Raster. Jaargang 5(1971-1972)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] H.C. ten Berge (1) Het gedicht een zo leeg mogelijk beeld van de maker dat daarin samenvalt met zijn model de pekel der namen vreet aan de witheid van wat niet gekend maar terloops in een snelle bezwering benoemd is ik neem al de namen terug die het niets als een naakt met zijn betere foto bedekken verontschuldig mij voor de plaats die ik inneem dat ik tijdelijk een huis bewoon, ademhaal woorden gebruik en margarine, en maak dat ik wegkom woord na woord leg ik af, dus ik tuig lijken op en verzegel veelzeggend de mond- dode mens in dit vers gedicht graf [pagina 78] [p. 78] (2) Ook leg ik het af woord na woord een windingrijk trajekt; ik lees de blinde bergkaart van een lege droom en stijg en daal en loop langs weggewiste wegen naar het dichtgewitte dal ik beschrijf een spiraal naar het wit woordkristal dat als laatste prijs wordt gegeven ik hak en schep een wenteltrap die treden mist zodat ik in mijn leegte stap en val daar word ik afwezig het sneeuwige licht van het eerste begin in gedreven [pagina 79] [p. 79] ik rol mij op in het verlaten slakkenhuis van dit heelal het gedicht een zo leeg mogelijk beeld van de maker die daarin samenvalt met zijn model [pagina 80] [p. 80] (3) De blinde Transmontanus balanceert op de berijpte bergpiek van een steile droom; lichte nevel omzwachtelt de top en zalft ook het hoofd van de dorstige zanger Geschampt door de lichtscherf der asteroïde bezingt hij de hoorn van de overvloed, daar, in het doorgeblazen ei van de besproete ruimte gezeten; hij lacht en hij tikt op zijn schedel bespikkeld en glad als een eischaal en lepelt de leegte uit die in hem groeit Aan de voet van zijn droom slaat de nevel des morgens dauwklam in de wijnkroes; de klimgrage steenbok kruipt naar zijn slaapwarme klipgeit (maar kleumt op zijn hammen, kreupel van kou) [pagina 81] [p. 81] Hellingen geplooid en met glinsterende kiezel bezet; zij ontdooit daar zijn roes aan haar vlezige flanken, haar mond is een vochtige roos in vroeg licht van de morgen, haar lichaam de lenige gems die hem lokt naar het schemerwit dal van haar dijen - Dan dringt Transmontanus haar droomvallei binnen en huilt, blind, in balans, op een bed van bemoste morene [pagina 82] [p. 82] Als op een onverdedigde gors (waar gore schemer met zweepregens schuimvlokken scheert van mors land) ; terwijl het springtij met doods mis- baar mij benadert nader ik bevuild, vol slijm en wier de zee weer en wikkel mij zonder tover, maar tollend door snijdend zeegras en zilte grond- zee terug in de beschutte windingen der ruimteschelp Vorige Volgende