| |
| |
| |
Halldór Laxness
De nederlaag van de Italiaanse luchtmacht in Reykjavík 1933
IJsland is het enige land ter wereld dat geen leger heeft en zodoende hebben deze arme eilandbewoners nooit die welbekende pracht en praal gekend welke uitstraalt van uniformen samen met de titels en rangen die deze typische kledij aangeeft.
Toch zijn uniformen niet helemaal onbekend op IJsland. Aan het Leger des Heils, dat als eerste trompetten en andere instrumenten van blik het land invoerde, is het te danken dat dit eilandvolk voor het eerst in kontakt kwam met uniformen, en kort erna liet men de politieagenten deze klederdracht overnemen. Vervolgens liet men de postboden het uniform dragen van de Cubaanse opstandelingen. Tenslotte, toen gediplomeerde hoteldirekteuren naar het land kwamen, werd op IJsland het piccolo-ambt gesticht, en bij deze Italiaanse titel hoorde een geweldig en prachtig uniform. Maar op IJsland heeft deze titel eigenlijk nooit de verschuldigde eerbied genoten, evenmin trouwens als andere titels bij dit koelbloedige volk, dat als meeuwen en walvissen altijd zijn geluk heeft moeten zoeken op onberekenbare haringbanken.
In Italië ligt dat heel anders. In dat land is niemand een volwaardig mens als hij niet geuniformeerd is, en wordt het meeste aanzien genoten door hem die in de meest fantastische kledij van de ongelooflijkste kleur en snit rondloopt, kompleet met de wonderlijkste vergulde blikplaten, pluimen en passementen, trossen en tressen en andere poespas, te veel om op te noemen, èn de kaplaarzen voor droog weer niet te vergeten. Mensen die het kunnen weten, zeggen dat de Italiaanse schatkist spoedig tot de bodem toe leeg zal zijn vanwege de liefde van dit volk voor komische maskeradekostuums met de hele tierlantijnetroep die daarbij hoort, samen met de blinde hartstocht van dit volk om oorlog te voeren in afgelegen woestijnen. Een onnozele buitenlander die voor het eerst door de Austurstraat van Rome, de Via Nazionale, loopt, gaat automatisch denken dat de helft van alle Italianen piccolo moet zijn. Maar zo is het niet, dit zijn de fascisten zelf, minnaars van de woestijn.
Nu gaat deze saga weer terug naar IJsland met dit zelfgenoegzame
| |
| |
eilandvolk dat de diepe betekenis van uniformen niet doorheeft, en nog minder de rangen ervan, maar zich heeft aangepast aan de smaak van walvissen en andere grote vissen, zoals duidelijk blijkt uit onze waardering voor het kleurrijkste schepsel van het noordelijk halfrond, de oceaanharing.
Dit verhaal speelde in de zomer toen hier in Nauthólsvík een groep bruinvissen aan land spoelde. Toen werd er een nieuwe boodschappenjongen aangesteld in Hotel Geysir hier in de stad. Hij heette Stefán Jónsson. Over hem maakte het meisje achter het buffet het volgende rijmpje:
Stebbi op het strand stond te strijken stokvishaar steil stokvishaar was niet te strijken
stijf streek Stebbi stokvishaar.
Afgezien van zijn uniform en de Italiaanse piccolo-titel was hij maar een gewone jongen die deze lente zijn geloofsbelijdenis had gedaan. Hij was middelgroot voor zijn leeftijd en van gemiddelde intelligentie, de doodgewoonste jongen ter wereld, zoals je ze wel vaker ziet op IJsland, en die volgens goed IJslands gebruik geen U kon zeggen, maar iedereen als zijn gelijke beschouwde, en ook, zo goed hij kon, alles voor iedereen wilde doen - en hetzelfde van anderen verwachtte.
