloten. Brink gaat daar wel op in, in zijn tweede brief (hier niet opgenomen). (In een in het Frans gestelde brief aan zijn Nederlandse uitgever Meulenhoff sluit Breytenbach ook enige gedichten bij, met het verzoek ze onder het pseudoniem M. Windvoël in een tijdschrift | |
[pagina 10]
| |
te willen plaatsen. Brief en gedichten ontbreken bijvoorbeeld in de aan de openbare aanklager voorgelegde selectie.) In de derde brief aan Brink (hier niet opgenomen) schrijft Breytenbach dat boodschapper-bewaker Groenewald twee ‘pakkies’ literair werk - waarin een kort verhaal - verbrand heeft. Groenewald zou namelijk bang zijn bij het in- en uitgaan van de gevangenis te worden gefouilleerd. Breytenbach schrijft hierover boos naar Brink: ‘Hy (Groenewald, AvD) dink ek kan sommer tjop tjop oorskryf, so asof ek dit na willekeur uit my poephol kan ryg!’. Het is dus nogal onoverzichtelijk hoeveel materiaal moest achterblijven in de archieven van de veiligheidspolitie en hoeveel er ‘met toestemming’ naar buiten mocht gaan. De hierbij afgedrukte brieven zijn klaarblijkelijk wél geschikt voor publikatie. De feiten zijn al ernstig genoeg. | |
[pagina 11]
| |
Brief I: Breyten Breytenbach aan André Brink.‘The Moon has a wunnerful finger for the back-hill o' Death!’ Broerman! Selfs hier vanuit die Dodehuis moet daar darem soms 'n sinjaal kom - ook die dooies moet kan roer, of hoe? Dit voel soos jare, dit is seker al jare sedert ek deur die graswoorde 'n hand na jou kon uitsteek om ‘dag’ te sê. ‘Dag’! ou grootman, hoe gaan dit? Hoe lyk dit daar aan jou kant van die aardbol? Groei die patattas. Wat gaan aan. Wat gebeur? Waar om te begin? Daar's so baie om te sê dat ek maar net hier en daar kan skraap, so sien tog asseblief oor, vul maar in wat makeer, lig die rolle op en lees tussen die lyne en skink 'n glasie van daardie vloeistof wat glo in die buitewêreld (watse ‘buite’ sommer net plein wêreld!) bestaan en soos ek verstaan ‘wyn’ genoem word, op ons gesondheid, op die rondheid, op die stomtyd (op Uys Majoorsbeen altyd) op die groot vrek van Apartheid. Eerstens: die baldraer wat dese aan jou palmboom opgehang het kan vertrou word. Ek ken hom al van 'n tydjie af en ek het hom gevra om mooi en lig te loop om by jou uit te kom, sy spore netjies toe te gooi (net soos jy tog ook asseblief hierdie aan die vuurhoutjie moet uitlewer) en dan met jou te reël - indien jy dit goed vind - vir 'n antwoord en, wie weet, vir eventuele kommunikasies. (Word die kommunikasie dan nie van vroumelk gemaak nie?) Hy werk hier by die Dodehuis. Hy is nog jonk en onervare, maar sy hart loop reg. Hy sal jou van'n adres kan voorsien en ek hoop jy de même. Maar wat saamloop met hierdie eerstens: godsaamblief - vir my ontwille en vir jou onthalwe: sê tog nooit vir niemand niemand sonder uitsondering (selfs al is sy of haar van Niemand) enigiets hiervan nie. Dit bly net tussen jou en my en word nie eens familiesake nie! Skeur op, verbrand, sluk in, verteer en spoel weg - anders, o wee, is daar weer 'n gesing van tandvleise en kan ek maar, soos die Boere dit hier wil hê, my kak met klippe gaan gooi. | |
[pagina 12]
| |
O wee
Dan word die weduwee
Wilnee
se brak oorlee
- en as biltongkies opgehang
in Chambaree se kêffee!
