| |
| |
| |
Tommaso Landolfi
De vrouw van Gogol
(‘oorlogsgeraas alom’)
...Nu ik dan op het punt sta het ingewikkelde geval van de vrouw van Nikolaj Vasilevitsj uit de doeken te doen, aarzel ik. Heb ik het recht te onthullen wat voor iedereen verborgen bleef, wat mijn onvergetelijke vriend zelf voor iedereen geheim heeft gehouden (en daar had hij zijn redenen voor) en wat, naar ik aanneem, zonder twijfel aanleiding zal zijn tot de meest kwaadaardige en dwaze veronderstellingen; nog daargelaten dat een dergelijke onthulling misschien de ziel van minderwaardige en kwezelachtige huichelaars zal kwetsen, en waarom niet, ook een enkele waarlijk reine ziel, als die tenminste nog bestaan? Het recht ten slotte, iets te onthullen waarover ik geen oordeel wil vellen, al neig ik tot een min of meer openlijke afkeuring? Maar kort en goed, als biograaf heb ik bepaalde verplichtingen; bovendien wil ik - want ik ben van mening dat iedere mededeling over een zo verheven man van grote waarde zal blijken voor ons en de komende generaties - niet door een onbevoegd oordeel een inzicht belemmeren in datgene wat alleen met het verstrijken van de tijd verstandig beoordeeld kan worden. Trouwens hoe zouden wij het wagen te oordelen? Zou het ons soms gegeven zijn te weten niet alleen aan wat voor innerlijke noodzaak, maar ook aan welk hoger en algemeen nut de daden van dergelijke hoogstaande lieden beantwoorden, daden die ons misschien verachtelijk toeschijnen? Nee, zeker niet, want van die bevoorrechte naturen begrijpen wij eigenlijk niets. ‘Het is waar,’ zei een groot heer, ‘ook ik doe pipi, maar om heel andere redenen!’
Maar hier volgt dan zonder meer wat mij onomstotelijk
| |
| |
is gebleken, wat ik zeker weet en in ieder geval kan bewijzen, omtrent de omstreden aangelegenheid - die van nu af aan, durf ik hopen, niet meer omstreden zal zijn. Wij zijn op zo'n punt aangeland met de gogoliaanse studies dat het tijdverspilling is om te resumeren wat vooraf ging.
De vrouw van Nikolaj Vasilevitsj, het is gauw gezegd, was geen vrouw, en geen mens, ook geen wezen dat op een of andere manier lééfde, dierlijk of plantaardig (zoals de een of ander overigens insinueerde); zij was gewoon een pop. Ja een pop. En daarmee kan gemakkelijk de verbijstering, of erger nog, de verontwaardiging verklaard worden van sommige biografen, ook zij die persoonlijke vrienden waren van Onze man. Zij beklagen zich haar nooit gezien te hebben, hoewel zij tamelijk geregeld het huis van haar beroemde echtgenoot bezochten. Dat niet alleen, zij beweren ook dat zij ‘nooit zelfs maar haar stem hebben gehoord’. Waaruit ze ik weet niet wat voor duistere en schandelijke, ja zelfs misdadige komplikaties afleiden. Maar nee heren, alles is altijd veel eenvoudiger dan men denkt: u hoorde haar stem niet, om de eenvoudige reden dat zij niet kon spreken. Of juister nog, zij kon het niet behalve in bepaalde omstandigheden, zoals we zullen zien, en dan altijd, behalve één keer, als zij alleen was met Nikolaj Vasilevitsj. Maar nu genoeg nutteloos en goedkoop gesputter; laten wij het schepsel of voorwerp waarover het gaat, zo nauwkeurig en volledig mogelijk omschrijven.
De zogenaamde vrouw van Gogol dan, zag eruit als een gewone pop van stevige gummi. Zij was altijd naakt, in welk jaargetij ook, en vleeskleurig, of zoals het ook wel genoemd wordt, huidkleurig. Maar aangezien niet alle vrouwen een huid van dezelfde kleur hebben, zal ik er ter verduidelijking aan toevoegen, dat het hier in het algemeen een enigszins lichte en glanzende huid betrof, zoals brunettes soms hebben. Het, of zij, was inderdaad, het is overbodig het nog te zeggen, van het vrouwelijk geslacht. Het kan beter meteen vermeld worden dat zij bovendien uiterst variabel
| |
| |
was wat haar attributen aangaat, zonder daarbij evenwel, dat is vanzelfsprekend, direkt van geslacht te veranderen. Maar wel kon zij er de ene keer heel schraal uitzien, bijna zonder borst, smal in de heupen, meer als een jongeling dan als een vrouw; een andere keer weer uitermate welvarend, om niet te zeggen dik. Zij veranderde bovendien vaak de kleur van haar hoofd- en andere haar, in dezelfde tint of niet. Zo kon zij ook in andere kleine bijzonderheden gewijzigd blijken, bijvoorbeeld wat betreft de plaats van haar moedervlekken, de levendigheid van de slijmvliezen, enzovoorts; zelfs veranderde soms in zekere mate de kleur van haar huid zelf. Zodat men zich uiteindelijk zou kunnen afvragen hoe zij werkelijk was, en of men inderdaad van één enkel persoon moet spreken; maar zoals we zullen zien, het is niet voorzichtig hierop in te gaan.