Nu gaan we weer verder met de Italiaanse fascistensoldaten in hun bonte uniformen. Zij waren zo gezien en werden zo gerespekteerd in hun vaderland en waren dan niet alleen knap en oogverblindend, maar ook nog zulke grote helden en goede patriotten, dat ze al gauw met vliegmachines naar Afrika vertrokken om naakte zwartjes in de woestijn met uitlaatgassen te bedwelmen, opdat de hele wereld hun dapperheid kon zien. Maar juist voor ze dat beroemde uitstapje naar de zwarte morianen gingen maken, vonden ze het nodig om witte morianen te laten zien hoe keurig ze in het pak zaten en wat voor knappe mensen ze waren, voor het geval de wereld ervan overtuigd moest worden hoe vanzelfsprekend het was dat zulke mensen zich geroepen voelden over een woestijn te gaan regeren. Welnu, op een goede dag stegen ze op met hun vliegmachines en vertrokken, en, in een grote zwerm vliegend, kozen ze verschillende belangrijke landen uit om neer te strijken en hun uniformen te laten zien. IJsland was een van de landen die dat geluk ten deel viel. Er landde een hele massa Italiaanse fascistenvliegtuigen op Vatnagardar en in ieder vliegtuig bevonden zich tenminste twee versgesneden uniformen. De gasten kwamen hier aan toen de nachten het helderst waren en boterbloemen de velden bedekten, en ze hadden hier nog geen voet
| |
| |
verzet of ze telegrafeerden al naar Rome dat de hoofdstad van IJsland versierd was met feestverlichting en bedolven onder de bloemen ter gelegenheid van hun komst. Een IJslands historikus die in Denemarken woont en een zwak heeft voor grote naties, schreef later ter bevestiging van dit telegram een boek in het Deens over de komst van bovengenoemde luchtvloot naar het eiland, en als bewijs hoe goed eilandbewoners zich wel kunnen gedragen tegenover grote machten voerde hij aan, dat de visinlanders, toen ze de vliegtuigen van de fascisten boven hun hoofd hoorden donderen, zo aangegrepen werden door vreugde en enthousiasme, dat wildvreemde mensen in de hoofdstad elkaar op pleinen en straten in de armen vielen en elkaar wenend kusten.
Roem is iets, werkelijkheid iets anders, helaas.
De waarheid was dat je later op de dag nauwelijks een voet kon verzetten in de Austurstraat vanwege mensen die eruit zagen als legerdesheils-soldaten, postboden of boodschappenjongens van de hotels. Ze stonden geuniformeerd op de trottoirs en konverseerden met hun armen. En serieuze burgers die hierdoor nauwelijks vooruit konden komen, zeiden mopperend: Wat staan die verdomde snobs hier toch in de weg!
Dat was alles.
De fascistenofficieren werden verdeeld over de hotels van de stad. En het liep zo, dat op de dag waarop Stebbi, vereerd met de piccolotitel en gekleed in uniform, in dienst trad bij Hotel Geysir, een groep van deze Italiaanse fascisten haar intrek nam in het hotel, allemaal gekleed in uniform, net als hij.
Stebbi stond trots in de vestibule van het hotel en bekritiseerde hun uniformen. Tenente, capitano, maggiore, zeiden ze tegen elkaar. Hij droeg ook een Italiaanse titel, net als zij.
Deze mensen maakten een heidens kabaal in huis, schreeuwden tegen elkaar alsof ze het tegen hardhorenden hadden en spartelden met armen en benen in voortdurende hysterie. Maar de kelners koesterden al gauw een volkomen minachting voor ze, want ze smakten, peuterden in hun kiezen en likten hun messen af op een manier of ze hun tong uit wilden snijden, en als ze een sigaar kregen, wisten ze niet aan welke kant te bijten, en de meeste beten aan het verkeerde eind, zodat de kelners dachten dat dit bedelaars waren die uit de straatgoten waren opgeraapt en uitgedost voor dit ene reisje, in de hoop dat ze zouden verdrinken in de Atlantische Oceaan.
Ze aten aan een lange tafel midden in de zaal en hun lawaai overstemde de gesprekken van andere mensen. Ze kwamen twee aan twee de zaal in en schikten zich volgens vaste regels zo aan tafel, dat de buitenissigheid van hun uniformen graadsgewijs opliep van de ene
| |
| |
kant van de tafel naar de andere. Als laatste kwam een zwartogige man binnen die Pittigrilli heette. Die liep wel zo verschrikkelijk met zijn neus in de wind dat hij bij iedere stap die hij deed achterover leek te vallen. Op engelehaar na was hij een volmaakte kerstboom. Toen hij de zaal in kwam, rezen zijn landgenoten op, klakten de hielen tegen elkaar en bleven zo staan als poppen tot hij ze beval weer te gaan zitten. Dat vond Stebbi leuk.
