Raster. Jaargang 5
(1971-1972)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Jacq Firmin Vogelaar
| |
[pagina 111]
| |
tenschappen, wil niet zeggen dat ik deze zonder mankeren voor de marxistiese teorie akseptabel acht; het tegendeel zou echter regressief zijn - het gaat er om ze te kritiseren zonder na te laten de rationele elementen, vraagstellingen en partiële oplossingen er uit te zeven. Het kan geen kwaad met betrekking tot het materialistiese uitgangspunt duidelijk te stellen dat het er mij niet om te doen is deze teorie aan de hand van literatuur te bewijzen - ze is geen recept, ook geen metodiek. De vraag naar toepassing ervan op dit of dat literair werk impliseert in feite, dat van een materialistiese kunstteorie verwacht wordt dat ze een verbeterde uitgave van de idealistiese zou zijn. De kwestie is nu juist, aan te geven dat het onmogelik is een kunstprodukt los van zijn omstandigheden en geschiedenis te interpreteren. Alvorens een bepaald probleem bij de kop te vatten is het zaak de werkwijze, de prioriteit van objekten, het kennisbelang op hun begrip te brengen. Het enige wat ik hier wil (kan) doen is aan te geven waar de beperkingen liggen bij een literatuur die haar ‘autonome werkelikheid’ stelt tegenover de gangbare werkelikheid, ook als ze verklaart daarmee kritiese intenties na te streven. Beperktheden die volgens mij vooral liggen in het ontoereikende bewustzijn t.a.v. het literaire materiaalGa naar eind1 als reeds door sociale en historiese betekenissen voorgevormd taalmateriaal, en t.a.v. de werkingsmogelikheden van het schrijfwerk. De inkeer van de literatuur tot het interieur van een gesloten letterkundig universum, dit zich afwenden van de konkrete geschiedenis, de politieke werkelikheid en haar eigen werkingssamenhang, waarvan haar betekenis uiteindelik meer afhankelijk is dan van de intenties van de auteur, geeft haar een onschuldig uiterlik, - hoe onschuldig kan men horen van hen die haar niet meer kunnen lezen. | |
1 Semantiese, syntaktiese en pragmatiese funkties van het taaltekenDe meest fatale tegenspraak die de geavanceerde literatuur sinds meer dan een eeuw beheerst is die tussen de ontwikkeling van haar vormtechnieken en haar sociale ineffektiviteit. Door sommige grooten kleinburgerlike literatoren is deze scheve verhouding rechtgepraat tot een specificum van geavanceerde kunstvormen zonder meer. Uit zelfverdediging, en niet in de laatste plaats ter bescherming van privileges die ze als renteniers van de sociale distantie bleven genieten, werd het maatschappelik isolement van hun kunst tot een monologiese privee-myte. Het is de verdienste van materialistiese teoretici sinds vijftig jaar dat | |
[pagina 112]
| |
ze vanuit het perspektief van de socialistiese klassenstrijd opnieuw de vraag hebben gesteld naar de sociale funktie van kunst en literatuur (zowel in de bestaande burgerlike maatschappij als voor de proletariese revolutie). Ook voor kommunistiese voormannen, zoals Lenin, Trotzky, Gramsci, Mao hadden estetiese vraagstukken steeds een politieke waarde, omdat kunst voor hen een vorm van toeëigening van de werkelikheid betekende. Een dergelike perspektiviese, men zou - als het woord niet zo besmet was - kunnen zeggen: radikaal humanistiese blik lijkt in vele partijburoos achter de blauwe en rode boekruggen te zijn weggestopt. Voorop stond in de marxisties-leninistiese estetiek de historiese vraag naar de verhouding tussen de (liberale individualistiese) auteur en het mogelike realiteitsgehalte van diens werk. Dat er door sommige teoretici een schematiese werkwijze is toegepast, waarbij sociaal-ekonomiese ontwikkelingstendensen als anologon voor estiese produkten dienden en kunst teruggebracht werd tot louter haar beschrijvende funktie, hoeft niet te betekenen dat de verworven inzichten niet een basis kunnen vormen voor meer komplekse aanduidingen van de specifieke funktie en mogelikheden van kunst en literatuur.
Het literaire werk is een kompleks van taaltekens. Het taalteken heeft drie aspekten a) het semanties aspekt: het betekent ietsGa naar eind2, b) het syntakties aspekt: het kan met andere tekens verbonden zijn, c) het pragmaties aspekt: het wordt door mensen voortgebracht en gebruikt. Dit is een onderscheid van de funkties van het gewone taalteken, maar het kan worden toegepast op andere, afgeleide ‘taal’-systemen: zo ook vormt de literatuur een specifiek taalsysteem. De nadruk op alleen de semantiese funktie van het estetiese teken, dat wat het over het betekende objekt (van de buitenwereld of innerlike wereld) zegt, wat het ‘betekent’, heeft tot gevolg dat alleen bewustzijnsinhouden in de kritiek betrokken worden. Vroegere teoretici beperkten zich veelal tot deze semantiese funktie, zoals bijvoorbeeld Lukács die de ‘Weltanschauung’ van de kunstenaar, die door zijn klassepositie bepaald is, beschouwt als de enige determinant van de artistieke produktie. Aansluitend op Hanns Eisler heeft Günter MayerGa naar eind3 gewezen op de syntaktiese funktie van het estetiese teken, die betrekking heeft op de relaties van de tekens onderling: ‘Zowel de intern tegenstrijdige ontwikkelingskontinuiteit van het materiaal en de muzikale taal zou onderzocht moeten worden alsook hun relatie tot de niet direkt aan ideologie gebonden “inhouden”, die door wetenschap en techniek, dus vooral door de stand van de maatschappelike produktiekrachten | |
[pagina 113]
| |
en de daarmee samenhangende sociale veranderingen in de twintigste eeuw gevormd zijn en worden... Zo is weerspiegeling wezenlik ruimer op te vatten dan alleen haar ideologiese momenten’.Ga naar eind4 Deze dialektiek van het materiaal maakt het bijvoorbeeld begrijpelik dat er een geavanceerde materiaalbehandeling mogelik is die alleen een formele vooruitgang is, maar niettemin technieken kan opleveren die funktioneelGa naar eind5 te gebruiken zijn. De pragmatiese funktie is gebaseerd op de twee eerder genoemde: ze is de korrelatie van het estetiese teken met bepaalde doeleinden, waarvoor de auteur zich inzet. Daarbij gaat het er niet zozeer om, aan het kunstwerk bepaalde doeleinden vast te koppelen, maar deze te formuleren met het oog op de speciale maatschappelijke situatie op een bepaald moment. Het pragmatiese aspekt is dus het primaire. Als we zeggen dat het bestaat op basis van het syntaktiese en semantiese, dan wil dit alleen zeggen, dat het deze materiële basiselementen nodig heeft om te kunnen funktioneren, maar van de andere kant hebben deze elementen slechts hun typiese betekenis en vorm in relatie tot het praktiese.
