Raster. Jaargang 6
(1972-1973)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |||||||||
Wam de Moor
| |||||||||
[pagina 289]
| |||||||||
den, maar ook een duidelijke verering voor deze Nachwuchs aan de dag legde. Hiervan zal eerder een volkse verblinding door schitterende knopen en onderscheidingstekenen de reden zijn geweest dan een ethiek die het welzijn van de natie op het oog had.Ga naar eind2 Als jongste van de vier nogal verwend, groeit Marie Teichner op tot een echte Berlinerin, die hartstochtelijk geniet van het leven in het centrum, van de koetsjes, laten de eerste auto's waarin ze zich graag met hoofddoek en al tegen het stof laat fotograferen. Ze woont met haar familie aan de rand van de Zoölogische Garten en gaat helemaal op in de uitstapjes per boot of trein. Als zij het meisje geworden is dat ons van de foto's tamelijk uitdagend en fier aankijkt, reist ze mee met de zaak om de artikelen buiten Berlijn aan de man te brengen, showt de carnavalskostuums aan belangstellenden, onder meer in Oostenrijk. Een enorme hoed met veren torst ze als een kind van haar tijd vastberaden, terwijl haar wijsvinger aan die houding enig gewicht tracht te verlenen. Wat ze tekortkomt aan wijsheid, vergoedt ze door haar grote opgeruimdheid en hartelijkheid. Zo ontmoeten wij haar in haar krabbels aan vriendinnen uit legio badplaatsen en vakantieoorden, of op de kiekjes waarin ze later ook haar man betrekt, en die hen meestal tonen te midden van zeer veel andere badgasten. Het genoegen waarmee ze aan de kiekerij deelneemt, straalt telkens weer van haar gezicht. Hoe Marie Teichner geweest is vóór ze Jan Koos Feijlbrief ontmoette, kunnen we slechts vermoeden. Zinvolle documentatie over die meisjesjaren ontbreekt, maar die is ook nauwelijks onmisbaar voor wie de latere Marie Teichner heeft leren kennen. Haar herinneringen aan allerlei leuke momenten in haar jongemeisjesleven, dat zij eigenlijk zo graag ook in haar huwelijk met de Nederlandse kanselier had voortgezet, liggen verankerd in albums vol ansichtkaarten, aangelegd van vóór haar vijftiende jaar tot op hoge leeftijd. Toen ze Feijlbrief in de zomer van 1912 leerde kennen was ze bijna 31 jaar. Hij had, nog vijf jaar ouder dan zijn toekomstige echtgenote, zich tijdens het schrijven van Willem Mertens' levensspiegel sterker dan ooit de leuze ‘Vae soli’ voorgehouden. Dat zij bereid waren het met elkaar te wagen kan men zich onder die omstandigheden wel voorstellen. Noch van een grote liefde noch van hevige verliefdheid is er sprake geweest. Een verzameling prentbriefkaarten, briefkaarten en brieven, samen zo'n negentig stuks, geeft een beperkt en eenzijdig beeld van hun verkeringstijd, beperkt uit de aard van deze correspondentie, - beiden woonden in Berlijn -, eenzijdig omdat het gros van de stukken door Feijlbrief is geschreven. Dat maakt ze overigens niet minder interessant, integendeel. Om drie redenen wil ik hier binnendringen in wat feitelijk tot de privésector behoort: | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
ten eerste markeren de briefjes een verschil tussen de scribent Feijlbrief en de literator Van Oudshoorn, waarbij we moeten noteren dat de scribent weinig kwijt kon aan de geadresseerde; ten tweede geeft de correspondentie ons een aardige kijk op Feijlbriefs karakter in deze jaren; ten derde hebben de briefjes ook feitelijk enige informatie te bieden met betrekking tot de ontwikkeling van Feijlbriefs relatie tot Marie Teichner en het overleg met Frans Coenen over Willem Mertens' levensspiegel.