De kelners hielden Pittigrilli voor de gastheer en begonnen aan de andere kant van de tafel de soep op te scheppen, kennelijk met de bedoeling hem het laatst te bedienen. Op dezelfde manier begonnen ze met het vlees bij de man die aan tafel het verst van Pittigrilli afzat. Hoe dan ook, de bediening veroorzaakte grote opwinding bij de gasten, en toen de kelners voor de derde ronde niet van gewoonte veranderden, stond Pittigrilli op, samen met hen die het dichtst bij hem zaten, liet de gerant bij zich komen en begon het schoonste Italiaans over hem uit te storten, wel vierhonderd woorden per minuut, zwaaiend met handen en voeten.
Dank U, zei de gerant en boog.
Daarna lieten ze de direkteur bij zich komen en gingen nog een tijdje door met dit eigenaardige amusement tot ze weer gingen zitten en verder aten. Bij de volgende maaltijd begonnen de kelners natuurlijk als tevoren de soep op te dienen aan de andere kant van de tafel om te eindigen bij Pittigrilli zoals ze gewoon waren. Toen stond Pittigrilli op en gaf zijn mannen bevel de zaal te verlaten. De kelners en andere aanwezigen keken verbaasd toe hoe de mannen zich twee aan twee opstelden en dreunend wegmarsjeerden van de dampende soep. 'Savonds kwam de konsul van de Italianen hoogstpersoonlijk naar het hotel en liet de gerant weten dat als men niet zou beginnen de soep op te dienen bij Pittigrilli en eindigen bij de man die het verst van hem af zat, de zaak zou worden voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dank U, zei de gerant en boog, en beloofde te spreken met de kelners. Maar de kelners zeiden gedacht te hebben dat Pittigrilli degene was die betaalde, en in de restaurants hier was het de gewoonte het laatst op te scheppen bij hem die betaalde.
Het is Mussolini die betaalt, zei de konsul geagiteerd.
Dank U, zei de gerant en boog. Maar na hun komst zijn helaas de Britse gasten er vandoor gegaan. Britten verdragen geen gesmak. Heb ik niets mee te maken, zei de konsul. Iedereen die Pittigrilli veracht, veracht Mussolini.
Dank U, zei de gerant en boog.
Daarmee was het gesprek uit.
De dag erna had Stebbi 'smiddags vrij. Het weer was prachtig en de
| |
| |
zon scheen op de ingang van het hotel en het trottoir ervoor, en Stebbi staat bij de deur en kan er eigenlijk niet toe komen meteen zijn uniform uit te doen, want de zon scheen zo mooi op zijn vergulde knopen en de blinkend-gouden galons van zijn broekspijpen en zijn gouden pet, die als een scheef steelpannetje met een band aan zijn kin vastzat. Het was ook zo gek nog niet om hier te kunnen staan als een soort geuniformeerde gezagsdrager, terwijl leeftijdsgenoten voorbijkwamen in overals en spijkerbroeken en niets te vertellen hadden. Je stak je neus omhoog, en had een italiaanse titel. Jonge meisjes kwamen er ook voorbij.
Twee Amerikanen kwamen het hotel uit en staken een sigaret op en zeiden hallo en gaven hem een smook in het voorbijgaan.
Nee verdorie zeg, dat hij geen zin had gehad om zich meteen te gaan verkleden en een normaal mens te worden was tot daar aan toe, maar nu had hij zelfs een sigaret gekregen en hij vond dat het hem aan gezag en respekt niet meer zou ontbreken, als hij nu ook nog een vuurtje kreeg. Wie zou er nog durven zingen van Stebbi stokvishaar? Nee, hij zou De Volmaakte zijn op het trottoir, slechts veertien jaar oud in de zonneschijn, heer des levens, gekleed in uniform, met sigaret.
Er kwam iemand aan op het trottoir, met vlugge stappen en holle rug, gekleed in uniform, net als Stebbi, met een sigaret tussen de vingers net als hij, en een dun spaans rietje in de andere hand. Dat was Pittigrilli. Hij liep klaarblijkelijk aan zichzelf en zijn uniform te denken en had Stebbi en zijn uniform helemaal niet in de gaten.