In de traditionele literatuurteorie en literatuurbeoefening heeft er altijd een onbegrijpelike onverschilligheid bestaan voor juist het meest substantiële van het schrijfwerk: de taal. Gedachten over het specifieke van het literaire werk hadden slechts betrekking op literaire vormen en stijlkenmerken. Dat een literair werk gemaakt werd uit taal leek iets vanzelfsprekends, geen wonder ook dat ze op een vanzelfsprekende manier gehanteerd werd. De vraag naar het werkelikheidsgehalte van literatuur richtte zich, over het hoofd van het taalgehalte heen, op ‘inhouden’. En zo de verhouding tussen de taal die de schrijver hanteerde en de werkelikheid al problematies gesteld werd, dan was het (zoals bijv. bij de surrealisten) een twijfel ten aanzien van het beschrijvende (denotatieve) vermogen van taal (een twijfel trouwens die ervaren werd als een nieuwe injektie van de literaire taal), twijfel dus ten aanzien van de elementaire normen van het taalsysteem, maar er bestond nauweliks onzekerheid ten aanzien van de eksterne, praktiese funkties van taal (konnotatie).Ga naar eind6 Als we nu vooral spreken over de pragmatiese funkties van het literaire taalmateriaal dwingt dit ons allereerst een vergelijking te trekken tussen de literaire taal enerzijds en de praktiese taal anderzijds. Niet alleen worden er in de kommunikatie, hier met name bedoeld: de kommunikatie door taal, feiten overgedragen, maar ook worden er gevoelens door uitgedrukt (Klaus noemt dit de symptoomfunktie) en worden door de taalgebruiker bij anderen een bepaald gedrag en bepaalde affekten opgeroepen (signaalfunktie). In het prakties taal- | |
[pagina 114]
| |
gebruik ligt normaal gesproken in de verhouding van denotatief en konnotatief aspekt het zwaartepunt bij het verwijzende, denoterende aspekt: de taalgebruiker is op transitieve wijze met het objekt verbonden. In het literaire taalgebruik ligt het aksent bijna geheel en al op de konnotatie. Men kan zelfs zeggen dat het in zijn geheel een konnotatief systeem vormt: ‘een systeem... waarvan het uitdrukkingsnivo zelf weer gevormd word door een systeem van betekening (signifikatie)’Ga naar eind7; Roland Barthes noemt daarom de literatuur een metataal, een kunsttaal die bestaat op basis van de gewone taal, objekttaal of praktiese taalGa naar eind8 geheten. De taalgebruiker gaat niet met dingen om maar met namen, hij is dus op intransitieve wijze met het objekt verbonden. | |
2 Verdubbeling van tegenspraken in objekttaal en kunsttaalDe tekenfunktie van taal wil zeggen: het teken is niet identiek met het betekende en mag ook niet met het proces van betekenisgeving (signifikatie) gelijkgesteld worden. Het teken is het resultaat van de verbinding van woord en ding, van betekenaar en betekenis (= betekende; vertalingen van de Saussuriaanse begrippen: signifiant en signifié). Het wegcijferen van de fundamentele scheiding tussen teken en ding, maakt signifikatie, dus het gehele taalgebruik tot iets staties, en heeft prakties tot gevolg dat taal weer een magiese status krijgt. De uitdrukking ‘de schrijver is een taalmagiër’ liegt er niet om. De tegenspraak in het praktiese taalgebruik tussen taalteken en objekt treedt ook op in het literaire taalgebruik, zelfs in een verdubbelde vorm. De diskussie hierover is reeds door de russiese formalistenGa naar eind9 en futuristen van de 2o-er jaren ingezet als reaktie op het simbolisme. Onderwerp van diskussie was juist deze verzelfstandiging van het woord als teken, de dissociatie van betekenis en betekenaar, dwz. de verzelfstandiging van het objektieve aspekt van het woord.Ga naar eind10 De verdubbeling van linguistiese tegenspraken in de literaire tekst bestaat hierin: eerst is er de dissociatie tussen teken en objekt van de gewone taal, maar doordat deze zelf weer objekt wordt van de literaire kunsttaal, is het gevolg daarvan een nieuwe tegenspraak, namelik die tussen het literaire taalteken en zijn objekt, de reeds gevormde betekenissen van de praktiese taal.Ga naar eind11 De specifieke mogelikheden van het literaire materiaal zijn nu juist gelegen in het onderscheid van de literaire taal met de praktiese objekttaal. ‘Vanaf dit ogenblik kan het bewustzijn zich werkelik inbeelden, iets anders dan het bewustzijn van de bestaande praxis te | |
[pagina 115]
| |
zijn, werkelik iets voorstellen zonder iets werkeliks voor te stellen - vanaf dit ogenblik is het bewustzijn in staat, zich van de wereld te emanciperen...’ zegt Marx in een kontekst waar hij het heeft over de arbeidsdeling tussen materiële en geestelike arbeidGa naar eind12. Het zal duidelik zijn dat deze emancipatie zowel negatief als positief kan zijn. De oppositie tussen literaire taal en praktiese taal roept vanuit dat perspektief gezien het probleem op, wat het werkelikheidsgehalte en de praktiese funktie van het literaire materiaal is. Iedere afbeelding bevat aan de ene kant meer, aan de andere kant minder dan wat wordt afgebeeld - meer omdat ze als produkt van een abstraktieproces bouwmateriaal vormt voor fantastiese, ‘willekeurige’ konstruktiesGa naar eind13. Voorop staat dat iedere literaire transfor matte, iedere literaire of niet-literaire tekst ontstaat uit de werkelikheid, de praktiese taal en gedachten over die werkelikheid. Het behoort tot het wezen van de literaire ‘kunsttaal’ dat ze niet alleen afbeelding van het empiries in de praxis gegevene is, maar ook een konstruktie die relatief onafhankelijk wordt van de realiteit. Om de relatieve eigen wetmatigheid van het literaire taalmateriaal te onderzoeken is daarom een onderscheid nodig tussen tekens met een eidetiese tendens en die met een operatieve tendens; de eidetiese tendens wordt bepaald in de semantiek, de operatieve tendens van een teken in de syntaxis van een taalGa naar eind14. Voor een literair werk wil dit o.m. zeggen, dat niet elke afzonderlike zin, beeld of stijlelement direkt met de werkelikheid gekonfronteerd kan worden, zelfs niet als afzonderlike tekens rechtstreeks naar iets in de realiteit verwijzen. Een schrijfwerk kan steeds alleen als geheel met de werkelikheid gekonfronteerd worden. | |
3 Taal is medium en objekt van het schrijfwerkHet materiaal van literatuur bestaat niet alleen uit gegevens uit de realiteit maar ook uit de gematerialiseerde vorm van het denken over deze realiteit in de taal. Taal is niet alleen het medium van het schrijven maar ook objekt. De literaire taal doet het gewone taalgebruik niet verdwijnen, ze deformeert de grammatikale struktuur en heft min of meer de normale betekenis van vormenleer, syntaktiese verbindingen en die van woorden op. Het kapitale verschil ligt in haar funktie: de literaire uitdrukking is niet de begripsmatige uitdrukking van een ding of feitelik gebeuren, maar is een omvorming van dergelike begrippen. Het specifieke van de literaire uitdrukkingswijze is op die manier haar onnatuurlikheid, haar konstruktivisme, haar gemotiveerdheid. Deze on-natuurlikheid wordt echter | |