Want tweedens: die Gryses - jy weet wie ek bedoel - in ons organisasie het ons hulle die kak genoem, laat ons dan maar saamvoeg en voortbou en Gryskak sê: hulle lê agter jou bloed soos jy seker bewus is. Mate sonder tal moes ek aanhoor hoe graag hulle jou tussen die kloue sou wil hê. By die een ou is dit 'n leitmotif indien nie 'n obsessie nie - sy mond water eintlik! Net so, en op 'n ander vlak, en van allerhande bronne, wou mense my wysmaak dat jy my kwaai gekritiseer het (en dalk sal daar andersom ook soortgelyke stories by jou uitwaai) maar ek gebruik dit as aanvulling by die R.S.A. kakpapier. Ek moet luister na interpretasies van artikels wat jy geskryf het, maar ek weet mos hoe klop jou hart! Moenie worry nie, ons sal eendag die kans kry om sonder tussenbeiders en grafgrawers van hart-tot-hart te gesels. En ons het baie om oor te gesels. Ek hoor natuurlik ook ander stories (hoewel ek nie veronderstel is om enigiets te hoor nie). 'n Mooi vergissing: 'n poenskop rofie kom fluister een aand deur die staalsifdraad bo my selvenster dat hy in die koerant gelees het van A.P. Grové wat 'n vieslike kortverhaal vir'n Londense seksskrif gestuur het wat toe afgekeur is. In ieder geval, jy weet die Gryskak (G.K.) belees jou korrespondensie. Van briewe gepraat - het jy ooit my Kerstkaartjie gekry? Ook (ek het gebruik daarvan gemaak in 'n gedig:) in 'n koue seI onder die Hooggeregshof (die Hoergereg) tussen grafitti wat kinkels aan die pyn gee en tussen die vervloekinge van JV (‘die Ossewahond’) kry ek, enigmaties, uit: ‘Kennis van die Aand - A.P. Brink’. Nou-ja, jy't die spyker op sy kop gestaan. Ek kan aan geen groter waardering en beter ressensie dink as dat dit juis dáár moes verskyn nie. Ons kry elke week biblioteekboeke (die Engelse keuse verrassend goed) en nadat ek herhaaldelik om Brink se boeke aanvraag gedoen het kry ek toe - drie maal! ‘Klap van die Windmeul’ afgewissel met ‘Wyn van Bowe’ en ‘Oom Kootjie Emmer’. Laasgenoemde het ek nog nie gelees nie en ek het hierdie treurige en diep boekie baie geniet. Jy gee ons Afrikaans darem ten minste 'n geskiedenis - of agtergrond! (As ek hom so om die | |
[pagina 13]
| |
mond mag smeer en indien jy mooi sien wat ek wil sê meen ek dat jou één manier van skrywe 'n waardige voortsetting van Mikro is). Waarby ek wou uitkom is dat Brink maar skraal op ons gevangenisrak staan. Derdens: Ek gaan nie baie uitwei oor myself en kondisies hier nie - net nou versuip ek weer in die selfbejammering en mens kan nie die hele tyd saamleef met 'n ou vir wie jou hart water nie, veral nie as dit hoeka al hoederspook is wat jy te siene kry en mee mag gesels. My hofsaak: daar's baie dinge wat ek verkeerd aangepak het en my verklaring was natuurlik maar net een klein gedeelte van die waarheid (en bowendien plek-plek onder intense druk geproduseer), maar hoewel krom en skeef glo ek nog dat ek die regte ding probeer doen het gesien aan die omstandighede van die ander se aanhouding asook die komplekse verhoudings met die A.N.C. Sedertdien word ek nog altyd in streng isolasie aangehou in Maksimum Sekuriteit. Dié ander flappies hier is óf psigopate (maar hulle is nou verskuif), mugus wat elders 'n breek gemaak het, weer gevang is en nou hier aangehou word; af-en-toe politieke gevangenes wat ‘makgemaak’ word, spesiale gevalle soos Protter en Tsafendas (in 'n ander seksie: ek het hom nog nie gesien nie, maar hy's nou oud en glo swaksinnig en nogtans gebeur dit selfs nou nog dat van die Boers hom slaan of in sy kos pis of spoeg en hom forseer om dit dan te eet); en die ter dood veroordeeldes, of ‘kondêms’. Gemiddeld word sowat tien 'n maand gehang en dis verskriklik - die gesingery die laaste week en die oggend oppad op, die slag van die valdeur, die feit dat baie doodwurg, die feit dat mense oorhaastig opgehang word (selfs terwyl appél nog hangende is: ek vertel jou later meer daaroor), die spotterny van die Boere wat dan weereens ‘gefliek’ het - maar, soos hulle sê en glo en as eerbiedige Christene góéd oor voel: ‘gelukkig hang ons nie baie mense op nie, net kaffers en meide’ (die Blankes is skaars). Ons B.O. (Bevelvoerende Offisier) toe iemand opmerk dat die enigste goeie kaffer 'n dooie een is, reageer - ‘Dis ook nie waar nie, want kyk nou hoe stink daardie wat ons ophang’. Ek is by die huis, broer! Terug in Suid-Afrika tussen my mensel Soos ek sê, ek is in eensame opsluiting en selfs die Fillistyne (bewaarders) word verbied om met mij te praat. Ek is tesame met die bad en skeer en oefenperiode (oral en altyd vergesel) omtrent 1 uur per dag buite my sel - behalwe naweke wanneer daar nie oefenperiodes is nie. | |
[pagina 14]
| |
