Raster. Jaargang 6
(1972-1973)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 382]
| |
A. Kibédi Varga
| |
[pagina 383]
| |
1913) - die ongetwijfeld de grootste levende Hongaarse dichter isGa naar voetnoot1 - en Pilinszky (geb. 1921), wier verrassende beelden en experimenten door een weldoordachte en moderne metafysisch-filosofische konceptie worden gedragen, aan de andere kant werkten Ferenc Juhász (geb. 1928) en zijn vrienden aan een oorspronkelijke - maar ook publiek en machthebbers welgevallige - synthese van folklore en surrealisme, zoals ook de moderne muziek van Bartók in de Hongaarse volksmuziek wortelt. In deze situatie kwam pas in de laatste jaren een duidelijke verandering, toen enkele iets oudere en verscheidene jongere dichters radikaal de kant van het intellektualistisch en ironiserend experiment kozen. Het is moeilijk om van deze, door de literaire kritiek nog niet bestudeerde, moderne poëzie een overzicht te geven; elke keuze blijft subjektief, niet alleen door de smaak maar ook door de onvermijdelijke onkunde van de samensteller. Deze onkunde wordt overigens mede veroorzaakt door het feit dat er tegenwoordig - en eigenlijk al sinds 1918, toen het oude Hongarije uiteenviel en éénderde van de Hongaarstalige bevolking buiten de nieuwe landsgrenzen kwam te wonen - in vele landen Hongaarse poëzie geschreven wordt en de kulturele kontakten tussen deze landen vaak moeizaam verlopen. Zo worden er belangrijke Hongaarse literaire tijdschriften en poëziebundels op het ogenblik niet alleen in Budapest, maar ook in Bratislava (Tsjechoslowakije), Cluj (Roemenië), Novi Sad (Joegoslavië), München en Parijs uitgegeven, waarbij de meest radikale avantgarde experimenten niet in Hongarije zelf maar in Novi Sad en in Parijs gepubliceerd worden. Gezien deze komplikaties heb ik mijn keuze tot het essentiële, nl. het in Hongarije zelf verschenen werk van in Hongarije levende dichters beperkt. Oudere en reeds in buitenlandse vertalingen toegankelijke vertegenwoordigers van de moderne Hongaarse poëzie heb ik buiten beschouwing gelaten.Ga naar voetnoot2 In de hierna volgende bladzijden vertegenwoordigen Csoóri en wellicht ook Bari degenen, die, gevoed door de volkspoëzie en de nationale tradities en tegen een enigszins barok aandoende vitalisme of expressionisme aanleunend, een eigen geluid in de hedendaagse Hongaarse poëzie laten horen. Het pessimisme van Csoóri wordt steeds in een harde, voor de Nederlander wat pathetische strijd door felle, naar het nieuwe hunkerende beelden overwonnen, terwijl het Zigeuner-wonderkind Bari zijn barokke woordenstroom uit een soort magisch geloof schijnt te scheppen. Rába zou men welhaast de voorloper kunnen noemen van de streng intellektualistische jongeren, die hier door Tandori en Oravecz worden vertegenwoordigd. Rába is een zeer gereserveerde waarnemer, wars van alle traditioneel-poëtisch sentiment: het spannings- | |
[pagina 384]
| |
veld van zijn visioenen ontstaat dankzij deze gereserveerdheid van de ‘ziener’. De poëzie van Tandori plaatst de vertaler voor onoplosbare problemen: het poëtische moment dat hij vast wil leggen, ligt voor hem in de spleten tussen de woorden, in de onverwachte beelden die door een lichtelijk onregelmatig taalgebruik zichtbaar gemaakt worden. Terwijl zijn gedichten wel eens even aan de in Germaanse landen gekultiveerde konkrete poëzie herinneren, vertoont Oravecz eerder verwantschap met de hedendaagse Franse poëzie: in plaats van beweging, van overwinning zoals bij Tandori, overheerst hier het statische, niet als een duurzaam visioen (Rába) maar als de overwinning op de beweging zelf, als het scherp vasthouden en ‘bevriezen’ van het ogenblik door middel van een nauwkeurige en kille observatie. |
|