Raster. Jaargang 6(1972-1973)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 300] [p. 300] Jacques Hamelink Of dacht U dat hij mooi was? Ik zag de duitse denkergeest een zacht snikkend betreurenswaardig magister in een motlaken van melancholie dromend langs nachtelijke braakvelden schrijdend soms zijn virulente vingers dopen in de as van een handschrift ik zag hem muzikaal haast in het romantisch maanlicht een fantastische gebochelde schim behangen met horoskoopglazen en horloges een ektoplasma van beslijmde bloedige ingewanden zag ik hem gaan temidden van ijzeren kruisen fekaliën zwavel met gapende borst waarin een gebroken ei sijpelde ik zag hem gaan laatmiddeleeuws lierdichter uitverkoren de dood te zaaien op het torenhoog voorhoofd de blinkende syfilitische ster de pest vier windstreken symfonieën en totenlieder in de plooien van zijn tijdzware zwarte kapmantel voerde hij schuw met zich mee een heerleger van ontkenningen en zelfbeschuldigingen maar als een beschaamde openbaring rolde toen even het zand opstak uit zijn immune oogkas als een dikke verrotte traan een oog. [pagina 301] [p. 301] Ab urbe condita Zo heet was het dat men kinderen als saunabaders met in whisky gedrenkte broodkorsten bedwelmde en dat de mannen savonds van hun werk komend uit hun huid stapten en verbaasd liplazen hele families zaten met een bril van bladeren gewapend op het dak men nam elkaars woord bij het avondmaal voor waar aan brood ging eenvoudig sprekend op iedere drempel de straat rond uit een brakke gitaar dronk een timmerman water men danste met zijn schaduw tevreden patriarchen omzwachtelden hun tenen met boomwortels de huisgoden sjirpten achter de haardplaat de muze had twee duidelijk voelbare borsten maar vanuit het hooggelegen paleis rees als altijd een fanate arm naar de wolken en begon in de windstilte een geweldige bezem het plein te vegen [pagina 302] [p. 302] om de tafel staand als gereed voor de afreis sprak met kopergroene lip het gezin de huisvader het gebed na :men was weer omringd door onverklaarbare huizenhoge standbeelden van ruiters en paarden. [pagina 303] [p. 303] Het visioen biedt geen uitkomst meer Eerst rolden er toen hij de piano opende kiezelstenen uit al zijn zakken daarna begonnen in de schemering telkens huizen voorbij te vliegen voortdurend rinkelde onrustbarend in de suite het glaswerk soms stootte een dode romein door de muur een marmerhand die moest afgezaagd worden door bedienden hij deed wat hij kon tegen dit alles maar het was dichtstoppen van muizegaten met kaas: vergeefse moeite. zienderogen groeide zijn huis uit tot een spookpaleis in de holle gangen en zalen zwevend bonden louter handschoenen en wandelstokken met paraplu's en hoeden de strijd aan allerlei boosheden geestten door de lucht in punische oorlogen vernielden donderende rotsblokken en hoefgetrappel de vroeger zo muzikale spiegels temidden van harig gesnurk en op rose lonten zuigende windvlagen verwisselde hij toen maar in het holst van de nacht zijn battisten hemd voor een jute zak en zag opeens op de klok als in een openbaring: zijn eigen gezicht na zijn dood. [pagina 304] [p. 304] Een ieder zal gezien worden Deze middag kan men gerust siësta houden en de wereld toevertrouwd aan de mieren o zeker de rijpe vruchten buigen de boom maar een geheime hand zal in de oogst voorzien een korte spanne tijds zal niemand gekweld worden zal zelfs de lont dommelen die aan de poorten ligt in het huis van de weduwe neemt de olie toe en de droom voor de werkelijkheid beslist een uitweg vindt maar vergaloppeer je niet bij de keuze van de hand die je aan je lippen hecht, schud je hart niet uit op je hoofdkussen voor je een ander hebt en geef acht: ook het gezicht van wie zijn gezicht in een zweetdoek verbergt wordt aanstonds gezien. [pagina 305] [p. 305] Het uur van het vervagen Verre vrienden gedenkend en eenzame jeugdtijd buigt de peinzende man zich over zijn avondmaal eens te meer maakt de wijn het schemerig worden verten bij hem gebracht nabij prevelt wat in hem slaapt het gebed voor de eencelligen en de wormen zijn schouders gaf hij weg aan de vergetelheid zijn hoofd viel op een middag af als een overrijpe vrucht maar fabuleus sprakeloos vergeetachtig lacht hij luidop in het donker gelukkig dat zijn bestaan zolang hij leeft nog als nagevoel afneemt in de herfstlucht. Vorige Volgende