Ek mag een nie-kontak besoek van ½ uur per maand ontvang, 1 brief van 500 woorde skryf en 1 ontvang (hierdie maand het 'n Nazi kaptein my dit laat verbeur omdat daar te veel woorde was) - en dis al. Verder soms 'n liewe ou dronkgatdominee wat in teregstellings glo en hoop dat hy nog die kans gegun sal word om met 'n masjiengeweer grens toe te gaan, en 'n psigiater wat jou moet ‘aanpas’ bij die gevangenis. Ons lewe in die era van rehabilitasie! Ek het aansoek gedoen om te mag studeer - dis toegestaan (net vir sekere vakke, geen vreemde tale soos Frans of Spaans of Portugees nie; Duits wel. Ook geen klankkasette nie) en toe in die wiele gery omdat my bestellings vir die nodige boeke konstant ‘verlore’ gaan. Ook aansoek gedoen om te mag teken (dis afgekeur) en skryf: dié is toegestaan op voorwaarde dat geen nota's gehou word nie en elke stukkie voltooide werk sowieso ingehandig word, gelêer en vermoedelik verdwyn. Ek het begin Junie 'n digbundel (dik) voltooi: LEWENDOOD, baie beter as die slapgat ‘Voetskrif’ (maar dié is darem in presies 'n maand geskryf, kon nie hersien of korrigeer word nie - ek het dit ná daardie maand nooit weer onder oog gehad nie; en terloops die ‘opdrag’ - afgesien van dié vir Huppeltjie - was op dringende versoek. Die res is ook gesensor. Die grappigste weglating was 'n vers wat ek jou hier in al sy glorie present gee. ‘Help, Help’ (Moet asseblief tog voorlopig nie na hierdie gegewens verwys nie). Verder werk ek tans aan 2 prosawerke: 'n bundel kortverhale getiteld ‘Die Leefleegte’ (spieëlboek) en 'n versameling ‘proewe’. ‘Boek’ (witskrifte). Die essays handel oor ‘Oor die ontstaan van 'n gedig’; ‘oor die posisie en funksies van die digter in die gemeenskap’; ‘Oor die moontlikheid van 'n Suid-Afrikaanse identiteit ‘Oor eksistensialisme en Zen’; ‘Zen op die weg van gevangene wees’. Verder doen ek baie zazen, probeer fiks bly en smokkel (soos jy kan sien). Eintlik gaan dit maar beroerd en ek is seker mens gaan van jou kop af - of word in elk geval verander, al si dit ook hoe subtiel. Mens word geweldig morbied en ongeballanseerd. Daar is hoogtepunte (om blou lug te sien is 'n intense belewenis, 'n skaarse appel is iets wat amper aanbid kan word, 'n bad warm water is 'n lafenis), maar daar is veral vreeslike depressies en laagtepunte, tye wanneer jy teen die mure wil uitklim, mense wat snags huil ens. ens. (Ek dink om 9 jaar in sy leërwordende grot-Boddhidharma het verneuk, hy 't sekerlik ten minste sy vrou | |
[pagina 15]
| |
by hom gehad!). Die kos is ‘voldoende’-varkenskos genoem; ‘Poes, pap en rape’, of ook kosmis en in plastiek hondebakke bedien, koud meesal en altyd dieselfde. Aandkos is 3.30 's middaens, ietsie vroeër naweke en dan is dit uithou tot môre-oggend sewe-uur toe. Ek is ongelukkig nie geregtig op aankope van enige soetgoed of so nie - daarvoor moet jy ‘A’-groep wees en vir die ‘politiekes’ kom dit eers ná 3 jaar. (Politieke gevangenes is in ieder geval ‘honde’ of ‘meide’). Van Huppeltjie hoor ek natuurlik eenkeer per maand. Dis baie erger vir haar as vir my - per slot van sake, ek kan maar 'n grys stuk deeg hier word en dit bly mos in veiligheid! - Sy moet hart-alleen die probleme aandurf. Wees tog goed vir haar, praat haar bietjie moed in. Sy stuur darem goeie nuus ook - al die bundels word versameld heruitgegee deur Meulenhoff, ‘Skryt’ ook weer apart, daar kom 'n Franse bundel, skynbaar ook Sweeds en Arabiers! Wat het van daardie goeie Duitser geword wat ‘Kouevuur’ wou vertaal? En Adam het toe nooit verder met die Engelse vertalings gekom nie? ‘Seisoen’ verskyn binnekort, gekater by Perskor (takties en finansieel onthalwe) - ek het natuurlik geensins die veranderde ms. gesien - nóg enige proewe - selfs ‘Voetskrif’ (die boek) mag ek nie hê nie - en Bartho/Chris vier seker botoon. Hoewel Ampie en John darem probeer keer het. Ons sal maar sien. By Meulenhoff verskyn die integrale teks (vertaal) in elk geval). Ek sou graag jou ‘Windtuin’ te lese wou kry - het so baie goeie dinge daarvan gehoor, maar sal Beker maar moet wag. Waarmee is jy nou besig? Wanneer skryf ons saam 'n boek? Vierdens: en die groot rede vir die brief: ons het planne nou min of meer agtermekaar vir 'n ‘cavale’. Dit sal nie 'n onbesonne affêre wees nie, maar goed deurdag. Net, ek kort dringend 'n bietjie pitte en die veiligste persoon na wie ek my kan wend is jy. Sal jy my asseblief 300 Rand kan voorskiet? Binne twee maande ná die breek sal jy dit weer hê. Sorry dat ek jou nou met so'n knuppel moet bykom, maar ek sien nie 'n ander uitweg nie. Jy kan die aangeleentheid met Louis, die bode, bespreek - en indien jy wel aan die versoek kan voldoen met hom reël oor hoe om dit by hom te kry. Ek weet dat jy ook uit jou eie sak vir my verdediging bygedra het (maar Huppel en ek is vasbeslote om alles terug te betaal) en dat jy ook op andermaniere probeer help. Baie dankie vir alles, ou broer. | |
[pagina 16]
| |
Dit hou die riem van die nek en onder die hart! Nou-ja, ek moet sluit (my goeie geluk sal nie hóú nie). Nog net - Hermien word nog altyd verdag en miskien ook in die gate gehou. En vir oulaas: 'n Fillistyn vra my uit omtrent my boeke. Ek noem ‘Om te vlieg’. Ja, dié ken hy: dis mos die een waar die ou in die end by die ‘air force’ aansluit! Sterkte my maat! Laat weet my hoe dit gaan en ‘wat vir wat gaan’. Maf Soweto (ek hoor darem gerugte, smokkel met skrapsels nuus) Treurnicht se Afrikaans en Afrikaners des moers brand! Hoeveel skande moet ons nog sien? Mooi loop, lig loop, versigtig wees, moed hou!!