[pagina 116]
| |
weer onzichtbaar doordat het schrijfwerk kwasi-natuurlike eigenschappen worden toegedicht. De literaire taal als kunsttaal wordt logies-empiristies geamputeerd, indien a) de relatie tot het afgebeelde, die juist een veelvoudig ‘vertaalde’ relatie is en b) de relatie tot de praktijk, die uiteindelik over zinvolheid of zinledigheid van een teken of tekst beslist, vergeten wordt. Het zou onjuist zijn te stellen dat de betekenis van een zin alleen van de taal afhangt. De zinsbouw is weliswaar niet een volledige afbeelding van de struktuur van de werkelike wereld, wel een toereikend ekwivalent. Men kan daarom zeggen dat semantiese en syntaktiese opbouwkriteria van de taal isomorf zijn aan samenhangen van de realiteit. Dit geldt ook voor andere bouwelementen van de literaire taal: de techniek vertegenwoordigt in het kunstwerk de sociale verhoudingenGa naar eind15. Dit is van het grootste belang in deze kontekst. Op z'n minst geeft het aan dat, wil men het pragmatiese aspekt adekwaat beschrijven dwz. zonder zich tot semantiese analogiën te beperken, de verschillende nivoos in het literaire materiaal moet onderscheiden. De (produktieve) tegenspraak in het literaire materiaal is door Michail BachtinGa naar eind16 ook wel aangeduid met de term dialoog: dialogiese relaties bestaan er op verschillende taalnivoos: 1) op het nivo van de werkelikheidsuitbeelding impliceert de deformatie steeds de feitelike geschiedenis, 2) op het literaire nivo impliceert het de spreektaal, en 3) de andersoortige teksten en literaire konventies. Het dialogiese houdt dan in dat de geschiedenis in de tekst binnendringt en de tekst in de geschiedenis: ‘Het literaire woord is geen punt (een gefikseerde betekenis) maar een kruispunt van tekstnivoos, een dialoog van verschillende schrijfwijzen (écritures): van de auteur, van de lezer, van de huidige en de voorafgaande kontekst.’Ga naar eind17 (Kristeva) Een analyse van een tekst die rekening houdt met de diverse lagen van tekens en onderlinge determinaties, en met het onderscheid tussen eidetiese en operatieve tekenfunkties zal ten eerste de relaties van de tekens binnen de tekst moeten onderzoeken, vervolgens de relatie van dit specifieke tekenkompleks met andere (literaire en nietliteraire) teksten, en tenslotte de tekst in de samenhang van de bepaalde konkrete werkelikheid, linguisties en prakties. Uiteindelik gaat het om de opbouwprincipes van de verschillende tekennivoos en hun relaties tot de realiteit; objekt van onderzoek is de dialektiek van de syntaktiese relaties waarop het pragmatiese is gebaseerd, de dialektiek namelik tussen weergave van iets reëels en de typiese vorm die deze weergave aanneemt binnen de tekst. | |
[pagina 117]
| |
Het konstruktivistiese aspekt van literaire taal wordt gerealiseerd door de stijl of liever: de techniek. Met techniek is bedoeld: de wijze waarop een materiaal behandeld wordt. De opvatting van stijl als een louter individuele, estetiese wetmatigheid is een romantiese fantasie. In de materiaalbehandeling wordt de houding, het maatschappelik perspektief van het schrijven konkreet. Beslissend voor het produktieve gehalte van techniek, dwz. de mate waarin het schrijfwerk kritiese kennis over de realiteit verschaft, is niet de harmoniese eenheid van vorm en inhoudGa naar eind18, maar de wijze waarop het de diskrepantie in de bewustzijnsvorming tussen taalteken en objekt konkreet weet vorm te geven: ‘De grote kunstenaars waren nooit diegenen, die stijl het meest volmaakt en zonder breuken belichaamden, maar zij die de stijl als hardheid tegen de chaotiese uitdrukking van lijden, als negatieve waarheid in hun werk opnamen’Ga naar eind19 (Adorno). In de konstruktie is het perspektief de crux waar waarneming, verbeeldingskracht, kennis en vals bewustzijn worden omgezet in het estetiese beeld; en omgekeerd is het ook het punt waar de inwerking van sociale tendens in het individuele denken konkrete vorm aanneemt. Vanuit metodies gezichtspunt betekent dit, dat het er voor de pragmatiese beoordeling van een tekst niet zozeer toe doet wat de sociale en psychologiese origine van het materiaal en de materiaalbehandeling is, maar wat er - door het materiaal van de taal heen - gezegd wordt over de werkelikheid. Waarbij herhaald dient te worden dat literatuur niet toont wat er reëel gebeurt, maar eerst en vooral laat zien hoe de ‘inwerkingen van de buitenwereld op de mens zich in zijn hoofd uitdrukken, zich daarin afspiegelen als gevoelens, gedachten, driften, wilsbepalingen...’Ga naar eind20 (Engels). | |
4 Plannend schrijven en ontmytologiseringHistories gezien nieuw in de Idées recues van Flaubert is dat een schrijver niet rechtstreeks afzonderlike individuen, instellingen en gedragswijzen bekritiseert maar het anonieme substraat van het sociale leven, de taal. Een taalkritiek dus die bedoeld is als maatschappijkritiek. Het is natuurlik geen toeval dat deze ‘implosie’ in dezelfde tijd plaatsvindt als de vanzelfsprekende status van de auteur en de literatuur een drastiese verandering ondergaat. Flaubert zou als voorbeeld kunnen dienen, hoe het mislukken van de feitelike revolutie (1848) de revolutionering van de kunst tengevolge had - het geeft tevens het tragiese lot van een dergelike estetiese revolutie aan. Het proces dat de kunst en de kunstenaar doormaken herhaalt zich | |
[pagina 118]
| |
binnen het kunstwerk. De traditionele betekenis van de literaire taal, nl. de identiteit van wereld en literatuur, wordt doorbroken - wat overblijft is: uitdrukking van juist deze gebroken identiteit. De pretenties van een koherente geschiedschrijving vervallen, de tijdsbeleving is niet meer die van een beschrijvende voltooiende verleden tijd maar een eksplorerende presens, het personage wordt van epies objekt tot vervreemd subjekt op zoek naar zichzelf. Er ontstaat een literatuur van het individu dat nog alleen in de verbeelding integraal kan bestaan, nog slechts als mytiese figuur. En alleen de verbeelding, het in scene zetten van een negatieve wereld, schijnt voor de burgerlike auteur een totaliteit te waarborgen. Wat we sindsdien te zien krijgen is een langgerekte agonie van de kultuswaarde van de kunst, de wanhopige pogingen om ideeën als uniciteit, spontaneïteit, genialiteit en geestelike vrijheid te reddenGa naar eind21.
