Raster. Jaargang 3
(1969-1970)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
H.C. ten Berge | Winter te Praag
| |
[pagina 109]
| |
heeft gezwegen (is het voorstelbaar te maken in wat voor krises hij dientengevolge moet hebben verkeerd?), aan de verwoeste levens van Ginzburg, Sinjawski, Daniel, Kolakowski en anderen. De desillusie en machteloze berusting van werkelijke marxisten in oost èn west. (En het dan moeten aanhoren van de triomfantelijk gebrachte, briljante gedachten des Rechthabers die het altijd al gezegd heeft en goddank niet in zichzelf teleurgesteld is.) Aan de talrijke overwinningen van de reaktie in '68, zowel in Oost en West Europa, als daarbuiten, en de noodzaak zich desondanks zolang mogelijk met de kracht van de rede (welke de moed der wanhopigen wordt) te verzetten tegen de opmars der fantasieloze houwdegens, die als antwoord op het blaffen van een zevenklapper schielijk en van schrik een batterij zwaar tankgeschut in stelling brengen. Of de hooimijt vast in brand steken, vóordat er liefde in bedreven wordt. Zo wordt de moraal gered en zijn de mogelijkheden van de lucifer niet voor niets in al die jaren onderzocht. | |
.../I/'69Smorgens koffie, daarna een smakelijke maaltijd en gesprek met o.a. de dichter Ivan Divis, redakteur van het tijdschrift voor ‘literatuur en diskussie’ Sesity. De gebruikelijke onderwerpen, waarna de literaire bladen ter sprake komen: Plamen, Sesity, Listy (waarover elders meer), Orientace, en Host Do Domu uit het Slowaakse Brno. De redakties van Plamen en Sesity zijn gevestigd in het gebouw van de schrijversbond, Narodni Trida. Het eerstgenoemde blad wekt de indruk een soort Nieuw Vlaams Tijdschrift voor Tsjechië te zijn. Volgens Divis kan men zijn tijdschrift en Plamen wel tegenover elkaar situeren. Hij acht het konformisties, het heeft geen programma, maar is wel een goed ‘bloemlezend’ blad. Het vergelijkbare Host Do Domu wordt door velen beter geacht. Orientace, oudmarxisties georiënteerd, publiceert eksklusieve dingen en is een maandblad voor de ‘middengeneratie’. ‘Sesity vertegenwoordigt de modernste richtingen en brengt alles wat nieuw is, bijv. de konkrete poëzie zoals die zich bij ons thans ontwikkelt. Er verschijnen essays in, over de Markies de S., pornografie en aanverwante zaken. In het algemeen tracht Sesity het ts. te zijn dat taboes verbreekt.’ | |
[pagina 110]
| |
Uiteraard doet het blad ook aan politieke publicistiek en wel door artikelen te brengen van Dr. Ivan Derer, in dit gezelschap van overwegend jongere auteurs met zijn 58 jaar een oudgediende. Derer heeft zwaar geleden onder het Novotny-regime en kreeg indertijd een publikatieverbod van 15 jaar opgelegd. ‘Wij willen de waarheid publiceren over Benesj, Masaryk; wij willen oude marxistiese teksten opzoeken en opnieuw uitbrengen om de jeugd bekend te maken met geschriften die 20 jaar lang niet bereikbaar waren.’ Een ander: ‘De jeugd weet bijvoorbeeld niet wie Trotzki is geweest. Ze moet ook op de hoogte worden gebracht van de ware verhoudingen, bijv. die tussen Joego-Slavië en de Sovjet-Unie. Het geval Djilas moet uit de doeken worden gedaan. Enzovoort.’ Het gesprek is aardig en boeiend, maar aanmerkelijk geëmotioneerder en verwarder dan het debat dat smiddags zou volgen. Divis: ‘Sesity werd in '66 opgericht als blad, dat in de eerste plaats tot taak had jonge auteurs gelegenheid tot publiceren te bieden. Die taak bestaat nog, maar er is wel het een en ander veranderd sindsdien.’