Ek kan nou nie vir Alta groete sê nie, maar soen vir klein Fransinatjie namens my. Venceremos! Juan. | |
Aantekeningen bij brief IEerste brief van Breyten Breytenbach aan André P. Brink te Grahamstown; tien augustus 1976 geschreven. De baldraer waar naar verwezen wordt is bewaker Pieter Groenewald, die Brink de brief thuis kwam overhandigen. Gryses, of die Gryskak is de veiligheidspolitie. Breytenbach suggereert dat de veiligheidspolitie hem van Brink wilde vervreemden door hem te confronteren niet artikelen waarin zijn vriend hem kwaai gekritiseer heeft. Breytenbach verwijst hier naar het artikel The Breytenbach File uit het Britse tijdschrift New Review (Vol 3, no. 5). In deze weinig verheffende bijdrage wordt Breytenbach afgeschilderd als een smartelijk slachtoffer van de politieke machinaties van kwaadwillige derden; de ware schuldigen zouden zich in de anti-apartheidskringen buitenslands bevinden. Brink reageeri hierop in zijn eerste brief (vermoedelijk d.d. 20 augustus 1976): ‘Ek het niet bewuste tong i/d kies 'n lang ‘diagnose’ oor jou geskryf (-). Om (-), 'n klimaat te probeer skep wat dit op een of ander tyd moontlik gaan maak om die 9 jr. te verminder. En ek probeer via mense met ‘invloed’ bij die Ossewakak (J. Vorster es., AvD) - Senghor, Kissinger, Giscard - druk uitgeoefen kry.’
Het relaas van poenskop rofie (onnozelaar) dat A.P. Grové een schunnig verhaal naar een Londens sex-blad zou hebben gestuurd, berusi op een voor Zuidafrikaners vrolijk misverstand. liet is namelijk A.P. Brink zelf die een soft-porno verhaal naar een tijdschrift heeft gestuurd. Het werd echter door de veiliheidspolitie onderschept en later in de pers als publiek schandaal onihuld. A.P. Grové is een verkrampt letterkundige, een van de voornaamste Brink-Breytenbach criticasters.
Kennis van die aand. Brink's in 1973 uitgegeven roman die kort na verschijning als eerste boek in het Afrikaans werd verboden. | |
[pagina 17]
| |
Klap van die Windmeul, Wyn van bowe en Oom kootjie Emmer zijn enkele van Brink's meer lichtvoetige bundeltjes met ondermeer verzamelde dagbladbijdragen.
Hoeka, hier: al zo lang, lang geleden;
Flappies: medegevangenen;
mugus, hier: niet politieke zwarte gevangenen;
Tsafendas: de moordenaar van premier Verwoerd.
Fliek, gefliek: naar de bioscoop gaan
Voetskrif is Breytenbachs enige maanden na zijn arrestatie uitgegeven dichtbundel met tijdens zijn voorarrest geschreven gedichten. Het boek verscheen zonder zijn toestemming in een ‘aangepaste’ versie bij de Semi-staatsuitgeverij Perskor. De bundel is opgedragen aan Breytenbachs vrouw Yolande (hier: Huppeltjie) en aan de kolonel van de veiligheidspolitie die hem had gearresteerd.
Windtuin: Brink's jongste roman Oomblik in die wind, aanvankelijk als privé uitgave in Zuid-Afrika verschenen (1975).
cavale:argot voor ‘vlucht’.
Om te vlieg: prozaboek van Breytenbach (1971). Tijdens de rechtszitting bleek de Filistyn, Groenewald te zijn. De cipier bleek B's boek te hebben verward niet een stripverhaal.
Treurnicht: Dr. Andries Treurnicht, adjunkt-minister van Bantoesake, verantwoordelijk voor de Soweto-opstanden door zijn maatregel dat afrikaans een verplicht vak moet zijn op zwarte scholen.