De vervreemding, of ideologisering van het literaire produkt bestaat in de omkering van het sociale in een pseudo-natuurlike myte: zowel de dingen die onderwerp zijn van het schrijven alsook de tekst zelf verliezen de herinnering aan hun fabrikatie: als teken worden ze geïdentificeerd met reële dingen, dwz. het ideologies reële wordt verwisseld met het semioties reële. Ondanks grote ideologiese verschillen tussen auteurs als Flaubert (Bouvard et Pécuchet, en Dictionnaire des idées recues), Mallarmé (Un Coup de Dés), Carl Einstein (Bebuquin), Joyce (Finnegans Wake), Dos Passos (USA), Valéry (Monsieur Teste), Brecht (die Massnahme) Roussel (Locus Solus), Arno Schmidt (Kaff oder Mare Crisum), Claude Simon (La Route des Flandres), Helms (Fa:m' Ahniesgwow) enz. hebben ze gemeenschappelik dat ze wezenlike veranderingen tot stand hebben gebracht in het literaire materiaal en de schrijftechnieken. Wezenlik voor het zelfbewustzijn van hun schrijfwerk is de vraag naar het werkelikheidsgehalte van het taalkunstwerk en de nadruk op het techniese aspekt van het materiaal, de maakbaarheid van het kunstwerk. Dat is waarschijnlik ook het (verborgen) materialistiese uitgangspunt bij allen: het doorbreken van de mystifikatie van de ‘kreatieve daad’ (vandaag de dag een zich sterk uitbreidende virus). De opvatting van de maakbaarheid van het kunstwerk, van de mogelikheid het werk bewust te plannen, kan uitmate materialisties en politiek worden als de literaire produktie het karakter van een model krijgt. Waar het dan op aan komt - en dat is precies het verschil tussen een burgerlik en een revolutionair auteur - is of hij ‘deze idee van planning uit het gebied van het kunstwerk in dat van de menselike samenleving weet over te dragen-’Ga naar eind22 (Benjamin). | |
[pagina 119]
| |
5 Terugtocht in de taal: een nieuwe myteEen abstrakte negatie en daardoor een nieuwe mytologisering vindt men daar, waar sprake is van een terugtocht in de taal, waar het materiaal gefetisjeerd wordt en de onmogelikheid van de literaire taal de werkelikheid adekwaat te kunnen beschrijven tot alibi wordt om daaruit te kunnen besluiten dat de enige werkelikheid van een literair werk uitsluitend in haar zelf gelegen is, in een autarkies taalkunstwerk. Elementen uit de realiteit die het grondmateriaal vormen voor het schrijfwerk hebben dan slechts één betekenis: (potentiële) artistieke elementen te zijnGa naar eind23. Het maatschappelik isolement van de moderne auteur slaat hem met blindheidGa naar eind24.
Tengevolge van de objektieve onmogelikheid de werkelikheid adekwaat weer te geven wordt ‘het naturalisme... geheel en al metafysiek, is het al puur mystiek geworden’ (Brecht). De realistiese potentie moet, wanneer het literaire taalgebruik als een deformatie gezien wordt van het gangbare taalgebruik, ergens anders dan in de beschrijvende of direkt kommunikatieve funktie gezocht worden. De deformatie van grammatika en semantiek maakt het taalmateriaal minder transparant, het verwijst niet meer rechtstreeks naar een objekt, maar de taal wordt zelf objekt, inklusief haar gewone betekenissen. Terwijl ze autonoom bij uitnemendheid schijnt te zijn, wordt deze autonomie juist doorbroken. Er wordt een bewustzijn van de relatie tussen objekt-taal en taal-objekt geforceerd door distantie. De objekttaal verschijnt als bestanddeel van de buitenliteraire realiteit. De eidetiese funktie, het beschrijvende vermogen van de taal wordt sekundair. Maar wat is nu het resultaat van deze distantie door deformatie? Wat is de dokumentaire waarde van literatuur als ze geen direkte informatie meer verschaft over de realiteit? Wat betekent dan realisme, als daar minimaal mee bedoeld wordt: wat zegt de literatuur over de maatschappelike realiteit, welke kennis produceert ze, als ze zelf slechts op het tweede plan objekttaal is en de werkelikheid niet meer letterlik in haar aan het woord komt? Roland Barthes duidt de bewustmakende werking van het schrijfwerk aan met de konstatering dat iedere estetiese konstruktie voor een deel ook een rekonstruktie is van de dingen zoals ze realiter voorkomen, én van de objekttaal, zou ik daar aan willen toevoegen, zoals ze realiter het bewustzijn vormt van het maatschappelike zijn. Het doel van de ‘mytologiese aktiviteit’, zoals Barthes de kritiek op ideologiese verschijnselen noemt, ‘of ze nu refleksief of poëties is, bestaat erin een objekt zo te rekonstrueren dat in deze rekonstruktie de regels van het funktioneren (de ‘funkties’) van dat objekt duidelik | |
[pagina 120]
| |
worden.’Ga naar eind25 (Barthes) Het schrijven is dan ahw. een verdubbeling van de praktiese taal: het tot bewustzijn brengen van het normale spreken over dingen, dat tot een vanzelfsprekende taal geworden is bestaande uit signalen waarin zowel de werkelikheid als de waarneming volledig opgaan. Dat wil ook zeggen dat het in een werk niet zozeer om uitspraken, meningen of mededelingen gaat, maar vooral om een ontsijfering van het proces: hoe betekenissen tot stand komen, welke belangen in de stereotypen schuil gaan, andere belangen dan die van de gebruikers. Bovendien vormt deze dekodering zelf weer een objekt dat een zekere mate van esteties genoegen kan opleveren. Ter verduideliking wil ik hierbij twee voorbeelden geven, hoe een soortgelijk standpunt als het zojuist genoemde tot twee ogenschijnlik overeenkomstige maar prakties geheel verschillende konsekwenties kan leiden. Eerst een beroemde uitspraak van Viktor Sklovsky, die de realistiese taak van nieuwe literaire technieken zag in het doorbreken van automatismen in de waarneming: ‘Het doel van kunst is, ons een gevoel voor het ding te geven, een gevoeligheid die zien en niet alleen herkennen is. Daarbij maakt de kunst gebruik van twee kunstgrepen: de vervreemding van de dingen en de komplicering van de vorm, om de waarneming te bemoeiliken en de duur ervan te verlengen. Want in de kunst is het waarnemingsproces een doel op zichzelf en gaat het er om het te verlengen. De kunst is een middel, het worden van een ding te beleven; het reeds gewordene is voor de kunst onbelangrijk’Ga naar eind26. Het zelfde proces van automatisering is te vinden in de literaire konventies, eveneens dichtgeslibde waarnemingsvormen. Het progressieve uitgangspunt nu, middelen aan te geven om de heerschappij van betekenissen te doorbreken, wordt geneutraliseerd doordat ‘de kunstgreep van de vervreemding’ tot een doel in zichzelf wordt: het gaat erom de dingen te beschrijven ‘alsof men ze voor de eerste keer ziet’Ga naar eind27. Dit kan echter even onrealisties en abstrakt blijven als het ‘metafysieke naturalisme’ - de dingen wordt een vaststaande betekenis toegedicht die met het ding zelf zou samenvallen, de kwestie zou alleen zijn: die betekenis te ontdekken. Roman Jakobson heeft al eens op het teoretiese mankement gewezen in dit zien met nieuwe ogen. Hij wees er in een typering van het russiese formalisme op, dat het ‘progressieve onderzoek van de interne wetten van het poëties werk de komplekse problemen van het verband tussen deze kunst en de andere sektoren van de kultuur en de sociale realiteit niet uit zijn onderzoeksprogramma kon schrappen’. En hij bekritiseerde Sklovsky's platitude over het ‘beroepsgeheim van de kunst, die de dingen | |