De oorzaak van deze veranderingen lag, zoals mijn lezers al begrepen zullen hebben, enkel en alleen in de wil van Nikolaj Vasilevitsj. Hij pompte haar in meerdere of mindere mate op, hij liet haar van pruik en andere haardossen veranderen, hij wreef haar in met zijn pommades en hij werkte haar op verschillende manieren bij, zodat hij ongeveer het type vrouw kreeg dat hij die dag of dat ogenblik verlangde. Hij vermaakte zich soms ook wel door groteske of monsterlijke vormen aan haar te ontlokken, waarbij hij de natuurlijke neiging van zijn fantasie volgde; want het is duidelijk dat zij vreemde vormen kon aannemen voorbij een bepaald inhoudsvermogen en zij was dan ook misvormd zolang zij een bepaald volume behield. Maar Gogol had al gauw genoeg van dergelijke experimenten, die hij ‘eigenlijk weinig eerbiedig’ vond voor zijn vrouw, van wie hij op zijn manier (een voor ons niet te doorgronden manier) veel hield. Van wie hij hield, ja, maar men kan zich de vraag stellen: ‘Van welke van deze incarnaties hield hij?’ Och arme, hoe heb ik zojuist kunnen beweren dat het de wil van Nikolaj Vasilevitsj was die deze vrouw bestuurde! In zekere zin wel, dat is waar, maar het is net zo zeker dat
| |
| |
zij al gauw zijn tiran werd, in plaats van zijn slavin. En hier gaapt de afgrond, de poort van de hel, zo u wilt. Maar laten wij de juiste volgorde in acht nemen.
Ik heb ook gezegd dat Gogol met zijn manipulaties ongeveer het type vrouw verkreeg dat hem van keer tot keer paste. Ik moet hier aan toevoegen dat Nikolaj Vasilevitsj ‘op exclusieve wijze’ (zoals hij in zijn eigen taal placht te zeggen) verliefd werd op haar als bij uitzondering de verkregen vorm volkomen overeenstemde met wat hij zich gewenst had, en dat maakte ook dat die vorm een bepaalde tijd onveranderd bleef bestaan, d.w.z. totdat zijn liefde bekoelde. Meer dan drie of vier van dergelijke hevige passies, of bevliegingen zoals men tegenwoordig jammer genoeg pleegt te zeggen, heb ik in het hele - als ik mij zo mag uitdrukken - huwelijksleven van de grote schrijver niet kunnen tellen. Voor het gemak zij vermeld dat Gogol een paar jaar na wat men zijn huwelijk zou kunnen noemen, ook een naam had gegeven aan zijn vrouw. Die luidde ‘Caracas’, wat als ik mij niet vergis, de hoofdstad van Venezuela is. Het is mij nooit gelukt de motieven voor een dergelijke keus te doorgronden: de grillen van verheven geesten!
Wat betreft haar doorsnee vorm was Caracas wat men pleegt te noemen een mooie vrouw, goed gevormd en harmonieus van bouw. Zoals reeds vermeld, vertoonde zij op de daarvoor geëigende plaatsen tot in de kleinste details de kentekenen van haar geslacht. Vooral opmerkelijk waren haar voortplantingsorganen, (als dit adjektief hier enige zin heeft) die Gogol mij toestond te bekijken op een gedenkwaardige avond, waarover meer. Zij werden gevormd door ingenieuze plooien in het rubber; niets was er vergeten, en verschillende vernuftigheden en ook de druk van de lucht binnenin, maakten het gebruik ervan aangenaam.
Caracas had ook een skelet, hoewel ook dit rudimentair was en waarschijnlijk van baleinen gemaakt; alleen de borstkas, het bekken en de schedel waren speciaal verzorgd. De eerste twee konstrukties waren zoals het hoort, min of
| |
| |
meer zichtbaar, al naar gelang van de dikte van de vetlaag, zal ik maar zeggen, die ze bedekte. Het is werkelijk jammer, het zij mij toegestaan dit terzijde op te merken, dat Gogol mij nooit de naam heeft willen onthullen van de maker van een zo fraai werkstuk; hij was zelfs zo hardnekkig in zijn weigering dat ik het niet begrijp.