Juan is de schildersnaaam van Breytenbach. | |
[pagina 18]
| |
Brief II: Breyten Breytenbach aan André BrinkDie toestande vir my hier: Ja, soos ek jou laaskeer gesê het - ek word nog vanaf die begin eenkant en apart in maksimum aangehou (dis nou presies 'n jaar). Ek verneem dat ek nou glo die rekord hou vir die langste aaneenlopende eensame opsluiting van 'n wit politieke gevangene (net jammer dis geen erkende Olimpiese sport nie) - want in feite is dit waarop dit neerkom en die eerste 3 maande was feitlik die maklikste want tóé was daar darem nog die afwisseling van die ondersoek en die ondervraging. Soos jy wou weet bly ek, danksy wandelaar, en met gammat Boeddha se hulp, darem lewendig. (Maar dis 'n gevaarlike spel.) Ek mag met geen ander gevangene kontak hê nie, mag nie van hulle weet nie, en hulle mag my nie eens hoor of sien nie. Die dominee het bv. onlangs in die kak getrap toe hy my wou besoek en hard op in die gang na my verneem het. Wanneer ek badkamer of oefenjaart toe geneem word, word die selvenster waar ek verby moet loop met koerantpapier bedek. Tot onlangs was ek in 'n staalsel van ongeveer 6x12 vt, maar tamelik hoog. Langs die een muur (maar goed 12 vt of meer van die vloer af) is langwerpige venstertjies (elk 'n dubbele handbreedte wyd), met staalogiesdraad versper wat uitkyk op die loopvlak [woord onleesbaar] die wag met sy gelaaide FN op die loopvlak patrolleer daar (snags permanent) en kyk in op en af op jou sel. Daar is geen ander venster nie en jy sien nie na buite nie - die loopvlak, selfs al kon jy daar bykom, is binne die gebou. Binne die sel is 'n spoeltoiletbak, drukprop met koue water, en twee houtblaaie in die muur: een as ‘tafel’, en een met harde matras as ‘bed’. Sementvloer. Ligskakelaars alleen buite die selle. In die deur is 'n tralievenster (alle tralies met tungsten versterk, so jy saag jou gat af! die ganse gebou is 'n staalhok met 'n lagie pleister) ook met staaldraad tussen handbreedte-wye tralies. Die deur kyk uit op 'n klein sementgang met 2 ander selle | |
[pagina 19]
| |
(Marlene Skêr was vroeër in die een), badkamer en ‘kerkie’. Die gang loop een kant uit op 'n ommuurde binneplasie (sowat 20 × 30 vt) wat oordek is met staalogiesdraad, tussen die ‘tuin’ en die gang 'n dubbele deur - een soliede staal en die ander tralies, die ander end van die gangetjie - eweneens met dubbele deure afgesluit plus 'n staalpen van bo na onder deur die slotte, loop uit die hoofgang van ons ‘seksie’. Bo al die gange, op hoogte van die loopvlak en kommunikerende daarmee is 'n staalrooster vanwaar lede ten alle tyd op jou afkyk. In daardie sel (ek was natuurlik die enigste in die gang) is ek tussen oggend en middagete in die gang toegelaat sodat ek deur tralies kon uitkyk op die ommuurde en ingehokte binneplasie. Sedert sowat 2 maande is ek verskuif na 'n sel dieper in die gebou wat direk uitloop vanaf die hoofgang. Die sel is twee keer groter as die vorige en het 'n wasbak met koue water - maar nou is daar geen spoeltoilet slegs 'n emmer wat ek elke oggend moet uitgooi en was, en geen ‘klein gangetjie’ waar 'n paar sonstrale hul soms kan infiltreer nie... (die rede vir my verskuiwing) - natuurlik nooit aan my gegee nie - maar ek het dit deur die smokkelkanale verneem - is dat Schoon en Thomas wat volgende maand ontslaan gaan word, onverwags hiernatoe oorgeplaas is om hulle vir die laaste maande te isoleer van die ander politiekes met wie hulle 12 jaar lank saam was in Lokaal. Schoon hou nog bewonderingswaardig goed; Thomas is lankal van sy kop af. Met die smokkel- en die Rooi Kruis se besoek - het ek verneem dat hulle toestand dáár veel beter is: Hulle eet saam, mag na plate luister, kan soms boeke koop, het 'n roostuintjie, beperkte ontspanningsgeriewe en 'n werkkamer. Daar word skynbaar nog (ernstig) verwag dat iemand met 'n helikopter my hier gaan ontset. Om die een of ander rede glo hulle ek is gevaarlik. Gryskak kan nie besluit of ek vir 'n sg. Death and Special Operations-afdeling van die CIA of vir die KGB werk nie. En ek dog toe altyd dit is vir SA! Anyway - die enigste eetgerei is 'n lepel (altyd buite die seldeur), maar sedert die Rooi Kruis het ek ook 'n vurk en mes buite die seldeur. Ek is ingedeel by C-groep: 1 brief (500 woorde) per maand skryf, 1 ontvang, half uur maandelikse nie-kontakbesoek deur koeëlvaste | |
[pagina 20]
| |