*
‘Ik ben helemaal geen... Een schrijver, kunstenaar is van nature niet zo erg gek op organisaties waarvan hij lid behoort te worden. Het leeft bij de een sterker dan bij de ander. Maar een schrijver alleen betekent niets. Juist hier is hij niets als hij zich niet organiseert. Hoe moet ik het zeggen... ik wil zeggen... als blók nemen wij een invloedrijke positie in... en dan deze zomer de geweldige, ...het was werkelijk ongelooflijk: de bond laat zijn leden nooít vallen. Ze gingen met een zak vol kronen de straat op om ons te zoeken, omdat een aantal schrijvers plotseling - zonder middelen van bestaan - was ondergedoken. De Russiese belediging aan het adres van Goldstücker [de van zionisme beschuldigde voorzitter van de Tsj. schrijversbond] vat de bond op als een belediging van de gehele organisatie.’
*
De rol van de schrijver in het Tsjechiese maatschappelijke leven schijnt moeilijk naar waarde te schatten. Tijdens het diner in het | |
[pagina 111]
| |
tot restaurant omgebouwde klooster vlakbij het National Teater, haast de sympatieke sekretaris van de bond, Vlastimil Marsicek, zich telkens weg - om even later terug te keren met nieuwe manifesten of brieven die van verschillende (arbeiders)organisaties binnenkomen, vooral n.a.v. de kwestie Smrkofsky. Er wordt aanvankelijk over de - voor Nederlandse begrippen - fabelachtige oplagen van poëzie gesproken (gemiddeld 10-30.000 exemplaren voor een eerste druk) - welke cijfers ook als minima gelden voor tijdschrift- en prozapublikaties. De organisatie heeft een eigen uitgeverij die o.a. het weekblad Listy eksploiteert. Dan leest M. enkele brieven voor die arbeiders uit de zware industrie stuurden naar aanleiding van een per radio tot zijn medeburgers gerichte kerst- en nieuwjaarsgroet door een der schrijvers. Ik neem de tekst van éen der brieven over, met het vage plan deze ergens af te drukken. Waarom deze plotselinge schroom bij het plannenmaken? Omdat de verhoudingen hier zodanig zijn, dat enige uitleg vereist is; immers, men zou zich in Nederland een dergelijke reaktie niet kunnen voorstellen. Indien een A'damse arbeider mij zo'n brief stuurde, zou er iets vreemds aan de hand zijn met hem, of hij zou me aardig te pakken hebben. Anderzijds is het geenszins de bedoeling de foutieve indruk te wekken als zou het hier brieven betreffen van het soort: ‘zijdespinner X uit Woe-han richt zich in een schrijven tot de omhooggevallen intellektueel Y te Pe-king’ - produktiecijfers erbij etc. Nederlandse verhoudingen in dit opzicht hebben me na jarenlange ervaringen met jonge arbeiders weinig hoopvol gestemd. Nu geen vermoedens over oorzaken (nalatigheden, afwezige attitudes in de opvoeding enz.) - alleen de konstatering dát belangstelling van de Nederlandse arbeider voor artistieke en/of wetenschappelijke verschijnselen in zijn kultuur, generaliserend gezegd, totaal afwezig is. Dit kan men betreuren; men schiet er evenwel niet veel mee op. Omgekeerd kan men ook vaststellen dat de nederlandse kunstenaar, schrijver - ook wanneer hij zich als ‘zeer links’ presenteert - zelden werkelijke kontakten onderhoudt met de arbeiderswereld. Dit kan heden ten dage nooit als argument tégen dat links-zijn van die kunstenaar worden aangevoerd, al zou het alleen maar zijn omdat de vraag gesteld kan worden, of wij überhaupt nog een arbeidersklasse bezitten (zoals die in de cssr wel aanwezig is) en of men daarmee dan kontakten kan onderhouden op basis van een | |
[pagina 112]
| |