[pagina 121]
| |
zichtbaar zou maken door ze te ontautomatiseren en ze verrassend te maken (‘ostranénie’), terwijl het in feite in de literaire taal gaat om een wezenlike verandering van de relatie tussen de betekenaar en de betekenis, dus tussen het teken en het begrip’Ga naar eind28. Tegenover Sklovsky wil ik een passage van Brecht stellen: ‘Gebeurtenissen en personen die we dageliks in onze naaste omgeving meemaken hebben voor ons iets natuurliks, omdat we er aan gewend raken. Hun vervreemding dient er toe, ze voor ons opvallend te maken. De techniek van het geïrriteerd zijn met betrekking tot gangbare, ‘vanzelfsprekende’, nooit in twijfel getrokken handelingen is door de wetenschap zorgvuldig ontwikkeld en er is geen enkele reden waarom de kunst deze zo nuttige houding niet zou overnemen. Het is een houdiing die voor de wetenschap is voortgekomen uit de ontwikkeling van de menselike produktiekracht, en voor de kunst komt ze voort uit hetzelfde.’Ga naar eind29 Het radikale verschil met Sklovsky ligt in de doelgerichtheid van de techniese ontwikkeling in de kunst, terwijl het bij Sklovsky een vrijblijvende, uiteindelik toch weer estetiserende houding is. Brecht: ‘Het doel van het V-effekt is: de maatschappelike houding (Gestus) die aan alle handelingen ten grondslag ligt te vervreemden. Onder sociale houding moet men de mimiese en gestiese uitdrukking van de maatschappelike relaties verstaan, die de mensen in een bepaald tijdvak met elkaar onderhouden’Ga naar eind30.
Het realisme zo opgevat als produktieve kennis over maatschappelike feitelikheden, die voor de literatuur vooral gelegen is in het tot bewustzijn dwingen van het verschil tussen de gevormde betekenissen en de prakties tot stand te brengen betekenis, heeft meteen ook te maken met de realisatie van het schrijfwerk in de receptie. Produktie en receptie zijn wederzijds van elkaar afhankelik: ‘De produktie verschaft de behoefte niet alleen materiaal, maar ze verschaft het materiaal ook een behoefte... Het kunstvoorwerp - zoals ieder ander produkt - schept een kunstzinnig publiek dat ontvankelik is voor esteties genot. De produktie produceert daarom niet alleen een objekt voor het subjekt, maar ook een subjekt voor het objekt.’Ga naar eind31 (Marx) Het is hier niet de plaats uitvoerig op dit aspekt van de zaak in te gaan. Ik wil alleen het verschil noemen tussen het literaire werk dat als een gesloten universum is gekoncipieerd en de open tekst: in het eerste geval kan de receptie alleen bestaan in het rekonstrueren van de oorspronkelike bedoeling die in het werk opgesloten moet liggen en deze vereist derhalve een verpletterende identifikatie: het is het werk waarin de taal in zijn geheel een perfektum is, en alleen gelezen kan | |
[pagina 122]
| |
worden op de wijze van na-maken, re-kreëren. Aan de andere kant het werk waarin de taal de praesens-vorm heeft, en de presentatie is van een denken dat weer benadert wat aan de taal voorafgaat of misschien beter: wat onder de betekenissen verborgen is. Het is ook het verschil tussen het effekt en de werking van een schrijfwerk: effekt is de onmiddellike reaktie op het kunstwerk, als zodanig blijft het er van afhankelik, terwijl onder werking te verstaan is de reakties die uit het werk volgen ten aanzien van de werkelikheid buiten de kunst; deze werking is veel moeiliker te onderzoeken maar daarom niet minder belangrijk, m.n. als het gaat om de politieke werking van kunst. De werking is vooral op te sporen in de houding die door het kunstwerk versterkt of opgeroepen wordt. Deze is meer het resultaat van de techniese organisatie van het materiaal dan van de inhouden die zonder meer worden overgedragen. De materiaalbehandeling is zelf de neerslag van een zienswijze, een perspektief, een kritiese aktiviteit (praxis). | |
6 Literaire vernieuwing en politieke progressiviteit (montage)Hierboven is reeds ter sprake gekomen dat er niet automaties een kongruentie hoeft te bestaan tussen literatuurtechniese vernieuwingen en ideologiese progressiviteit; Flaubert en Mallarmé demonstreren dit duidelik. Hoe is het nu mogelik uit te maken of een geavanceerde techniek beantwoordt aan een geavanceerde materiaal, of anders uitgedrukt: of een geavanceerde schrijfwijze ook een geavanceerde betekenis heeft. André Breton heeft eens voorgesteld om ter beoordeling van revolutionaire poëzie een onderscheid te maken tussen de manifeste en latente inhoud van een gedichtGa naar eind32: een tekst die aan de oppervlakte (de ekspliciete ‘inhoud’) politiek lijkt te zijn, blijkt bij nader inzien - als men op de techniese verwerking van het gekozen materiaal let - vaak onpolitiek te zijn, - en omgekeerd natuurlik. Als ik zeg dat de politieke houding uiteindelik zichtbaar wordt in de schrijfwijze, bedoel ik natuurlijk niet dat alleen de ‘vorm’ van belang is en het verder onverschillig zou zijn welke ‘inhoud’ het werk heeft. Het objekt van het schrijven, het materiaal bestaat uit betekenissen, dwz. waarden (die, zolang men de literaire taal voor een kwasi-natuurlik sisteem aanziet, als feiten worden opgevat); en het komt er wel degelik op aan welke betekenissen een schrijver tot onderwerp neemt. Te vaak echter wordt de ‘inhoud’ vereenzelvigd met het onderwerp - en juist het onderwerp bestaat uit al gefikseerde betekenissen: het zou daarom een geval van literaire domheid zijn, het | |
[pagina 123]
| |