Nikolaj Vasilevitsj blies zijn vrouw op met behulp van een pomp van eigen vinding, nogal lijkend op het soort dat met de voeten vastgehouden moet worden en die we tegenwoordig in alle garages zien, door de anale opening die voorzien was van een veiligheidsventiel, of hoe het mag heten in technische termen, te vergelijken met de kleppen van het hart; kortom het was zó dat er wel lucht in kon, maar niet meer uit als het lichaam eenmaal opgepompt was. Om het leeg te laten lopen moest men een dopje achter in de keel losschroeven. En desondanks!... Maar laten we niet op de gebeurtenissen vooruitlopen.
En hiermee ben ik dunkt me, aan het eind gekomen van mijn beschrijving van de opmerkelijke bijzonderheden van dit wezen. Behalve dat ik nog de wonderbaarlijke rij tandjes, die haar mond sierde, moet vermelden, en haar bruine ogen die afgezien van hun voortdurende onbeweeglijkheid, tot in de perfektie leven veinsden. Hemel, veinzen is niet het woord; maar het is waar dat niets van wat men van Caracas zegt, juist uitgedrukt is. Ook deze ogen konden van kleur veranderen, met een speciaal procédé dat tamelijk langdurig en vervelend was, en het was dan ook iets dat Gogol zelden deed. Ten slotte zou ik nog moeten spreken van haar stem, die ik maar één keer heb mogen horen. Maar dat kan niet zonder ons te verdiepen in de essentie van de betrekkingen tussen de beide echtelieden. Van nu af aan zal ik ook niet meer de een of andere volgorde in acht kunnen nemen, noch voor alles met een even grote en absolute zekerheid kunnen instaan. Op mijn erewoord, ik zou het niet kunnen! Dermate is wat ik ga vertellen verward, op zichzelf en in mijn geest.
| |
| |
De eerste, dat wil zeggen de laatste keer dat ik Caracas hoorde spreken, was op een strikt intiem avondje dat wij doorbrachten in de kamer waar de vrouw, vergeef mij het woord, leefde; het was een kamer waar nooit iemand mocht komen, min of meer oosters ingericht, zonder ramen en gelegen in het meest ondoordringbare deel van het huis. Ik was er van op de hoogte dat zij kon spreken, maar Gogol had mij nooit willen uitleggen onder welke omstandigheden zij dit precies deed. In die kamer waren natuurlijk alleen wij tweeën, of drieën. Nikolaj Vasilevitsj en ik dronken wodka en wij spraken over Butkov's roman; ik herinner mij dat hij enigszins het onderwerp van ons gesprek verliet en radikale hervormingen van het successierecht voorstond; we waren haar bijna vergeten. Tot zij opeens vanuit het niets, met een heel hese en zachte stem, als die van Venus in de Ster, zei: ‘Ik moet ba doen.’ Ik sprong op, menend dat ik verkeerd gehoord had, en bekeek haar aandachtig; zij zat op een stapel kussens tegen de muur en was die dag een tere blonde schoonheid, nogal goed gevuld. Het leek mij dat haar gezicht een uitdrukking had aangenomen die half boosaardig, listig, en half kinderlijk, spotziek was. Wat betreft Gogol, hij bloosde hevig, sprong boven op haar en stak twee vingers in haar keel; en zie, meteen begon zij te vermageren en je zou zeggen, te verbleken; ze kreeg weer haar gewone verschrikte en verwarde voorkomen, om ten slotte alleen maar een slap vel op een summier staketsel van botten te worden. Zij boog zelfs bijna in tweeën, omdat zij (om begrijpelijke redenen van gemak bij het gebruik) een buitengewoon buigzame ruggegraat had; en vanuit haar nederige positie, want zij was op de grond gegleden, bleef zij ons de hele verdere avond aankijken. ‘Dat doet zij voor de grap of zij wil mij plagen,’ mopperde Gogol bij wijze van kommentaar, ‘want dergelijke behoeften kent zij niet.’ In het algemeen liet hij in
het bijzijn van anderen, dat wil zeggen als ik er was, merken dat hij haar geringschattend behandelde.