Van het eerste contact tussen Feijlbrief en Marie Teichner getuigt een sentimentele briefkaart d.d. 31-7-1912 van het destijds bekende romantische genre: een beeldschone bleke jonge vrouw, ernstig peinzend achter de typemachine, rozen op tafel, in de linkerbovenhoek een hartje waarin dezelfde jonge vrouw glimlachend tegen haar aimant aanleunt, rechts in de hoek een versje met de aanhef ‘Allzeit gedenk’ ich dein!’ en voorts enige zinsneden waarin het meisje meedeelt dat gedachten vol dromen komen en gaan, en dat het tikwerk haar derhalve niet erg stichten kan. En Feijlbriefs woorden? Liebe Mieze, Herzliche Grüsze sendet dir dein Brüderchen John. Eigentlich hätten wir heute - weil Mittwoch - zusammen sein müssen. Um so mehr freue ich mich auf Donnerstag. Glück auf! Nochmals viele Grüsze v d John F.'Ga naar eind3 Kenden zij elkaar oppervlakkig al véél langer? En waar heeft dan hun eerste ontmoeting plaats gevonden? Enige zekerheid hieromtrent is er niet, maar ik acht het heel goed mogelijk dat ze elkaar getroffen hebben in een van de koffiehuizen of dansgelegenheden waar Marie met haar krachtige, zij het weinig fraaie sopraan - een godallemachtigstem, zou Feijlbrief zelf zeggenGa naar eind4 -, operettemelodieën ten gehore placht te brengen. Ansichtkaarten die hij zijn toekomstige echtgenote uit herbergen gewoon was te zenden, zijn de stille getuigen van Feijlbriefs veelvuldig cafébezoek. Soms in duidelijk, meestal in roezig handschrift treffen we er uitdrukkingen aan als ‘Ganz traurig sitze ich hier beim Bier’ (21-8-1912 uit het Weihenstephan-Palast aan de Friedrichstrasse 176-177), ‘Guten morgen!’ (in beverig schrift op 6-9-1912) of ‘Ich trinke ein paar Gläser Bier auf dein Wohl’ (uit het Weihenstephan-Palast, 10-10-1912). Soms is Feijlbrief daar dan in gezelschap van collega Paul van Ittersum en diens Berlijnse vriendin Betty Rauch. Steeds vaker brengen Feijlbrief en Marie Teichner de avonden samen door. Deze situatie wordt aardig getekend op een kaart die hij op 24 oktober 1912 aan haar schrijft. Hij vertelt haar dat hij naar de Hollandse Club is gegaan en daar een brief aan SchmittGa naar eind5 (‘an meinem Freund in Stockholm’) heeft geschreven. Hij zit er alleen zijn kaartje naar haar te | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
pennen. Zij zal dus zaterdag naar haar kennissen vertrekken? ‘Das wird seit langer Zeit das erste Mal sein, dass wir den Abend nicht zu sammen verbringen’, d.w.z. dat zij de gebruikelijke zaterdagavondpassering moeten missen, want daarop heeft ‘den Abend’ betrekking. Intussen verloopt de in september tot verkering uitgegroeide vriendschap niet zo gemakkelijk. Feijlbrief houdt zich niet aan afspraken met zijn vriendin. Zij neemt dat niet, maar hij betoogt dat hij ten prooi is aan grote nervositeit en zich niet lekker voelt. Leeft hij te onstuimig? Mieze wantrouwt hem blijkbaar op dit punt, want een kaart van Van Ittersum d.d. 28-12-1912 meldt haar nadrukkelijk in welk een ‘tadellosem Zustande’ hij Feijlbrief onlangs te zijnent heeft afgeleverd. Het slot van de geschiedenis - ook het kantoor moet er soms de gevolgen van dragen: ‘Die Sache ist jetzt erledigt, und ich bin nicht so ausgeschimpft wie ich vermutete’ schrijft F. op 3 januari 1913 - lijkt wel te zijn dat Feijlbrief en Fr~ulein Teichnereenengagement zijn aangegaan. Nauwelijks anderhalve maand later raakt de verloving voor de eerste maal af, al worden de wegen voor een toenadering opengelaten. De brief die Feijlbrief dan aan zijn gemankeerde schoonmoeder schrijft is bepaald tekenend voor zijn karakter.