glasmuur verbind met spreekbuis en bewaarders alkant - afgesien van ‘tapes’. Ek mag een keer per maand tot (sover ek weet) R5 se rookgoed en toiletware bestel - geen soetgoed of so nie, ek kry 2 bibliotheekboeke per week en is geregtig op 1 uur oefening elke werkdag - in die praktyk a.g.v. tekort aan lede egter heelwat minder. Natuurlik geen musiek, tydskrifte of mens nie. Selfs die arme lede wat snags loopvlak werk word gevisenteer vir radio's. Aan die begin - eerste maande, het my lig dag en nag gebrand. Nou word dit snags afgesit en net tydens wisseling van skofte weer aangeskakel. Ek het tans omdat ek toegestaan is om te ‘studeer’, ook 'n tafeltjie en 'n stoel in my sel. Die roetine: ligte word 6-uur aangeskakel. 'n Bewaarder (gewapende wag op loopvlak en staalrooster plafon op gang) sluit oop en ek vat my skoene wat buite die deur gestaan het vir die die nag, so om en by 6.30. Intussen het ek aangetrek en bed opgemaak. Bewaarder begelei my na badkamer waar ek bad en skeer en emmer uitgooi; terwyl hy in sy neus of poephol staan en krap. Terug in set toegesluit. Oggendete word deur onsigbare ‘cleaners’ voor deur neergesit. Deur word oopgesluit en ek neem dit in en neem my lepels ens. van die deur af. Brekfis (alle kos is altyd in plastiekhondebakke) bestaan uit pap (Woensdae en Sondae ‘oats’) 'n bak ‘koffie’, lyk na cocoa, smaak na teerwater maar is glo koffie en 'n bak poeiermelk en drie snye bruinbrood. Jy stuk dat dit bars agter geslote deur. Deur weer oopgesluit en jy sit jou bakke en eetgerei uit. Deur gesluit. Nou wag jy vir afwisseling van inspeksie en oefening. 11.30 middagete (naweke 11 uur) basies stampmielies of mieliegruis, 2 groentes en 'n souserigheid waarin 'n stukkie vet hom dalk op 'n stadium bevind het maar intussen het dit kop uitgetrek -(te verstane), 1 keer 'n week 1 vis, feesdae koue vleis, nou en dan op 'n Sondag ook. Saterdae 2 gekookte eiers en wat ons ‘plastic soja’ noem. Haastig stuk, deur gestuit. Aandete om 3.15 (Sondae en Saterdae vroeër) altyd die selfde bak sop, bak tee, 4 snye bruinbrood, strook botter, so groot soos jou duim, selfde hoeveelheid afgewaterde konfyt, 4 ons (so sê hulle) bruin suiker in papiertregter - dis vir môre se pap. Skoene uit. Deur gestuit - goeienag. Om 4 uur kom die eerste nagskof aan diens (gewapendes op | |
[pagina 21]
| |
loopvlak, in torings, agter soekligte ens, ens) om 8 uur ligte af (tensy jy as spesiale vergunning vir studiedoeleindes ‘laat lig’ - 10 uur kry, ek kry dit soms). Ek moet byvoeg by kos; een keer elke 2 weke kry ons duimlengte stukke ‘Cheddar’ by aandete, 1 keer elke 2 weke 'n appel, Woensdagaand grondboontjiebotter i.p.v. botter. Vanaf 4-uur tot 8-uur sing die swart gevangenes (lieflik, hartverskeurend, dit sal my altyd bybly - wonderlike stemme vol hartseer wat sommer so by die koor opgehang word). Die terdoodveroordeeldes sing die laatste week soms dwarsdeur - hulle word 'n week voor hulle opgaan aangesê - geweeg, genekmeet - en word dan vir daardie week in 'n gesamentlike dodesel gestop. Ek het vir jou reeds gesê ons het 4 kategorieë flappies hier: die ter doodveroordeeldes (tans ook drie wittes), dié wat elders ontsnap het en toe weer gevang is en 'n tyd Tank hier is, dié wat interne straf ondergaan - die sg. ‘spare diets’, wat die ‘bom’ doen, hulle kry nie eens soos ons (soos die Filistyne sê ‘poeppap (woord onleesbaar)’ of ‘gekookte kafferpoep’... (dis nou na die regstellings) nie, maar slegs papwater ens. - en die spesiale gevalle, dit is die politiekes wat ná vonnis hier ingebreek en makgemaak word voordat hulle lokaal toe verskuif, en ons 3 permanente spesiales, arme ou malgemartelde Tsafendas is darem in 'n ander seksie - tussen ander ouens. Selfs die Filistyne word formeel verbied om met my te praat. Nou ja, ek het so 'n vlugge idee probeer gee van hoe dit hier gaan nie juis follement excitante nie. Dit kon seker erger gewees het - en ek hoop nie dit klink te veel na 'n klaaglied nie. Daar is afwisseling: Soms kom die dominee langs en soms die sielkundige (wat jou moet aanpas by die norm van die dodehuis). Die verdierliking is natuurlik erg. Hier leer ken ek die deursnee goeie en ‘gelowige’ Afrikanerseun. Houdings en verhoudings elders in die land mag verander het of verander - hier is 'n spade 'n kaffer en daar is niks met die lewe verkeerd nie behalwe dat openbaring op hande is (maar dis nie ons skuld nie, en buitendien 'n heerlike ‘weerkoms’). Daar is allerhande vorms van interne straf en repressie - ons het ons eie hof - tot lyfstraf. En daar is volop nie-amptelike lyfstraf. Tog, wanneer 'n bewaarder jou slaan moet hy'n ‘rede’ hê, selfverdedigingens. 'n Offisier egter kan slaan sonder om 'n verslag te hoef insit, sommer. | |