revolutionaire gehalte van het schrijfwerk af te leiden uit het feit dat het onderwerp in de politieke realiteit een revolutionaire betekenis heeft of zelfs een revolutionaire gebeurtenis is. Om een voorbeeld te geven hoe geavanceerde technieken, formalisties toegepast, een tegengesteld effekt sorteren: de montagetechniek. Allereerst is het noodzakelik te stellen dat deze techniek zelf histories bepaald is: ze korrespondeert met een wijze van waarnemen dus ook met een objektieve realiteit, en is zodoende de uitdrukking van een dubbele vervreemding tussen individu en buitenwereld, tussen mens en mens, en tussen uitdrukking en objekt. Deze vervreemding is komplementair aan de tegenstelling tussen het bewustzijn en de sociale realiteit en tussen produktiekrachten en maatschappelike organisatie. Ook de verhaalvorm, die vaak als de meest natuurlike literaire vorm gezien wordt, is histories bepaaldGa naar eind33 en blijft als histories residu in het denken én in het schrijven op de achtergrond meespelen van zelfs de meest drastiese montage-konstruktie. Bovendien heeft de romankonventie ook een bepaalde leeswijze gekonditioneerd. Wordt de montagetechniek krities gebruikt om een schijnwereld op het nivo van de reëel gebruikte betekenissen te doorbreken; het vernietigen van de verhaalvorm (dus ook van de leesgewoonte: in een tekst een centrum van betekenis te zoeken vanwaaruit elk detail te begrijpen valt) tot er alleen fragmenten overblijven, verliest daarentegen zijn kritiese tendens wanneer het chaotiese (het toeval, de gelukstreffer, de idee: alles is poëties interessant, elke scherf is een verhaal apart) tot vormprincipe wordt. Iedere eenheid wordt daarmee tot absolute onmogelikheid, en ieder streven om haar daadwerkelik te realiseren tot utopisme verklaard, en dit vormt dan het alibi voor de anarchie die feitelik in het kapitalisme heerst: het toeval is het enige dat telt, daaraan heeft men zich te onderwerpen. Daarin wordt de onkritiese kollagemetode het pendant van de reklame, waarin geen enkele zin logies vervolgd mag worden: grammatikaal van hoogtepunt tot hoogtepunt springend, wordt een diversiteit voorgetoverd die nergens meer de vraag naar samenhang of het verband tussen oorzaak en gevolg en een mogelike zin of noodzaak mag doen opkomen. De montage is een morele beslissing, is dus niet het instrument van een neutraal oog maar van een ingrijpende blik: de vraag is dan eenvoudig of een tekst een veranderde maatschappelike realiteit, die een verandering van waarneming en dus ook een verandering van de literaire procedees met zich mee brengt, zichtbaar laat worden. In de reklame, politieke propaganda, niewsvoorziening, amusementslektuur enz. is evenwel het literaire formalisme werkelik kompleet. | |
[pagina 124]
| |
7 Partijdigheid en literaire produktiviteitMet de verbinding van receptie en techniese produktie van het schrijfwerk komen we bij de ondubbelzinnige vraag naar de partijdigheid van geavanceerde literatuur. Dit reikt verder dan de vraag naar het sociale gehalte van een werk, dat is namelik gauw duidelik als men onder literair materiaal de gebruikte taal verstaat en de materiaalbehandeling ziet als een specifieke, want verdubbelde vorm van taalgebruik. Het kollektieve, dus het sociale is met name gelegen in dat materiaal: de taal. De maatschappelike tegenspraak van geavanceerde literatuur ligt dan in de kollektiviteit van dit materiaal enerzijds en het eksklusieve karakter van de kunstmiddelen anderzijds. Eisler heeft deze fatale ontwikkeling voor het gebied van de muziek zo geformuleerd: ‘De ontwikkeling van de muzikale produktiemiddelen leidde niet tot een niewe opbloei van de muziek, maar tot barbarij, waarvoor de toename van het muziekanalfabetisme het meest typerend is’Ga naar eind34. Voor de literatuur betekent dit een toename van het literaire analfabetisme, meer nog: van een analfabetisme zonder meer. De literaire produktiekrachten hebben zich steeds verder ontwikkeld maar tegelijk zijn ze ongrijpbaar en daardoor ‘ondemokraties’ geworden. Het reaktionaire gebruik van het begrip ‘vooruitgang’ is door Marx en Engels al beschreven als ‘vooruitgang van de geest... vooruitgang tegen de massaas der mensheidₘGa naar eind35. Veel moderne schrijvers kunnen terecht bekritiseerd worden voor het feit dat ze zich opsluiten in pure subjektiviteit (zelfs revolutie is een persoonlike keuze) en daarmee het kollektieve karakter van hun middelen verloochenen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de strikte scheiding tussen literatuur en lektuur. De produktie en distributie van literair afval is vooral daardoor mogelik, dat het lezen in het algemeen (en waarvan het een speciale aktiviteit is: het gewaarworden, ervaren, voelen, uitdrukken, kennis verwerven) achtergebleven is. Men kan daarom zeggen dat het lezen zelf niet is meegekomen met de snelle, technies-industriële ontwikkeling van de laatste honderdvijftig jaar. Deze analfabetisering is evenwel niet uitsluitend het produkt van deze kultuurindustrie, belangrijk zou zijn na te gaan wat de oorzaken zijn die deze geestelike onderontwikkeling noodzakelik maken, waarvoor de kultuur-industrie (en haar producenten) het instrument is. Het resultaat is in ieder geval dat sommige auteurs schrijven voor een vage groep van ingewijden, en andere auteurs massa-artikelen fabriceren, waarbij men het nivo van de verbruikers bewust laag aanslaat om de markt van illusies, vooroordelen en stereotypen te kunnen organiseren. Met deze realiteit heeft men te maken wanneer men zich | |
[pagina 125]
| |
gedachten probeert te maken over de mogelikheid van een revolutionaire schrijfwijze binnen het burgerlik denken. In haar pogingen om zich te emanciperen van stereotype betekenissen maakt de geavanceerde literatuur zich tevens los van het kommunikatieve. Of - en waarschijnlijk is dat nog de enige mogelikheid die overblijft - ze richt zich uitdrukkelik op de burgerlike taal en wijze van denken, en vat zichzelf op als ontmytologiserende, dus als politieke faktor, - maar in dat geval kan ze geen enkele aanspraak doen gelden op autonomie of ze verliest elke verantwoordelikheid voor iedere mogelike kontekst. Niettemin staat ook dit schrijven dat zich politiek opvat onder de druk van een eksklusiviteit: de ontwikkelde literaire middelen blijven buiten het bereik van de massaas. Hoe meer de geavanceerde literatuur zich isoleert, uit vrije wil of niet, hoe grotere massaas gegrepen worden door de lektuur, die allang het produkt van een gemonopoliseerde industrie geworden is. Veronderstelt de lektuur noch leesvermogens noch begrip voor literatuur, de literatuur van haar kant wordt steeds gekompliceerder. Het geprivilegeerde bezit van uitdrukkingsmiddelen wordt een nog tragieser aangelegenheid wanneer blijkt dat ook degene die ze hanteert niets blijkt te bezitten om uit te drukken. Het literaire taalmedium dat zulke verfijningen en nuances weet te bewerkstelligen wordt in feite gehanteerd als een medium van beheersing. Of een werk geslaagd is of niet, kan men niet meer aan absolute maatstaven meten. Geslaagde werken zijn te beschouwen als uitzonderingen (waar kennis optimaal produktief wordt) in relatie tot het kollektieve nivo van taalbeheersing, dwz. van bewustzijn. Anders wordt de mirakuleuze kwaliteit van een individueel werk de signatuur van een feitelike beheersing van het kollektieve bewustzijn door de heersende taal (zoals de kollektieve produktiviteit van de individuele loontrekkers beheerst wordt door de bezitters, de regulatoren, de spraakmakers). Het nivo van het kollektieve taalgebruik is bepalend voor de ‘kunstmatigheid’ en onverstaanbaarheid van moderne literatuur, en tegelijk ook voor haar onverplichte karakter omdat ze namelik niet representatief is voor de uitingsmogelikheden van energieën die in de massaas aanwezig zijn en onderdrukt worden. Hetgeen niet wil zeggen dat het afval wèl de adekwate kultuur is. Het vormt ahw het dwangbuis dat de individuen vasthoudt op het nivo waar ze zijn. De betekenissen begraven de dingen en houden de individuen aan die dingen gebonden. | |