gemeenschappelijke ideologiese belangstelling - resp. stellingname. De ervaringen van de Parijse studenten met officiële vakbonden, in het bijzonder met de kommunistiese C.G.T. - mei '68 - stemmen niet tot optimisme. Het versterkt de mening dat we het ‘proletariaat’ bij ons thans elders dienen te zoeken. M.i. terecht. Maar dat is een andere zaak. Hier zouden de nodige woorden aan gewijd kunnen worden. Een voortdurende herwaardering van het begrip ‘links’ kan daarbij niet achterwege blijven. In ieder geval is duidelijk dat omschrijvingen van links in de oude samenhang, althans in West Europa, niet meer functioneren. De brief van de Tsjechiese arbeider kan goddank nog ontroeren in de vorm waarin hij werd geschreven. Hij herinnert ook aan de tijd van Herman Gorter, de sensitief gebléven dichter, de grote utopist van het socialisme, zonder wie de hedendaagse rose nazaten daarvan op een heel wat bleker verleden in internationaal verband zouden moeten terugzien. Laten we hopen dat dit land de teleurstelling van een ontzaglijke vervreemding van intellektuelen en kunstenaars enerzijds, en arbeiders anderzijds (door de ‘techniese en kulturele ontwikkeling’) bespaard zal blijven.
‘Staat u mij toe dat ik u bedank voor uw kerstgroet, waarin u de wens van het hele volk tot uitdrukking bracht om de weg naar de ontwikkelde kulturele en techniese samenleving af te leggen. Ik ben een eenvoudig man, ik ben me desondanks bewust van de reusachtige rol die u, schrijvers, op onze weg naar een betere maatschappij, speelt. Ik vraag u om het geweten van de mensen wakker te schudden opdat hun de moed niet in de schoenen zinkt, waarmee - dat weet u heel goed - sommige lieden hun voordeel zouden doen, zodat zij het volk met frasen dom kunnen houden om daarmee hun macht te bevestigen. Ik werk in een omgeving waarvan iedere bekwame arts u kan vertellen, dat deze u onder de huidige omstandigheden binnen 5 jaar longsilikose bezorgt, waar het loon slechts toereikend is voor het levensonderhoud, en er voor een kultureel leven niets meer overblijft, om maar niet te spreken van straffen en pesterijen voor elke kleinigheid. Hoe is het mogelijk dat in een maatschappij die beweert, dat zij het volk van de uitbuiting verloste, hoe is het mogelijk dat in deze maatschappij - waar men over de verspilling van miljarden heenstapt - een | |
[pagina 113]
| |
arbeider, aan de andere kant, voor elk foutje dat hij door zijn hoge arbeidstempo begaat wordt aangesproken? Is het mogelijk dat in de samenleving die trots was op haar rechtvaardige wetgeving onschuldige mensen ter dood worden gebracht en dat hun moordenaars temidden van ons verder leven? Ik begrijp niet waarom het de leugenaars geoorloofd is naar believen hun leugens neer te schrijven, als aan de andere kant eerlijke lieden censuur wordt opgelegd. Ik ben slechts een arbeider, maar ik geloof dat onze weg een gemeenschappelijke is en dat u, schrijvers, en wij, arbeiders, door niemand meer te scheiden zijn, zodat hij die daar zin in heeft ons niet meer tegen elkaar uit kan spelen, of er zich over verheugen kan dat het hem lukt om het volk dom te houden met het oogmerk dit een weg te laten opgaan die hém voor ogen staat.’ (Ondertekening)
*
In de loop van de middag naar Dobris. Het ten zuiden van Praag gelegen kasteel Dobris is eigendom van de Tsjechiese schrijversbond; auteurs kunnen hier, eventueel met hun gezin, enige tijd ongestoord wonen, werken, slapen, om hen in de gelegenheid te stellen een voorgenomen projekt uit te voeren. Ook in Karlovy Vary en de Tatra zijn dergelijke schrijvershuizen. Gesprek met Dr. Petr Pujman, romancier, kritikus en redakteur van Listy, voorheen Literarni Listy, - het literaire, kulturele en politieke weekblad van de schrijversbond, dat in het afgelopen jaar een invloedrijke rol heeft gespeeld bij alles wat zich in het land heeft voorgedaan. De oplage van 300.000 eksemplaren behoeft als gedeeltelijke verklaring van die invloed geen kommentaar. Petr Pujman: ‘Listy telt vele rubrieken; er wordt ook scheppend werk in gepubliceerd maar niet veel. Het blad ontwikkelt bewust een “recensie-kultuur”, er worden zoveel mogelijk kritieken en kommentaren afgedrukt. Er zijn redakteuren voor poëzie, drama, politieke beschouwingen, filosofie, reportages, buitenlandse kultuur en literatuur, en marginalia. Listy kent geen programma, het blad werkt niet vanuit vooropgestelde beginselen. Het kan zich niet permitteren té eksklusief te zijn, of te sofisties; wat niet wil zeggen dat de redaktie op grond hiervan tot een verlaging van het niveau bereid zou zijn.’ | |