[pagina 22]
| |
Die treurigste is om wakker te word in die nag en 'n man iewers te hoor huil. En om smôrens wakker te word en vir 'n oomblik nie te onthou waar jy is nie, en dan skielik te besef. En om in die kleinword van die nag ver daar buite 'n hond te hoor blaf. En om na jou vrou te verlang en daar is niks wat jy kan doen om dit vir haar makliker te maak nie. En die laaste oggend - seker heerlik en vars buite - wanneer hulle sing-sing opstap galg toe. Jerusalem! Hel, ek moes liewer nie oor al hierdie dinge begin skryf het nie. Broerman, jy moet gesond en sterk bly - moenie dat hulle jou vastrap nie. Hou asseblief maar die profiel so laag moontlik. Ek voel dat dinge verander, begin roer. Mag daardie oopgaan gou kom. Ek is benieud om te hoor of Senghor, Giscard en Kissinger wel in so 'n verband by O (Kodenaam vir mnr. John Vorster) sou aandring. Dink jy so? Dink jy dit sal help? Party dae voel dit my my bors kan breek van die lewe, die lus om te lewe. Ek wil uit - en daar is so baie om weer in te haal, om oor te gesels. Gaan dit goed met die ander mense - Ampie-hulle? Sterkte vir jou hoor indien moontlik, Sterkte vir jou pen en sterkte vir jou pen. Die Rooidag kom. Ons sal weer opstaan. My volgende Zazen dra ek aan jou op. Eleftheria. | |
Aantekeningen bij brief IIIn deze tweede brief aan André Brink voldoet Breytenbach aan een eerder gesteld verzoek van Brink om uitgebreid verslag te leveren van zijn gevangenisleven. De brief is 23 augustus geschreven en onvolledig.
Atungsten: wolfram;
Marlene Skêr: hoofdfiguur uit een geruchtmakende moordzaak van enkele jaren geleden. | |
[pagina 23]
| |
Brief III: André Brink aan Breyten Breytenbach30 s'timmer
Broerman, óú Scrabblespeler: Nietelanknie, maar darem om verslag te lewer van my pogings om te vlieg: dan nou nie so ver soos Panus Angelicus nie, maar darem tot en by Paname. Bittereendekakopmykop-weer in Ingeland; heilige skyt virgoed in Ingelse gekry. Maar die stad van La Chute was wragtig 'n herontdekking, in herfsson met stralende gragte. Ontsettend besig gewees, maar tog ook kans gehad om in die son te wandel, en juis, op die sestiende september; met Annari wat kom dagsê het en groete stuur: en daar kom ons verby 'n mark wat, jy sal wragtig nie glo nie, oortrek staan van pampoene. Spesiaal bestier vir verjaardag die sestiende september; om trane innie oghe van te kry. Waar ek toe ook besluit om pampoenstories te skryf. Iets in dier voege: daar woon eendag 'n doodgelukkige boerpampoen tussen sy medepampoene, paar uie en kopkole ook tussenin; maar dese pampoen het wanderlust en gaan kyk hoe lewe die waatlemoene in 'n ander tuin; geval hom goed, loop selfs so 'n klein skorsietjie raak wat óók op reis was, en hak af en bly daar, amperamper happily ever after. Verlang nog trug partykeers, maar kry darem nuus van ander pampoene, veral met een ou poempang wat kom kuier. Tot pampoen op 'n dag besluit hy wil eers weer sy medeboerpampoene opsoek; groet sy skorsie en gaan trug, hou sy lyf geelwortel of raap. Jisja: en daar trêp die boer dié raap in sy pampoenbedding en hy loop sit hom in sy yskas. Foei, arme pampoen is vreeslik misrabel, maar na 'n ruk maak hy maats met 'n spanspek wat so van tyd tot tyd kom inloer. En spanspek sê vir hom: broer, as jy dalk 'n paar van jou pitte wil red vir die toekoms, gee vir my, ek wat hulle net waar jy wil. En pampoen vertrou vir spanspek duisend persent en daar trek die pitte, vort na poempang toe. Maar met 'n draai, want wat pampoen nie wis nie, is dat spanspek elke slag eers sy pitte vir die boer loop wys; en dan sê die boer: nee orraait, vat maar, ek hou | |
[pagina 24]
| |
my oog reg. En so kom allie pitte secondhand by poempang aan, mirsmars, mirsmars; en toe skorsietjie van die ding hoor, toe sê sy vir poempang: ojis, neeman, daai pitte is muf. En nes jy jou kom kry, dan vat hulle daai mufpitte trug pampoen toe doer innie yskas, en dan vrek hy van sy eie pitte. Nee, poempang, sê skorsietjie, neeman, méfie-toi. Waarop poempang toe sê: ek weet ek moet my méfie, maar wat van daai pampoen wat sit wag vir pitte vir die sestiende s'timmer? en skorsie sê, moenie worrie nie, hy sal oplet, hy sal gougou weet die hele geneuk lê by daai spanspek. Ensovoorts. Als wat sy sê, weet poempang van die eerste dag af, maar hy lief sy ou pampoempel te veel om hom aan die yskas te wil oorlaat. Hy help hom selfs met pitte as dit kan, ook sodat spanspek nie gryshond se gedagte