sporen van aarde of platgedrukt gras, geel-groen, op zijn rijbroek, op zijn arm zijn miniscule poppezadeltje waaraan de stijgbeugels hangen die tegen elkaar stoten met een helder klingelend geluid, naast haar, misschien een beetje mank, naar de weegschalen lopend achter het doornatte en dampende paard dat aan de teugels wordt meegevoerd door één van die kleine staljongens met vies en te lang haar, met versleten kleren en een bleek schoffiesgezicht; of anders een zonnige ochtend, voor de stallen, en hij, met zijn verstelde doordeweekse broek en zijn oude gebarsten laarzen, en in hemdsmouwen, op zijn hurken, bezig de knieën van een paard met zeep te wassen en te masseren, en plotseling, op de natte stenen rond de gebouwen, haár schaduw, in een van die lichte, eenvoudige ochtendjurken, of anders misschien in rijtenue, zij ook gelaarsd, met haar rijzweepje tegen een van haar benen tikkend, en hij nog steeds op zijn hurken, zonder zich om te draaien, nog steeds de zieke pees masserend tot zij tegen hem praat, en dan overeind komend, opnieuw tegenover haar staand, het bovenlijf licht naar voren gebogen, zijn armen tot aan de ellebogen vol zeep en, uit de bewegingen van hun hoofden, uit het armgebaar dat hij op een gegeven moment maakt, begrijp je dat zij het over het paard hebben, over de pleister, en meer niet (behalve misschien een dubbelzinnig knipoogje tussen de twee stalknechten, de stiekeme wijze waarop een van die bleke, haveloze en smerige jongetjes die je voorbij ziet komen hangend aan de toom van fonkelende beesten, met hun magere kwajongensgezichten, hun achterbakse en beklagenswaardige uiterlijk, temidden van een electrische fonkeling van manen, spieren en kleurige jurken) en er dus niet veel sprake is van liefde, tenzij, nu juist, liefde - of beter gezegd hartstocht - dát is: dat zwijgende iets, die opwellingen, die afwijzingen, die haatgevoelens, alles onuitgesproken - en zelfs vormeloos -, en dus die
eenvoudige reeks gebaren, woorden, onbetekenende scènes, en, in het middelpunt, zonder enige aankondiging, die aanval, dat niet langer uit te stellen lijf aan lijf, snel, wild, onverschillig waar, misschien zelfs in de stal, op een baal stro, zij haar rokken hoog opgetrokken, met haar kousen, haar jarretels, de korte weerschijn van stralende huid bovenaan haar dijen, allebei hijgend, buiten zichzelf, ongetwijfeld doodsbang betrapt te worden, zij over zijn schouder, met verwilderde blik, haar hals verdraaid, de deur van de stal