latere werk is introspektiever, abstrakter geworden. Omdat Sonnevi duidelijk op een publiek schrijft - zijn gedichten krijgen er een extra dimensie bij als hij ze voorleest - heb ik uit die latere periode geen gedichten vertaald. Een vertaling zou alleen maar de zwakke kant van die poëzie - de vorm - benadrukken.
Gösta Friberg heeft daar meer gevoel voor. Hij is veel meer een ‘maker’. In zijn laatste bundel probeert hij teksten uit andere kulturen op zijn eigen werk te enten, ongeveer zoals H.C. ten Berge dat doet. De breukvelden worden niet gladgeschreven, maar de teksten doordringen en bekommentariëren elkaar en geven zo op een indirektere manier dan Sonnevi een beeld van de verhouding individu - kultuur.
Natuurlijk zou het onzin zijn te beweren dat de psychologische roman en de ik-lyriek in de jaren zestig totaal verdwenen. Ze kwamen hoogstens minder aan bod in tijdschriften en in de publiciteit. Toch heb ik de indruk dat de politiserende tendensen van de jaren zestig ook hebben doorgewerkt bij auteurs die om wat voor reden dan ook niet deelnamen aan die stroming.
Een uitstekend voorbeeld vormt het laatste werk van Göran Tunström (1937). Hij debuteerde als een echt lyrische dichter, zachtaardig en met veel gevoel voor landschappen. Zijn natuurpoëzie is terecht geroemd. Maar in de in dit nummer opgenomen cyclus ‘Afrodites födelse och död’ (Geboorte en dood van Afrodite) lijkt hij een synthese gevonden te hebben tussen een subjektieve beleving en een maatschappelijke betrokkenheid.
Ook in het werk van Tobias Berggren (1940) lijkt die synthese keer op keer gezocht te worden. Berggren is een typisch retorisch dichter, maar zijn beeldenstorm is gestruktureerd genoeg om niet tot zinloze stapelingen te vervallen.
Kerstin Ekman (1933) geeft in het hier opgenomen verhaal een voorbeeld welke vormen het realisme binnen het Zweedse proza aanneemt. Het verhaal wijst niet alleen meer op een persoon, het schetst zorgvuldig en in het klein het beeld van een hele maatschappij. Tien jaar geleden zou een dergelijk verhaal niet met een zo natuurlijke vermenging van binnen- en buitenwereld geschreven hebben kunnen worden.
In het werk van Berggren en Tunström (natuurlijk, er zijn nog