[pagina 114]
| |
‘Het is noodzakelijk om juist nu het niveau van het denken hoog te houden. Het behoort na 21 augustus niet langer tot de taak van Listy de dagelijkse gebeurtenissen te volgen of te verslaan; daar zijn de andere bladen voor. Wij moeten vooral het teoreties denkniveau trachten te handhaven. De regering en de partij worden door de redaktie in kommentaren krities gevolgd. Wij worden nog niet gecensureerdGa naar voetnoot1.. De regering is van mening dat een schrijver in politiek geïnteresseerd mag zijn en die interesse tot uiting moet kunnen brengen. Maar ik denk niet dat ze zich zo gelukkig voelen met de aktiviteiten van Listy, hoewel ze niets laten merken.’ Naar aanleiding van dit onderwerp merkt hij verder op, dat een demokratie zonder ekstremiteiten z.i. niet denkbaar is. Demokraties socialisme evenmin. Dit dient men te aksepteren als men demokraties socialist wil zijn. Op de vraag naar zijn opvattingen omtrent het engagement in de literatuur (waarmee doorgaans, stilzwijgend, ‘politiek engagement’ wordt bedoeld) antwoordt hij: ‘In mijn eigen werk - de roman Jeronimus op weg en het daaropvolgende “anarchistiese” verhaal vol enigmaas die in het boek onopgelost blijven - kies ik voor het impliciete, onuitgesproken engagement. Het is de eerste en enige taak van de auteur om góed te schrijven. Als hij een artistieke noodzaak tot het bedrijven van politiek in zijn geschriften voelt, dan is het goed, al dient hij dan wel over enig formaat te beschikken. In het andere geval levert hij eenvoudig een slecht produkt af.’ Over de invloed van de wetenschap op de literatuur: ‘De beïnvloeding is een feit, ook hier. Het is natuurlijk belachelijk deze twee te willen vermengen. Literatuur moet literatuur blijven. De wederzijdse beïnvloeding acht ik een interessant verschijnsal. Als vertegenwoordigers van deze richting zou ik de science-fiction schrijvende psychiater Nesvadba willen noemen, en de dichter Holub. Het gaat hierbij natuurlijk niet alleen om het noemen of introduceren van wetenschappelijke termen of symbolen in de poëzie; het is veeleer de wijze van denken die zich hierin weerspiegelt. Een metafysies dichter als Holan, die tegelijkertijd uitermate rationalisties, men zou kunnen zeggen - als een scholastikus - met | |
[pagina 115]
| |
impliciete emoties werkt, onderhoudt geen enkele relatie met de zojuist genoemde Holub.’ Over zijn werk voor Listy: ‘Ik verzorg de rubriek voor buitenlandse kultuur en literatuur. Op het ogenblik bereid ik een tweetal artikelen voor: het eeerste handelt over “Russies formalisme en Praags strukturalisme”, het tweede behelst een diskussie tussen twee psychiaters en een toneelschrijver over “Het psychodrama”.’ (Anders dan bijv. in Polen - waar het freudisme op kleinburgerlijke gronden officieel taboe is - bouwt men hier in de psychiatrie voort op Freud en latere, uit diens theorieën voortgekomen, ontwikkelingen.) Zijn filosofiese belangstelling; gedeeltelijk ook die van Listy: ‘Vooral marxistiese filosofen als Ernst Fischer, Garaudi, Marcuse. Vroeger ook Adam Schaff (de Poolse wijsgeer wiens hoofd in '68 ook is gevallen, evenals dat van Leszek Kolakowski, tB.). Voorts Sartre en de beschouwingen in het Joegoslaviese Praxis. Hoewel men hem hier niet aksepteert, heeft men eveneens belangstelling voor de studies van Lukacs.’ T.a.v. het Franse tijdschrift Tel Quel toonde Pujman zich zeer gereserveerd. ‘Interessant, maar...’ Zijn sympatieën golden vooral Rinascita, La Pensée en Les Temps Modernes.