Berlin, am 12-2-13 Verehrte Frau Hoffmann, Weil es nun doch den Anschein hat, ob das Schicksal Ihre Tochter and mich getrennt hat, so erlaube ich mir Ihnen einige Zeilen zu unterbreiten. Ueber die Ursache unsres Auseinandergehens brauche ich nicht viele Worte zu verlieren. Sie wissen ungefähr Bescheid. Ich habe sogar angenommen allein Schuld zu haben and es hat mir viel Mühe gekostet mich nicht zu erst zu melden. Es ging diesmal nicht, weil ich wissen musste, ob es Mieze wirklich ganz gleichgültig sein würde ohne weiteres von mir zu lassen. Ich muss dies jetzt annehmen and zugleicher Zeit befürchten dass sie meine Person weniger gerne hatte als eventuell damit verknüpfte Móglichkeiten. Wo wir doch ohne Wortwechsel bloss auf unbestimmte Zeit auseinander gingen, würe es für sie doch nich sehr schwer gewesen mich mal anzurufen. Ich schreibe aber nicht um Ihre Tochter jetzt noch zu einem anderen Entschluss zu bestimmen. Ich will bloss vermeiden dass Sie schlechtes von mir denken. Mit bestem Gruss, auch für Mieze, Herrn Hoffmann and die anderen wir bekannten Verwandte verbleibe ich achtungsvoll J.F. Feijlbrief. (curs. van mij, d.M.)
De deemoed in de eerste zinnen aan de dag gelegd wordt hier gelo- | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
genstraft door de toon van de door mij gecursiveerde zin die veeleer naar gekwetste ijdelheid verwijst. Alle nare opmerkingen die er over en weer gemaakt zullen zijn ten spijt, gaat de correspondentie twee dagen later op de oude, weinig vertederende, voet verder. Wat eigenlijk in de hele briefwisseling opvalt is in de eerste plaats een gebrek aan vertrouwen. Hij daagt Mieze uit: als ze van hem houdt, moet ze aan de zaak of thuis op hem wachten; als ze van hem houdt, waarom stuurt ze hem dan geen aardige groet, een telefoontje, een briefkaart? ‘Gegenseitiges Vertrauen muss sein’ luidt het op 19 mei 1913; ‘'Gegenseitige Freiheit soll auch nett sein. Ich brauche die letzte aber gar nicht. Und sollte es einmal soweit sein, dann bemerke ich es doch’. Veelvuldig is de vraag, gesteld met betrekking tot de handel en wandel van Mieze. ‘Hast du dich denn wirklich nett amusiert?’ Of dit wantrouwen of andere eigenschappen van Feijlbrief haar te veel zijn geworden weten we niet, maar in juni 1913 geeft zij hem opnieuw de bons. Hij antwoordt met de volgende brief.
Berlin, 13 Juni 1913. Liebe Marie, Ich bin dir noch ein Briefchen schuldig, denn es ist doch selbstverständlich, dass ich nicht ohne ein Abschiedswort von dir lasse. Es ist wohl kein Zweifel deran dass wir auseinander sind. Deine beide Briefe waren ganz deutlich. Es kam mir wie ich dir schon schrieb ganz unerwartet und ich war nicht im Stande meine Gedanken zu sammeln und musste warten mit dir zu antworten. Jetzt habe ich mich wieder allmählich in mein altes Los gefügt, das aber doch nicht ganz mein altes Los mehr ist denn es spielt eine Frau eine Rolle darin und die Frau heiss: Marie Teichner. Liebe Marie, es hat mich sehr viel Mühe gekostet zurück zu treten, das kannst du mir wohl glauben, aber auch mir war die letzte Zeit unser Verkehr unerträglich, denn ich hatte dich viel zu lieb gewonnen um dir noch länger zur Last zu sein. Jetzt zehre ich auf die Vergangenheit und bemerke jeden Tag wie aufrichtig gern ich dich hatte und noch habe. Jetzt bist du ganz für mich und wird unser Verkehr nicht mehr durch Ärger oder Unaufrichtigkeit meinerseits gefährdet. Der beste Beweis dass meine Neigung zu dir voll und echt war - So viel ich dazu im Stande bin - ist der Umstand dass sogar die Erinnerung an dich mich befriedigt und beruhigt, sodass ich, statt zu Auszweifungen zu verfallen - was ich befürchtete - ruhig die Tage verbracht habe, mit verdoppelten Fleiss bei der Arbeit und ohne dass eine andere Frau meinen Weg gekreuzt hat. Ich hoffe deine Erinnerung mein ganzes Leben so warm und rein bei mir zu tragen und habe keine Angst künftighin | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
einsam zu bleiben. Wir haben schöne Tagen verlebt, Mariechen. Es ist vorbei. Auch ich bin dir sehr Dankbar für dein unbeschränktes Entgegenkommen, and würde mich aufrichtig freuen nochmals etwas von dir zu hören oder dich sogar zu treffen. Ich könnte, glaube ich, platonisch sehr wohl weiter mit dir verkehren, mein letzter Brief wird beinah ein Liebesbrief. Meine liebe, Marie ich wünsche dir nur Gutes! Du hasst es so gewollt and du bist kluger als ich. Ich möchte bloss wissen ob auch ich für immer ein Plätzchen in deinem Herzen behalte. Es muss. Auch für dich muss unsere Zeit unvergesslich bleizen. Grüsse FriedchenGa naar eind6 von mir, damit das Kind nichts schlechtes von mir denkt. Adieu Marie Ich küsse dich in Gedanken recht innig dein John.