[pagina 126]
| |
8 Socialisering van taal (Carl Einstein)In haar programma verbond de avantgarde ten tijde van de russiese oktoberrevolutie zich uitdrukkelik met de sociale strijd: haar doel was ieder tot een ‘aktief bezitter van de taal’ te maken. Socialisering van taal- en bewustzijnsmiddelen houdt tevens in dat de maatschappelike barrières opgeruimd moeten worden, m.n. de kleinburgerlike vooroordelen en illusies die zowel intellektuelen als proletariaat beheersen. Dat is ook het perspektief waarin Carl Einstein de taak van een gevanceerde kunst situeerde, niet als anticipatie maar vooral als een analogon van een maatschappelike omwenteling; het perspektief ook van waaruit hij de avantgardistiese kunst bekritiseerde ‘niet met het normatieve postulaat van een traditioneel realisme, maar hij bekritiseerde haar wijze van produktie, haar afscheiding van al het kollektieve. Daarin reproduceerde zij, volgens Einstein, de fikties van he burgerlik individualisme’Ga naar eind36 Einstein ziet de schrijver als ‘leider’ van het proletariaat, maar wijst hem een plaats in de gemeenschappelike aktie, de enige weg om zich van zijn burgerlike geborneerdheid te bevrijden: ‘Individualiteit is de sentimentele uitvlucht voor de macht van de dingen’Ga naar eind37 en met een wel zeer Brechtiaans aandoende beslistheid zegt hij in Die Fabrikation der Fiktionen (± 1930): ‘Ook de intellektuelen bespraken de aktuele leer, het marxisme. Maar ze babbelden aangenaam geënerveerd, zoals men anders een dichtregel of een ram interpreteerde. De teoreties getrainde intellektuelen gingen op in de diskussie. De proletariër had hiervoor geen tijd... Het radikalisme van de salonsocialisten was esteties en ongevaarlik; in feite waren ze echter reaktionair en vluchtten ze voor de aktieve verwerkeliking. De virtuosen van de teoretiese debatten begrepen nooit dat de doktrine direkt in aktie moet overgaan. De salonsocialisten waren individualisties grootgebracht. Ieder bood zijn speciale interpretatie te koop aan om zich van zin konkurrenten te onderscheiden. Men klampte zich aan de diskussie vast om niet tot verantwoordelike daden gedwongen te zin... Het individualiserende idealisme is beëindigd, de produktiekrachten hebben zich allang verplaatst naar de kollektieven. Het gaat er niet om, zoals de intellektuelen meenden, de werkelikheid af te wijzen maar deze kollektief om te vormen. Binnen dit werk kan de kunst weer haar plaats vinden, als ze bescheiden aan de produktie van een nieuwe werkelikheid meewerkt.’Ga naar eind38 Uiterste bescheidenheid dus als het gaat om de politieke funktie van avantgardistiese kunst, maar geen aanleiding om de mogelikheden van een vruchtbare verbinding van geavanceerde kunst en revolutioaire politiek definitief af te schrijven. Het komt er op aan de objek- | |
[pagina 127]
| |
tieve mogelikheden van de literaire produktiemiddelen eksakt te bepalen, want alleen op grond daarvan is ook de aktieradius van de literatuurproducent te benoemen. ‘Het behoort tot de beslissende gebeurtenissen van de laatste tien jaar in Duitsland (Benjamin schrijft dit in 1934.), dat een aanzienlik deel van haar produktieve koppen onder druk van de ekonomiese verhoudingen mentaal een revolutionaire ontwikkeling heeft doorgemaakt, zonder tegelijkertijd in staat te zijn hun eigen werk, de verhouding ervan tot de produktiemiddelen, en techniek werkelik revolutionair te doordenken’Ga naar eind39 De verdere ontwikkeling van het literaire materiaal en de schrijftechniek, alsook de verdere ontwikkeling van estetiese teoriën hangt vooral af van de wijze waarop de verhouding van de intellektuelen tot het proletariaat gedefinieerd zal worden. Dit is onder meer van het grootste belang om tot een nader inzicht te komen ten aanzien van een proletariese kunst. De misverstanden en illusies daarover zijn tekenend voor de graad van bewustzijn bij kunstenaars en teoretici omtrent de huidige organisatie van het kapitalisme en de funktie van kultuur en kunst erin, en daarmee nauw samenhangend de konkrete socialistiese overgang van kapitalisme naar een kommunistiese samenleving. Negatief geformuleerd kan een proletariese schrijfwijze nu niet betekenen dat de auteur in de huid kruipt van de arbeider en zijn taal gaat spreken; ten eerste onderschat hij zijn eigen sociale gebondenheid (aan de middenklasse) en ten twede is het een mimicry van de proletariese leef- en denkwijze met impliciet de veronderstelling dat hij boven de klassen zou staan, - niets is zo typerend voor de (freischwebende) intellektueel als middenstander. ‘...hoe fundamenteel verschillend deze mensen naar karakter en afkomst zijn, hoe tegengesteld hun verhouding ook is aan de heersersklasse - ze hebben gemeenschappelik dat ze uit haar zijn voortgekomen. Ze werken voor deze klasse of tegen haar; ze hebben deze klasse achter zich gelaten of zijn door haar uitgestoten; ze representeren haar of doorzien haar - iedere van hen zit ze echter in het bloed... Dat deze intelligentsia haar klasse verlaten heeft om de zaak van de proletariese klasse tot de hare te maken, wil nog niet zeggen dat deze haar in zich heeft opgenomen’ (Benjamin,Ga naar eind40). Ten aanzien van de sociale roman waarvoor bij veel linksgerichte auteurs in Frankrijk sympatie bestond, zegt Benjamin in hetzelfde artikel nog dit: ‘De populistiese roman is in feite veel minder een sprong voorwaarts van de proletariese literatuur dan een terugtocht van de burgerlike literatuur’Ga naar eind41. | |
[pagina 128]
| |
