er gesteld.’ (Raster VI/4)
De inhoudelijke betekenis van de door Schierbeek gehanteerde tekstflarden dreigt zodoende een sekundaire grootheid te worden - met hoeveel nadruk de schrijver bij andere gelegenheden ook het standpunt beklemtoont dat zijn werk moet uitdragen. (Volgens Schierbeek wìl het werk ook niet begrepen, maar beluisterd en gehoord zijn.) Ondanks het grote aantal overgangen van ongelijksoortig materiaal is door de gladheid, vanwege de regelmaat van ritme, klank en syntaktische bijzonderheden, waarmee gekoppeld wordt, het gevaar van een automatisch (gedachtenloos) leesproces immers niet denkbeeldig.
- De behoefte om syntaktisch regels te doorbreken - bij Vijftig om tot een andere taalhantering te komen; bij latere experimentelen, Vogelaar bv., eerder om verwachtingspatronen te doorkruisen -, is in Het boek Ik manifest, maar nam in het làtere werk af. Het ontbreken van interpunktie (in Het boek Ik fragmentsgewijs, al is het aantal vraag- en vooral uitroeptekens overstelpend; in later werk voortdurend) was binnen de beweging van Vijftig weinig minder dan vanzelfsprekendheid.
- Het meest in het oog lopend onderscheid tussen Schierbeek en de latere experimentelen blijft natuurlijk gebaseerd op het lyrische, het (niet parodiërend!) retorische en het irrationele dat Schierbeeks werk kenmerkt.
- Een punt waarop Schierbeek overéénstemt met sommige anderen, is de al aangestipte bekommentariërende rol die de auteur expliciet binnen de tekst speelt. In hun vorm wijken Schierbeeks opmerkingen echter sterk af: zij zijn uitgesproken zangerig en retorisch. Een soort retorische vragen vaak.
- Tenslotte nog een drietal (niet onbelangrijke) aspekten waarmee Schierbeeks werk raakt aan de latere, ook internationale, avant-garde.
Te beginnen met Het boek Ik is Schierbeek ervan uitgegaan ‘dat “jij” en “ik” hetzelfde moeten zijn’: hij heeft uiting willen geven niet aan wat een enkeling behelst, maar aan wat allen ervaren. Zo luidt de opdracht in het boek Inspraak: ‘Ik dank iedereen die in mij gesproken heeft, ook mijzelf en garandeer dat er geen woord van mijzelf bij is.’ De auteur als arrangerend intermediair is een regelmatig voorkomend gegeven binnen de huidige experimentele literatuur. (Overigens zou Schierbeek geen Vijftiger zijn geweest als hij deze opzet ook had waarg-