voel van mijn verwijde bloedvaten, tegelijk met de wetenschap dat mijn dood waarschijnlijk nabij was, ongetwijfeld het rood weerschijnende
visioen bij mij opriepen van de robijnen en van dat sieraad onlosmakelijk één met de herinnering aan de oude vrouw (wier verschijning, kleren en broosheid voor mij zo lang nauw verbonden waren geweest met het idee zelf van lijk en dood) die uit haar boezem, verward met het kettinkje, een veter haalde waaraan een grijslinnen zakje hing waaruit zij, het koordje losmakend (haar haastige vingers, hoe langer hoe onhandiger, gehinderd door de plaats van het zakje te hoog op haar borst, haar gebogen hoofd, de plooien van haar onderkin platgedrukt op het medaillon) met een geluid van verfrommeld papier een bundeltje in vieren gevouwen bankbiljetten tevoorschijn haalt, er één uitnemend, hem aan moeder overhandigend die hem aan de bediende geeft met het verzoek om ‘te wisselen’, het begrip - of de voorstelling - van geld bleef voor mij daarna nauw verbonden met die gefluisterde, als het ware beschaamde dialoog tussen grootmoeder en moeder, en tegelijk met dat donkere lijfje half geopend boven een verwekte, bleke en slappe huid, die koortsachtig bewegende handen met misvormde vingers en die oudevrouwenlucht, dat wil zeggen iets zowel lichtelijk weerzinwekkends, heimelijks, beklagenswaardigs (de bleke, kale bediende wachtend in de deuropening) en toch ook iets onbestemd sprookjesachtigs, zoals alles dat mijn grootmoeder omringde of dat met haar te maken had, dat wil zeggen niet alleen dat wat wij konden aanraken en zien (haar weke gezicht, het decor van haar kamer, de geur van haar eau de toilette, haar eeuwig donkere kleren), maar ook, bij voorbeeld, die foto's van haar als jong meisje of als jonge bruid die een beeld van haar te zien gaven waaraan de japonnen, de ouderwetse kapsels (japonnen en kapsels die zij trouw was gebleven - de japonnen alleen steeds donkerder, de wrong steeds dunner) al (nog afgezien van de slechte kwaliteit van de foto's, de plechtige en gekunstelde poses) dat karakter gaven van iemand uit een andere
wereld, vaag onwerkelijk, vaag mythisch, onveranderlijk, plechtig, gebrekkig en vorstelijk, wat nog versterkt werd door de voorkomendheid van moeder en oom Charles tegenover haar, haar gebrekkigheid, haar grote broosheid (haar moest immers iedere vermoeienis worden bespaard, haar stoel moest naar het strand gedragen, haar parasol, haar