kry nie. Maar uit liefde luister hy toe maar vir skorsie, en lo and behold, toe hulle hulle oghe uitvee, toe maak daai boer self die yskasdeur oop en hy sê: o.k. pampoen, hier's nie meer plek vir jou nie, dagr's te veel kropslaai en radyse wat moet in, fokolof upstairs. En dán eers kom die happily ever after. Malspul, hè? Maar dit wys jou, jy's nie ál wat kan pampoenstories skryf nie! Anyway, vir Adriaan het ek gesien en groete gegee. Hy hou hom in suiwer literêre kringe deesdae, sê al die res is totaal ondermekaar uitgebak, tot le monde se méfie! En in Paname waar ek huppeldae deurgebring het sê lotussie dieselle, met dankie daarby vir die groete, en tyding sy kom binnekort, nog dese mooistemooistemaand as die visummanne sê o.k. Daarom, en om baie ander redes: reste tranquille, tout va s'arranger. Die franse vertaling is op die pers, miskien al telaat vir cendres sang as tittel, maar daar sal geprobeer word op die laaste oomblik; jou vertaalman het ek ontmoet, skokkend want hy lyk soveel nes jy! en ons het saam gaan japannees fliek en frans eet. En jou hollandse bundel kom ook aan, skryt II is uit en begin mooiloop, ook hier telande omdat die nuwe uitgawe nog onverbode is; die poetry international goed is versôre; die kanadese blad met my ingelse tekste verskyn binnekort; dis net met die paradys wat dinge nog sloer, hier én in holland: dis so hels moeilijk vertaalbaar! én ons wonder of veel daarvan nie eintlik net vir die inheemse literêre situasie begrijplik is nie? ewenwel, die vertalings sal aankom, pazienza pazienza. Hierdie brief kom in 'n koevert met jou franse naam in dieselle | |
[pagina 25]
| |
tikskrif daarop getik, toegelak met die impressie van een vannie chinese muntstukke wat jy my vir die i ching gegee het: check daarop. And the rest, in hamlet se woorde, is silence. Met geloof en hoop en liefde, 'n voedende en skeppende stilswye waarin ons soos eilande in 'n argipel mekaar ondersees bly aanraak. Liefde van Hoesê? | |
Aantekening bij brief IIIDit is de volgens de officiële volgorde derde brief van Brink aan zijn gevangen vriend; gedateerd 30 september. De brief zit vol persoonlijke verwijzingen en is hier en daar geschreven in een wel haast fonetisch Afrikaans (trane innie oghe = tranen in de ogen; orraait = all right).
Panus (Angelicus) is een tot vliegpogingen gedoemde figuur uit Om te vlieg.
Paname is hier Parijs en de stad van La Chute is een verwijzing naar Camus' roman La Chute die zich in Amsterdam afspeelt.
Brink probeert Breytenbach met een parafrase op Fascistische pompoen (in Nederland opgenomen in De boom achter de maan (1974) duidelijk te maken dat Groenewald een onbetrouwbare boodschapper is. Breytenbach, een boerpampoen (boerenpompoen) verlaat zijn land en ontmoet in de wereld van waatlemoene (watermeloenen, Europa) een skorsietjie (soort sierpompoen, hier Breytenbach's vrouw Yolande). Breytenbach, de boerpampoen, houdi contact met zijn mede afrikaners, in het byzonder met poempang (nonsens woord, hier: André Brink). Breytenbach keert illegaal naar zijn vaderland terug, wordi betrapt en belandt in de ijskast, de gevangenis. (Ook de fascistische pompoen belandt daar volgens het oorspronkelijke verhaal) Daar maakt hij kennis met een spanspek (meloen, hier: bewaker Groenewald), die hem aanbiedt zijn pitte (hier: literair werk, later: geld) te bestemder plaatse te bezorgen. De bewaker smokkelt ze naar buiten, maar toont ze eerst de boere (de gevangenisautoriteiten). Ook Yolande weet dat de spanspek-Groenewald haar man verneuk (bedriegt). Brink helpt toch niet het geld in de hoop dat gryshond (de veiligheidspolitie) dan niet meteen door heeft dat hij de zaak wantrouwt. Skorsie (Yolande) raadt hem aan met deze gevaarlijke zaak te stoppen. Lotussie is Yolande.
De Franse vertaling waar Brink van spreekt is uitgekomen onder de titel Feu Froid en vertaald door George Lory (Bourgois, 1976). Breytenbach stelde - te laat - de titel cendres sang voor.
Die paradys verwijst naar Breytenbach's eind 1976 verschenen reisimpressie Die seisoen in die paradys, dat André Brink in het Engels en Adriaan van Dis in het Nederlands proberen te vertalen. | |
[pagina 26]
| |
Hoesê? (wat zeg je?), verwijst naar een door Breytenbach aan Brink opgedragen twee lettergrepig gedicht uit: Huis van die Dowe.
In maart 1977 moest Brink zijn illegale briefwisseling bekopen met huiszoekingen: zijn Breytenbach-archief en schrijfmachines werden meegenomen, een onsmakelijke inmenging in zijn privé-leven volgde.
A.v.D. |