wel geologies als kultureel wordt bepaald.
White's essays die het meest verwant zijn aan de hier opgeroepen atmosfeer werden onder de titels Open Letter to All Hyperboreans en Into the White World gepubliceerd in de herfstaflevering van 1970 en het lentenummer van 1972.
Nathaniel Tarn stuurde voor dit nummer veel materiaal dat deel uitmaakt van lyrics for the bride of god, in de ware zin van het woord een work in progress. Uit de elf zangen die behoren tot de onderafdeling The Artemision is een keuze van vijf zangen gemaakt. De lezer zal kunnen vermoeden dat het hier gaat om een groot open dichtwerk waarin Tarn (na Pound) op weg lijkt naar de ontsluiting van een omvangrijk poëties gebied - waarvan de omtrekken wel, maar de precieze grenzen vooralsnog niet vast te stellen zijn.
Fragmenten uit de lyrics verschenen eerder in nr. 3 van jaargang v - herfst 1971.
De dichter vermeldt dat tijdens het schrijven van deze gedichten de volgende teksten deel uitmaakten van het mentale klimaat waarin ze ontstonden:
Robert Graves, The Greek Myths
Lewis Richard Farnell, The Cults of the Greek City States
Raphael Patai en Robert Graves, Hebrew Myths
Edgar Wind, Pagan Mysteries in the Renaissance
Bernardino de Sahagun, Florentine Codex (Anderson & Dibble uit-gave)
In beide gevallen berust de verantwoordelijkheid voor de keuze bij de redakteur.
De bijdrage van de amerikaanse dichter Jerome Rothenberg tenslotte is het tweede deel van het lange gedicht Cokboy (Pikbink), dat de laatste afdeling vormt van poland / 1931 (zie ook v,3 pp. 429-34). Door Rothenberg wordt dit werk genoemd ‘een poging om voorouderpoëzie te scheppen’. De Baal Shem daarin (Israel ben Eleazar, de ‘Meester van de Goede Naam’) was de stichter van de achttiende eeuwse, joodsekstatiese chassidiese sekte. In ander opzicht is de sakrale ‘vertelling’ grotendeels amerikaans-indiaans: een kombinatie van pleisterplaatsen op de geestelijke reis van de dichter, tijdens welke de joodse heilige en indiaanse bedrieger-grappenmaker in hetzelfde lichaam huizen.
(H.C.t.B.)