Pujman: ‘Ik zou graag een algemene opmerking willen maken die voor ons allen erg belangrijk is. We leven hier als schrijvers altijd met de innerlijke spanning die door de sociale en de persoonlijke opdracht teweeg wordt gebracht. Eeuwenlang, tot op de dag van vandaag, worden wij genoodzaakt ons met andere dan literaire taken bezig te houden. De sociale positie van de schrijver is hier zeer belangrijk; hij staat in het centrum van de aandacht. Dit bezorgt hem weliswaar grote oplagen, wat erg vleiend kan zijn, maar het drijft hem tevens onafwendbaar naar de inzet voor het lot en de bestemming van de natie. Zelfs als hij niet wil, wordt de schrijver steeds in deze positie gedwongen. Om mij te kunnen koncentreren op “het artistieke handwerk” zou ik wel graag eens van die druk worden bevrijd; van de nooit voltooide taak “verlichting” te brengen en gids te zijn.’
Tenslotte (over allerlei zaken sprekend): ‘Ook vroeger is gebleken dat Smrkofsky op z'n best is ten tijde van | |
[pagina 116]
| |
krises; als hij in een stok kan bijten. Het staat echter te bezien of hij het in Dubceks funktie zou hebben geklaard met de problemen van het kaliber waarmee deze is gekonfronteerd.’ En: ‘De gebeurtenissen van augustus '68 waren - naast afschuwelijk en schokkend - ook opwindend en geweldig; maar rampzalig voor de scheppende literatuur van dat jaar. Waarschijnlijk ook voor die van het volgende.’
*
Besloten na deze inspannende dag te gaan uitzakken in het teater Za Branou - alsof daar het teater voor moet dienen! - waar behalve ‘Kat op de rails’ (Kocka na Kolejích) van huisauteur Josef Topol, ook ‘De gemaskerden van Ostende’ (Maskary z Ostende) van Michel de Ghelderode wordt gespeeld. Laatstgenoemd spel is een verrassende danse macabre op muziek van Jan Materna - waarin een stomdronken boer met feestneus en gestreepte matrozentrui in dromen en hallucinaties zijn ondergang beleeft, en Smrt - de Dood - anders dan in de Reinaert, het laatste woord heeft. De enscenering doet toespelingen op, of sterker, verbindingen met Bruegel en Ensor vermoeden. Met eenvoudige middelen wordt een formidabele mise-en-scene geschapen. Kostuums - vaak niet meer dan wat oude lappen en doeken - Bruegeliaanse maskers, snel wisselende belichtingen, dans en muziek worden door regisseur Otomar Krejca aangewend om tot een fascinerende voorstelling te komen. Deze Krejca hebben we al meer aan het werk gezien, o.a. in Czechovs ‘De drie zusters’: telkens valt weer op dat in deze landen een teaterkultuur bestaat, waarvan het niveau in Nederland inmiddels genoegzaam bekend is. | |
.../I/'69Twaalfduizend graven onder de sneeuw. Men heeft mij meegedeeld dat een dichter, Abigdor Kara, in het oudst gedateerde ligt: 25 mei 1439. Dit stemt tot tevredenheid; hoewel sneeuw alle tijdsverschillen aan het oog heeft onttrokken. De dood trouwens ook. In de vroege ochtend zijn namen en paden onzichtbaar. De eerste | |
[pagina 117]
| |