9 Proletariaat en specialist: literaire produktiemiddelen en taalvermogen van de bezitlozenSocialisering van de taal, als taak van de (ook politiek) geavanceerde auteur kan daarom niet betekenen dat hij de lezers uitdrukkingsvormen verschaft die nu juist burgerlike produkten zijn, produkten dus van de heersende kultuur die het komplement vormt van de ekonomiese en sociale onderdrukking. Eerder is het zaak hen eigen technieken te bieden - of juister wellicht: hen de burgerlike denk- en uitdrukkingstechnieken te leren gebruiken op een manier die het burgerlike kader uit zijn voegen doet barsten. De opgave van een geavanceerde literatuurproducent is dat hij werkt aan de bevrijding van dwingende burgerlike vormen en vooroordelen, aan de vernietiging van het burgelike zelfbewustzijn dat zijn neerslag vindt in alle vormen van taalgebruik, ook in de literaire retoriek. Dit alles niet om een niewe, weer even onverplichte kunstvorm op te leveren, maar in een praktiese solidariteit met de massaasGa naar eind42. Dit is de enige onromantiese solidariteit van de literatuurproducent met de bezitlozen - en het medium van zijn solidariteit is precies zijn specialisme zoals Benjamin het noemt, ‘de solidariteit van de specialist kan steeds alleen maar een indirekte zijn’Ga naar eind43. In deze niewe formulering van de positie van de revolutionaire gevanceerde literatuurproduktie ligt het aksent dus niet zozeer op het leveren van revolutionair-gezinde teksten maar op de ontwikkeling van literaire produktiemiddelen, van het literaire materiaal en de literaire materiaalbehandeling. ‘Zo hebben zij (de surrealisten) de intellektueel als technicus zijn plaats gewezen toen zij zijn techniek ter beschikking stelden van het proletariaat‘Ga naar eind44 en alleen de meest geavanceerde techniek is ook de meest adekwate. Aan de hand van deze positiebepaling van de auteur als technies producent kan men ook tot een onderscheiding komen tussen de revolte van een ogenschijnlik vooruitstrevende kunst, die slechts individueel-artistiek blijft en in een ‘revolutie van de kunst’ het surrogaat vindt van een maatschappelike verandering, en de revolutionaire verandering aan de andere kant die het gehele maatschappelike leven omvat, in welke politieke praxis een kultuurrevolutie een facet vormt van de sociale. Hiermee zijn de problemen van verstaanbaarheid, isolement enz. niet meteen opgelost, alleen de richting is min of meer aangegeven. Om tenminste één voorbeeld te geven van een direkte konsekwentie van de auteur als producent verbonden met de kollektieve emancipatie van de onderdrukten, voor het gebied van de literatuur zelf: techniese vernieuwingen zouden niet langer als individuele stijlver- | |
[pagina 129]
| |
niewingen geoktroyeerd moeten worden, maar er zou moeten worden uitgegaan van het standpunt dat - zoals in de wetenschappen - er ook in de literatuur uitvindingen en ontdekkingen worden gedaan die de werkwijze van alle schrijvenden (auteurs en niet-auteurs, schrijvers van strikte literatuur maar ook die van prakties gerichte teksten) zouden moeten veranderen - ieder werkt aan de ontwikkeling van de gemeenschappelike produktiemiddelen en maakt gebruik van de verworvenheden van anderen, zoals ook de verschillende kunstvormen onderling. Op de direkte literatuurproducenten toegepast kan men met Benjamin zeggen: ‘Een auteur die de schrijvers niets leert, leert niemand iets’Ga naar eind45. Ook de literatuurgeschiedenis zou er anders uit komen te zien, als de geschiedenis namelik van de zich ontwikkelende schrijftechnieken aan de ene kant en de receptiegeschiedenis van literaire werken waaruit blijkt dat de grote groepen die bij deze ontwikkelingen het meeste belang hebben er stelselmatig van zijn uitgesloten. Het ontwerp van een materialistiese literatuurteorie doelt op de tegenstrijdige, over het afzonderlike werk en de afzonderlike auteur heen reikende, ontwikkeling van de literaire techniek. Het gaat om de dialektiese wisselwerking tussen de materiaalontwikkeling enerzijds en de maatschappelike werkelikheid, de verandering van zintuiglike vermogens en de funkties van de verschillende vormen van literatuur anderzijds. De politieke tendens in de ontwikkeling van de literaire produktiemiddelen zou zijn, dat deze gericht is op de ontwikkeling van het kollektieve vermogen tot lezen, spreken, zich uitdrukken, ervaringen verwerken en zich eigen maken, in één woord: van de zintuiglike vermogens van de individuen zich alzijdig de wereld toe te eigenen. In de onderontwikkeling van deze vermogens, die men geenszins als toevalligheid of natuurlike traagheid van bepaalde bevolkingsgroepen kan afschilderen maar alleen als maatschappelik noodzakelik produkt kan begrijpen, daarin liggen ook de maatschappelike barrières van moderne kunst in het algemeen, daar stoot de literatuurproducent op de determinanten die zijn estetiese werkzaamheden - ongeacht zijn persoonlike intenties - in (doelgerichte) banen leiden. Door deze materialistiese benadering van literatuur als een bizondere vorm van taalgebruik, als een bizondere vorm van maatschappelike produktie, als een mogelik instrument tenslotte van ontmytologisering, wordt zowel haar verzelfstandiging (of de feitelike vorm ervan: het isolement) t.o.v. de praktiese taal oftewel de praktijk van de taal, alsook haar verzelfstandiging t.o.v. de andere media gerelativeerd, dwz. wordt ze weer in haar reële werkingssamenhang teruggehaald. | |
[pagina 130]
| |
De vraag naar de werking van schrijfwerk zal moeten worden toegespitst op een nadere definiëring van haar plaats in de linguistiese konstellatie, haar relatie o.m. tot de amusementslektuur, de wetenschap, de reklame en andere retoriese techniekenGa naar eind46 en eerst en vooral met betrekking tot het kollektieve taalvermogen waarin tot uitdrukking komt in hoeverre de individuen meester zijn over zichzelf en de door hen zelf geproduceerde maatschappij of juist in hoeverre ze tot zelfs in hun ogenschijnlik meest individuele ervaringen objekten zijn waar ze zelf geen vat op hebbenGa naar eind47. Alleen als velen zelf prakties gaan spreken en schrijven, niet met de voorstelling voor ogen van kreativiteit, taalschepping of kunstvervaardiging, maar als praktiese kritiek en kennisverwerving, kan de nu bestaande tweedeling van de taal, die naar beide zijden diskriminerend werkt, overwonnen worden: de maatschappelike tegenstelling die op het nivo van het taalgebruik tot uitdrukking komt in de tweedeling van literatuur en lektuur, van literaire taal en spreektaal, de tweedeling die affekten alleen in de poëzie als esteties geneutraliseerde sentimenten toelaat en de ‘omgangstaal’ zakelikheid en broodnuchterheid voorschrijft met het oog op de vereiste gesteldheid om als onderdaan, arbeider, konsument enz. dienst te kunnen doen.
dec. 1970-jan. 1971 |
|