Dit maal was de scheiding van langere duur, en het eerste kaartje dat we daarna in de correspondentie aantreffen wijst er niet op dat alles na de verzoening beter marcheerde. Feijlbrief begreep wel dat hij met deze nieuwe verzoening een beslissende stap naar het huwelijk zette. Hij is volslagen radeloos als hij haar op 9 september 1913 schrijft (zonder enige aanhef of ondertekening): ‘Du wusstest doch dass ich heute Abend allein war Weshalb hast du denn nicht angerufen Warum hast du mich allein gelassen Ich hätte dich doch abhohlen können Jetzt is alles vorbei Alles und Alles vorbei Du bist mir nicht mehr treu und ich dir nicht Du hast kein Herz Kein Herz Du’. Alleen maar dronkemansverdriet? In de contekst van Feijlbriefs leven allerminst.Ga naar eind7 Ook in andere stukken uit de correspondentie komen woede-uitbarstingen voor. Soms neemt de jonge vrouw de benen voor de nerveuze stemmingen waarin de 37-jarige verloofde haar ontmoet en ontvangt dan weer een brief vol verzoenende woorden, ingegeven door de angst dit menselijk en vrouwelijk contact te verliezen. Scheiding van haar brengt hem in paniek. Wanneer Mieze in december 1913 en januari 1914 twee reizen maakt om modellen te showen in Zuid- en West-Duitsland, weet hij daar geen raad mee. Hij zeurt over de scheiding, schrijft afwisselend teder en jaloers, kortom, is evenals zijn verloofde in onzekerheid over hun verhouding. Herhaaldelijk voelt hij zich verplicht te melden dat hij zich keurig gedraagt, maar wat ons vooral moet treffen is dat uit al zijn briefjes een intense behoefte aan de nabijheid van mensen spreekt en dat hij het alleen-zijn volslagen beu is. Op zondag 11 januari 1914 schrijft F.: ‘Vielleicht kommst du mit einem kleinen Jungen wieder. Wir wollen | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
es nicht hoffen, aber wo zwei leben, können auch drei oder fünf leben.-...-. Lieben Marie, schreibe mir doch recht bald ob der kleine Jungen schon da ist. Ich glaube wirklich von mir selbst nicht, dass ich so etwas fertig bringen kann’.Ga naar eind8 Op woensdagavond 14 januari d.o.v. voegt hij eraan toe: ‘Denkst du nochmal an den zweiten Weihnachtstag? Eigentlich schade dass daraus kein kleiner Jungen geworden ist’. Nog altijd waren Jan Koos Feijlbrief en Marie Teichner niet tot een beslissing gekomen. Daar blijkt wel uit dat Feijlbrief heel wat knopen heeft geteld voor hij zijn bestaan als vrijgezel inwisselde voor ‘de lijftucht van het huwelijk’ zoals hij het noemde. Op 16 januari 1914 maakt hij van zijn huwelijksaanzoek een formeel stuk.
Meine liebe Marie, Ich habe nun endlich meinen Entschluss gefasst und möchte mich innerhalb Kurzer Zeit mit dir verheiraten. Vorausgesetzt dam du mich haben willst. Sobald ich deine Antwort habe werde ich die Sache bei meinem Chef einleiten. Das Gehalt wird vorläufig wohl dasselbe bleiben. Allerhand bleibt auch zwischen uns noch zu besprechen. Also liebe Marie weisst du Bescheid. Sei in Gedanken geküsst von deinem dich liebenden John Feijlbrief.