Hallo Pittigrilli, zei Stebbi op zijn amerikaans en hij legde kameraadschappelijk een hand op de schouder van de fascistenofficier, want ze waren allebei in uniform, en Stebbi vond ergens dat ze allebei grote mannen waren, tot meerdere eer en glorie van de straat en het hele universum. Matsj, zei hij en wees op de sigaret tussen zijn lippen.
Maar nooit had Stefán Jónsson kunnen vermoeden dat iemand in één ogenblik zo ontzettend kon veranderen bij een vriendelijke groet in de zonneschijn midden op de dag. In een oogwenk veranderde het gezicht van de Italiaanse fascist in een afgrijselijk mengsel van verwondering, vrees en woede, alsof er een sluipmoordenaar met geheven dolk voor hem stond; maar het antwoord kwam zonder mankeren. Hij rukte Stebbi de sigaret uit zijn mond, wierp die op straat en liet vervolgens met het spaanse rietje een regen van slagen neerdalen op de kaken van de jongen.
En daarmee was de droom uit.
Men zegt wel dat onderdrukking en overmacht door weinig volken met meer beleefdheid is verdragen dan door IJslanders. Eeuwenlang, tot aan deze dag hadden zij met de onderdrukking in tolerante vredelievendheid geleefd, zonder ooit een poging tot opstand te onder- | |
| |
nemen. Geen volk kon de geest van revolutie beter verborgen houden. Eeuwig en altijd waren de IJslanders gereed de roede te kussen die het hardste sloeg en te geloven dat de brutaalste beul hun beste hulp en veiligste beschutting was.
Maar hoe ongelooflijk het ook mag klinken van dit fijngevoelige eilandvolk, het komt wel eens voor dat het alles vergeet wat het geleerd is: zijn beleefdheid en zijn onderdanigheid en diepe waardering voor de beul erbij; en inplaats van uitgebreid zijn hersens te pijnigen over de edele en onzelfzuchtige beweegredenen die achter de oorvijg gelegen konden hebben, reageert het op een volkomen natuurlijke manier.
Vandaag was het uitgerekend een van deze nogal zeldzame maar des te gelukkiger ogenblikken in het leven van dit volk. Want legeraanvoerder Pittigrilli had Stefán Jónsson nog niet geslagen met zijn stok, of de jongen dook onder de legeraanvoerder en nam hem in de worstelgreep. Op deze reaktie was de legeraanvoerder niet berekend, het is in Italië dan ook niet gebruikelijk dat boodschappenjongens van een hotel de belangrijkste mensen van het land aanvliegen. Maar hier werd er dan een robbertje gevochten door een jongen en een legeraanvoerder en de strijd verplaatste zich naar het midden van de straat, en van alle kanten schoot er een menigte mensen toe om te genieten van dit schouwspel. Maar of ze nu kort of lang vochten, het is in een paar woorden gezegd: Stefán Jónsson had de woestijnvriend er tenslotte onder.
Mamma mia, kermde de legeraanvoerder daar in het stof van de straat in de houdgreep van de boodschappenjongen boven op hem. Nu begon het publiek te begrijpen dat de fascist het moeilijk had en een paar brave burgers kwamen hem te hulp, hielpen hem overeind, sloegen het stof van zijn uniform, en joegen de boodschappenjongen weg, hem adviserend op te donderen. Want IJslanders nemen het altijd op voor hen die onder liggen, gereed om ze overeind te helpen en af te borstelen, waarschijnlijk omdat ze in hun binnenste voelen dat ze hetzelfde lot delen als allen die onder liggen.
Maar de woestijnheld Pittigrilli was nog niet opgestaan en in veiligheid gebracht voor Stefán Jónsson, en schoongeklopt, of hij was weer even dapper als tevoren. Hij stond in de vestibule van het hotel te zwaaien met armen en benen, en sprak met zulk een genialiteit dat aan alle kanten ramen en deuren opengingen en jan en alleman toestroomde om van deze kunst te genieten, sommige dachten zelfs dat Mussolini zelf gekomen was - uitgezonderd twee Britten; die staken hun handen in hun zak en verdwenen stilletjes door de achterdeur. Stefán Jónsson was in geen velden of wegen te zien, en niemand begreep wat de man aan het zeggen was, en ze kwamen met
| |
| |
koud water, als ook met lucifers wanneer hem dat misschien zou helpen, maar het hielp hem niets.