voetstappen moeten dit kerkhof - waar de dood onhoorbaar, laag op laag, ondergronds tiert, woekert, dringt - opnieuw uit de anonimiteit van de nevelige dag tillen. Oord voor pelgrims en vakantiegangers; zomers een verschrikking - erger dan de dood - als duizenden fotograferend over de lijken gaan. Nu is het stil in de tuin. Vogels scharrelen tussen de schots en scheef staande stenen en witte sarkofagen. De oude Oppenheimer ligt er ongestoord bij - op een steenworp afstand van Jehudah ben Bezalel, beter bekend als de Hoge Rabbi Löw, die de Golem heeft gemaakt en vernietigd. Kiezels, kleine steentjes, gruis liggen op de marmeren randen. En verder is elk woord teveel. Hier en daar gaat de gebeitelde tekst op een verzakte steen over in het vloeiende Hebreeuws dat vogelpoten achterlieten in de sneeuw.
*
In zeer dichte nevel op klimmende wegen naar Dobris gereden. Zwaar berijpte takken en telefoondraden langs de weg. Raven en kraaien als verspreide inktspatten in een wit, begrensd landschap. Soms als een zwarte gerafelde lap aan de verstijfde draden hangend. In de dalen lichtere nevel. De ruiten bevriezen aan de zijkant, zodat het uitzicht gedwongen eenzijdig gericht is. Later, op het rode bankje in de besneeuwde rokokotuin op mijn vingers zitten fluiten tussen knotlinden die, half beijzeld, als twee rijen op elkaar gedrongen reumalijders voorbijgangers barokke knobbeltakken toesteken, hier en daar ondersteund door stokken, of omhelsd door een naburig gewricht. Er is niemand te zien. Ik voeg me onopvallend en geruisloos in de rij en sta in de namiddag als een afgestorven knotlinde, knokig en krom van de jicht, tegen een vlezig, witstenen engeltje geleund. | |
.../I/'69In the dead of winter naar Karlovy Vary: waanzinnige stad in het Tsjechië van nu. Als Karlsbad aan zijn 19de eeuwse geschiedenis bezweken, door grootvorst Kosygin in de zomer van 1968 opnieuw tot kuuroord van tsaristiese klasse verheven. Ik verwacht elk ogenblik Gerrit K. te ontmoeten ‘tussen vadermoorders en wespentail- | |
[pagina 118]
| |
les’, in zijn goedgesneden jas, met een bundel in de hand, hardop lezend tussen afwezige mensen, droog - met krachtige stem evenwel, en vooral amsterdams: ‘wat al
vizioenen van ruisende smokings
en verspeelde olie-miljoenen (oh als
de muren hier spreken konden!
zij zwijgen) en ik
verward in fluwelen portières
laat een mollige hinde, een dirndl een dienster
mijn hollandse borstkas betasten: zo'n hemd
is hier ongekend
(.........)
ondertussen schakende staalgieters met vakantie
bedenken onder leidersportretten, aan besnorde
baccarattafels, nog altijd
de beste zet, hun opstandige boeren
versmoren in de onophoudelijke hoezen
van jozef wladimir gerasimow & zoon’
- maar het is nu winter, en uitgestorven langs de in damp gehulde kolonnades, in het parkje met de bel-époque promenade. En terwijl wij voor het laatst, op een doods winteruur, in stoomwolken langs hete bronnen de verlaten kille hoofdstraat van de stad uit rijden, steekt een jongen zich in brand op Vaclavske Namesti. De rozen van Karlovy Vary verstenen aan de bron; de tong proeft elke dag hun zilte huid. |
|