Aan deze brief is de pathetiek niet vreemd en zij is er opnieuw een teken van dat het wederzijdse vertrouwen geen vanzelfsprekende zaak was. We moeten er wel bij bedenken dat de brief, nu Feijlbrief eenmaal zijn besluit genomen had, noodzakelijk was, omdat zijn geliefde ver van hem een toernee maakte in gezelschap van een zekere heer Voss.
Beslissend in deze voor het leven van Feijlbrief zo belangrijke ontwikkeling naar een huwelijk toe was wel het feit dat hij op 15 januari 1914 vernomen had dat zijn eerste boek zou worden uitgegeven, ofwel zoals hij in zijn brief van 18 januari formuleert: ‘dass mir meine Arbeit gelungen ist’. Weliswaar luidt de volledige passage waarin hij tegenover Mieze zijn besluit om met haar te trouwen verklaart, als volgt: ‘Ja, Mariechen, ich habe, nach reifer Ueberlegung meinen Entschluss gefasst und möchte aus dir eine Holländerin machen. Dich heiraten. Entscheidend für mich ist dass ich weiss dass wir eipander lieb haben und auch dass mir meine Arbeit gelungen ist’, maar het komt mij toch voor dat de kersverse auteur hier zijn voornaamste motief om haar juist nu te vragen als bijkomstig voorstelt. Een vrouw ten huwelijk vragen zonder haar te vertellen dat je haar bemint, is bij voorbaat een verloren zaak. Er was iets komen opdagen voor de talmende kanselier, één dag voor | |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
hij zijn formele huwelijksaanzoek deed, en wel het bericht ‘das meine erste Arbeit nun doch wohl gedruckt werden wird und zwar auf 50% Gewinnanteil’ (Briefkaart d.d. 15 januari 1914). Hij was in de wolken, nu had hij zijn toekomstige echtgenote iets te bieden, een status die hem onderscheidde van die tallozen die de burelen van buiten- en binnenlandse zaken bevolkten: hij was schrijver!
En hoe? ‘Ik schrijf niet vlug. Anderhalf jaar over Willem Mertens, dat zei ik al. Ik verzorg mijn werk buitengewoon. Ik schrijf het eerst, corrigeer dan, schrijf het nog eens over en ten slotte gaat het op de machine. Willem Mertens heb ik met potlood in kleine notieboekjes geschreven. Ik begon er mee te Berlijn op een achtermiddag’. Zonder eerst een schema te maken. ‘Als ik voel, dat ik kàn schrijven, begin ik en schrijf door’. Zo was Willem Mertens' levensspiegel tot stand gekomen (Het potloodmanuscript bestaat niet meer, maar het lm beschikt over het inktmanuscript en in het Van Oudshoorn Archief bevindt zich een getikte versie onder de titel Vae Soli die als exemplaar voor de uitgever heeft dienst gedaan). De bron die ons mededelingen doet over de wordingsgeschiedenis van het boek is alweer de verlovingscorrespondentie. Allereerst hebben we de vraag te beantwoorden: wanneer begon Feijlbrief aan deze roman? We dienen dan enkel feiten bijeen te zetten.