'Savonds kwam de Italiaanse konsul weer die nu nog ernstiger keek dan de vorige keer. Mussolini was op IJsland vernederd, la gloria della patria was met de voeten getreden op deze verdomde klip, die het heilige wapen van Italië's fascisme in een paar minuten in zee kon doen zinken, als ze wilden. Het verachtelijkste van al wat verachtelijk was en het laagste van het lage dat men in Italië kent, un piccolo, had het gedurfd la grandissima eternissima patria della gloria te verachten. Deze zaak zal niet alleen worden doorgegeven aan Buitenlandse Zaken, maar zal niet worden neergelegd voor genoegdoening is verkregen, ook al zou het de Deense koning zijn kroon kosten.
Dank U, zei de gerant en boog, maar een paar Britten zag men er met hun spulletjes vandoor gaan.
Nu begonnen de onderhandelingen.
De Generale Staf hield weliswaar niet vast aan zijn eis dat de koning van Denemarken van zijn troon zou worden gestoten, maar het stond op een openlijke verklaring van verontschuldiging namens de regering aan Mussolini voor hetgeen gebeurd was. Een bemiddelaar merkte toen op dat Mussolini zo'n verklaring verkeerd zou kunnen begrijpen. Toen eiste Pittigrilli dat tenminste de hoteldirekteur zijn ekskuses zou moeten komen aanbieden. Lang werd er gezocht naar de hoteldirekteur, maar hij was het land in op wulpenjacht en wilde trouwens niets met de zaak te maken hebben; de boodschappenjongen was niet door hem aangesteld, maar door de gerant. De gerant was verantwoordelijk voor hem.
Pittigrilli eiste toen dat de jongen op staande voet ontslagen werd. Dank U, zei de gerant en boog.
Maar kleine Stebbi was thuis en had vrij. Hij had er geen idee van dat er iets bijzonders was gebeurd. Een buitenlander had hem op zijn gezicht geslagen, hij had hem dat betaald gezet en de buitenlander eronder gekregen. Het is waar, die duvel was in uniform, maar wat dan nog, Stebbi was ook in uniform. Hij kon zich niet voorstellen dat die knaap hem dat kwalijk nam ook al had hij onder gelegen. Stebbi had zelf ook zo vaak onder gelegen en het nooit iemand kwalijk genomen. Als twee elkaar aanvliegen, spreekt het vanzelf dat de een onder komt, de ander boven, zo is het nu eenmaal, nee er was niets gebeurd, 'savonds was hij het helemaal vergeten.
De volgende ochtend was het mooi weer en de fascisten vlogen weg in hun uniformen en kwamen nooit meer terug naar IJsland. En Stefán Jónsson kwam 'smorgens naar zijn werk en trok zijn uniform aan en zette zijn kepie scheef op het hoofd en alles was zoals het
| |
| |
moest zijn en er was niets gebeurd. Als iemand hem had verteld dat de Italiaanse luchtmacht een nederlaag had geleden in Reykjavík een dag ervoor zou hij er niets van begrepen hebben. Eén ding wist hij wel: hij had een gloeiende hekel aan het meisje achter het buffet, die Gunna, die misselijke kat die geen waardering kon opbrengen voor een jongeheer met gouden knopen en scheve vergulde steelpan, en geen gelegenheid voorbij liet gaan om hem Stebbi stokvis te noemen, en doorging met dat kinderachtige liedje, stijf streek Stebbi stokvishaar, om hem te pesten wanneer hij langs kwam.
Halldór Laxness werd in 1902 te Reykjavík op IJsland geboren. Was aanvankelijk lid van de Lutherse staatskerk, werd in '23 katholiek gedoopt; maakte van 1927 tot '29 als socialist een reis naar de Verenigde Staten waar hij kontakten onderhield met Upton Sinclair, en reisde vervolgens als marxist naar de Sovjet-Unie. Publiceerde poëzie, proza, essays en toneelwerk. In 1956 kreeg hij de Nobelprijs voor literatuur.
‘De nederlaag van de Italiaanse luchtmacht’ is gekozen uit de bundel Sjó tóframenn (1942).
Het verhaal werd uit het IJslands vertaald door Theo Homan.
|
|