Op 1 november schrijft hij Mieze: ‘L.M. Hoffentlich hast du meinen Rohrpostbrief bekommen. Ich | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
muss nämlich Sonntag nach Neubabelsberg, weil der Herr der meine Arbeit durchsehen will keine andere Zeit für mich hat wie urn 3 Uhr Nachmittags. Ich kann dann urn 6 à 7 Uhr wieder in F. (= Friedenau, d.M.) sein.’ Deze ontmoeting zal wel doorgegaan zijn, Coenen heeft het manuscript meegenomen en beloofd dat hij het zou bekijken, maar een volgend gesprek laat op zich wachten: ‘Ich habe meinen Schriftsteller leider nicht getroffen’ luidt het op 12 december 1912. Heeft zijn onhandelbare houding van deze maanden te maken met de angstige spanning waarin hij de verwikkelingen rondom het manuscript volgt? 27 november heet het: ‘Als ich heute Morgen zu Hause war, habe ich einen kleinen Nervenschock gehabt. Deshalb ware ich gesternabend vielleicht so gedruckt. Ich scheine ein bischen überarbeitet zu sein, oder ein wenig angegriffen’. Hij ligt met iedereen overhoop, heeft moeilijkheden op kantoor (welke is niet duidelijk) en maakt ruzie met zijn vriendin, zodat hun een verkering een negatieve afsluiting dreigt te krijgen. ‘Mein Schriftsteller wird sich auch melden’ schrijft hij in aansluiting op een verzoek aan Mieze hem de dag volgende op zijn briefkaart, 3 januari 1913, op te bellen. Ruim anderhalve maand later lezen we: ‘Ich habe allein bei Siechen gegessen und fahre von hier aus nach meinen Schriftsteller’ (21 februari 1913) Tevreden noteert hij op 11 maart 1913 in het Weihenstephan-Palast: ‘L.M. Heute habe ich meine Arbeit von dem Schriftsteller zurück gekriegt. Das hat mir grosze Freude gemacht. Ich habe hier allein gegessen, und wir diesen Abend für meine Arbeit ausnützen. Warst du auch recht fleissig? Viele herz. Grüsze von d. John. Prosit!!!’ Uit een ander café schrijft hij Mieze dat hij zijn werk bij zich heeft en probeert te werken: ‘Ich habe meine Arbeit mit, aber werde nicht lange bleiben’ - (18 maart 1913) Karakteristiek is de verbazing over eigen prestaties blijkens een kaartje van 6 mei 1913: ‘Ich war heute nicht in dem Verein (= Nederland en Oranje) und habe, wie ich mir vorgenommen hatte, gearbeitet. Ich wundere mich selbst darüber, aber die letzte Tage mache ich ganz genau was ich mir vornehme’, al loopt - dit terzijde - een poging om van de drankzucht af te komen op niets uit onder de motivering ‘Das Wassertrinken bekommt auch nicht auf die lange Dauer. Man kriegt Leibschmerze davon.’ (9 mei 1913) Frans Coenen is intussen naar Nederland teruggegaan (‘Mein Schriftsteller ist schon wieder verreist’, 16 mei 1913) en voor Feijlbrief begint de tijd waarin hij geduldig moet wachten tot Coenen een uitgever voor hem gevonden heeft. Een half jaar later is er nog weinig veranderd: ‘Aus Holland hab ich wieder ziemlich gute Nach- | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
richt aber immer heisst es noch: Geduld u nochmals Geduld’ (17 december 1913). Intussen is het voor ons belangrijk te weten dat Van Oudshoorn nu al bezig is aan een tweede boek. Op 7 januari 1914 bericht hij aan de rondreizende mannequin: ‘Ich habe jetzt über meine zweite Arbeit aus Holland gute Nachricht und bin gerade heute wieder mit arbeiten angefangen’. Twee dagen later: ‘Habe gute Nachricht aus Holland und arbeite wieder fleissig’. Weer twee dagen daarna: ‘Ich arbeite sehr fleissig und bin ganz bei der Sache besonders weil es allmählich anfängt etwas einzubringen’. Dit tweede werk waarover hij op 7 januari schrijft is zonder twijfel zijn tweede roman, Louteringen, die in december 1916 het licht zal zien en waarvan hij in december 1913 een gedeelte, we mogen wel aannemen het eerste, naar W.G. van Nouhuys, de oprichter en redacteur van Groot Nederland, heeft gezonden, natuurlijk weer door bemiddeling van Frans Coenen. Op 31 december 1913 schrijft deze aan de gebroeders Brusse: ‘de heer V. Nouhuys heeft op 't moment een Inleiding in handen voor Gr. Nederland, die een dergelijk ongelijk onderwerp behandelt als Vae Soli, zijnde om te beginnen het verhaal van kinderleed.’ Onder de titel Kermis zal dit ‘verhaal van kinderleed’ pas in augustus 1915 verschijnen in Groot Nederland en nog later blijkt het deel uit te maken van Louteringen, waarvan het de hoofdstukken 1 en 11 vormt. Tenslotte kan Feijlbrief zijn toekomstige vrouw, zoals we eerder gezien hebben, op 15 januari 1914 meedelen ‘dans meine erste Arbeit min doch wohl gedruckt werden wird und zwar auf 50% Gewinnanteil’. Hij voegt er met ervaring aan toe: ‘Das wird wieder Abwarten.’ Ook over het tweede werk is al een voorlopige beslissing genomen. ‘Meine zweite Arbeit wird (es ist nur ein Aufsatz) mit ± Mk 100 bezahlt. Muss aber noch vielleicht bis März oder später warten. Also, du merkst, es fangt doch an. Auch zwischen uns Mariechen scheint es jetzt anzufangen ernst zu werden’. De samenhang tussen de aanvaarding van zijn auteurschap en het huwelijksaanzoek op respectievelijk 15 en 16 januari 1914 valt m.i. niet te loochenen. Hoe kwetsbaar, argwanend en ongeduldig achtervolgt hij zijn verloofde bij haar werkzaamheden buiten Berlijn nog twee dagen vóór zijn aanzoek:
Berlin, Dinstagabend (vor dem Essen) lm Also seit Freitag bloss diese Paar in grósster Eile hingeschriebenen Karten. Die letzte sogar auf der Hinterseite bedruckt and ganz kurz ‘Mieze’ unterschrieben. Schreibe mir nicht keine Zeit zu haben. Für ein Briefchen wie klein denn auch findet man immer eine Viertel- | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
stunde. Vorausgesetzt dass man sich ruhig im Hotel aufhäult. Und du weiss wie ich während einer Trennung an deine Briefe hänge. Die erste Reise bast du dies nicht fertig gekriegt. Ich bin sehr verstimmt und kaan nicht arbeiten. Deine Rückkehr wird diesmal entscheidend sein, denn eine dritte Reise von dir kämpfe ich nicht mehr durch. Es wird noch anständige Stellungen ohne Reisebelustigung geben. Was nimmt deine Gedanken so sehr in Anspruch? Schreibe offen deine Erlebnisse. Viele liebe Grüsze. John. Nach dem Essen. Liebe Marie. Ich war ein bischen scharf geladen. Beruhige mich also bald durch einen lieben herzlichen Brief. Ich habe ein Schnitzel gegessen. War viel allein und habe auch wieder Ärger mit Holland (curs. van mij d.M.). Ich sitze im Pschorr an der Kirche und erwartete Van Itters. der diese Karte natürlich nicht zur Gesicht bekommt. Liebe Marie: Ich habe diesmal so ein Ungeduld dich wieder hier zu wissen. Bleibe doch nach wie vor, wie ich ganz vernünftig. Herzlichste Grüsze u Küsze von deinem John’. Natuurlijk, wij weten niet of de vrouw buiten wat er in deze brief naar voren komt, aanleiding heeft gegeven tot Feijlbriefs ergernis, maar er kunnen allerlei redenen zijn waarom zij drie dagen lang nauwelijks tot schrijven komt. Wat ons aangaat, is alweer die samenhang tussen literair werk en de verhouding tussen de twee partners. Vatten we al het voorgaande samen, dan kunnen we zeggen dat Feijlbriefs beslissing om met zijn vriendin te trouwen op twee factoren steunde: op de eerste plaats zijn schrijverschap, dat hem de mogelijkheid bood om zich van anderen op een unieke wijze te onderscheiden, op de tweede plaats het feit dat hij zijn alleenzijn niet meer kon verdragen en in de figuur van Marie Teichner een geschikte partner zag om zijn leven in maatschappelijk goede banen te leiden. In zijn onderworpenheid meende hij nu zijn eerste boek aanvaard was, dat hij, zich ‘de lijfsdwang van het huwelijk’ kon veroorloven. Intussen rest ons nog het antwoord op de vraag, wanneer Willem Mertens' levensspiegel geschreven is. Omdat de manuscripten geen datering noemen, zullen we die vaag moeten stellen op de periode winter 1910-1911 tot de lente van 1912. Immers, de auteur heeft zelf beweerd er anderhalf jaar aan gewerkt en het een half jaar onder zich gehouden te hebben, terwijl de eerste contacten met Coenen in het najaar van 1912 tot stand komen. De twijfel over het doorgaan van de publikatie en de sluiting van het huwelijk heeft van augustus 1912 af geduurd. Maar dan móet het ons toch ook opvallen dat Feijlbrief zijn aandacht richt op Marie Teichner meteen nadat hij een boek heeft voltooid dat Vae Soli = Wee de eenzame! zal heten. Toen de onzekerheid betreffende het | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
boek was verdwenen aarzelde hij ook niet meer Marie Teichner ten huwelijk te vragen. Dat betekent ook dat het schrijverschap voor hem een zaak op leven en dood was geworden in existentiële zin.Ga naar eind11Ga naar eind9 |
|