We gingen door met drinken en praten, maar Nikolaj
| |
| |
Vasilevitsj leek hevig verstoord en afwezig. Hij onderbrak plotseling ons gesprek en in tranen uitbarstend pakte hij mijn hand. ‘En wat nu?’ riep hij uit. ‘Begrijp je, Foma Paskalovitsj, ik hield van haar!’ Het moet inderdaad vermeld worden dat iedere vorm van Caracas on-herhaalbaar was, als er geen wonder gebeurde; het was tenslotte iedere keer een nieuwe schepping, en het zou vergeefse moeite zijn te proberen de specifieke proporties, de specifieke volheid enzovoorts van een leeggelopen Caracas wéér te vinden. Zodat die ene mollige blondine nu hopeloos verloren was voor Gogol. En dat was inderdaad het beklagenswaardige einde van één van die liefdes van Nikolaj Vasilevitsj, waarvan ik al eerder verteld heb. Hij wilde mij verder geen uitleg geven, weerde droevig mijn vertroostingen af, en wij namen al vroeg afscheid van elkaar die avond. Maar juist die uitbarsting maakte dat hij voortaan zijn hart voor mij blootlegde; veel van zijn terughoudendheid verdween en al gauw had hij haast geen geheimen meer voor mij. Wat mij tussen twee haakjes oneindig trots maakte.
De eerste tijd van hun gemeenschappelijk leven had het geleken dat het goed ging met het ‘paar’. Nikolaj Vasilevitsj scheen toen tevreden over Caracas en hij sliep geregeld met haar in hetzelfde bed, iets wat hij trouwens tot het einde toe bleef doen, met een verlegen glimlach verzekerend dat er geen rustiger en geen minder opdringerige gezellin bestond dan zij; waaraan ik niettemin al gauw reden had te twijfelen, vooral gezien de staat waarin ik hem soms aantrof bij zijn ontwaken. Na een paar jaar evenwel, ging hun verhouding op een vreemde manier mis.
Dit, het zij eens en voor altijd gezegd, is alleen maar een schematische poging tot opheldering. Maar kort en goed, het schijnt dat de vrouw vanaf die dag neigingen tot onafhankelijkheid begon te vertonen, of hoe zal ik het zeggen, tot autonomie. Nikolaj Vasilevitsj had de merkwaardige indruk dat zij bezig was zich tot een eigen, niet te vatten persoonlijkheid te ontwikkelen, los van de zijne, en dat zij
| |
| |
hem om zo te zeggen, ontglipte. Het is zeker dat uiteindelijk de één of andere kontinuïteit tot stand kwam onder al haar verschillende en veelsoortige verschijningsvormen: tussen al die brunettes, blondines, zwart- of roodharige, dikke of magere vrouwen, donkergebrand, sneeuwwit of amberkleurig, was er toch een overeenkomst. Aan het begin van dit hoofdstuk heb ik in twijfel getrokken of het juist is Caracas als één persoon te beschouwen; en toch kon ik inderdaad, iedere keer dat ik haar zag, mij niet aan de indruk onttrekken dat het eigenlijk aldoor dezelfde vrouw was, hoe vreemd het ook mag lijken. En daarom juist, dunkt me, had Gogol er behoefte aan haar een naam te geven. Iets anders is het om te proberen vast te stellen wàt al die vrouwen nu juist gemeen hadden. Misschien was het niets meer of minder dan de scheppende adem van Nikolaj Vasilevitsj zelf. Maar het zou werkelijk al te merkwaardig zijn dat hij zichzelf zo vreemd zou zijn geweest en dat hij zo'n afkeer voor zichzelf gehad zou hebben. Want Caracas was, om het maar meteen te zeggen, wie zij in werkelijkheid ook mocht zijn, een verontrustende en, laten wij duidelijk zijn, vijandige aanwezigheid. Tenslotte zijn noch Gogol, noch ik er ooit in geslaagd een enigszins verklaarbare veronderstelling omtrent haar aard te formuleren; ik bedoel, in logische en voor een ieder begrijpelijke termen. In ieder geval mag ik een bijzonder voorval, dat zich ongeveer als volgt voordeed, niet verzwijgen. Caracas kreeg een venerische ziekte, of tenminste Gogol kreeg die, terwijl hij toch nooit kontakt had of heeft gehad met andere vrouwen. Hoe dat gebeurde of waar die smerige kwaal vandaan kwam wil ik niet eens proberen mij voor te stellen; ik weet alleen dat het zo was. En dat mijn ongelukkige grote Vriend soms tegen mij zei: ‘Zie je nu Foma Paskalovitsj, wat het wezen van Caracas is: zij is de syfilis zelf!’, terwijl hij een andere keer weer zichzelf
zonder enige grond beschuldigde (hij was altijd al geneigd tot zelfbeschuldiging). Dit geval was vooral zo katastrofaal omdat het verband hield met de toch al duistere betrekkin- | |
| |
gen tussen de echtelieden en met de tegenstrijdige gevoelens van Nikolaj Vasilevitsj. Hij moest zich daarbij aan een langdurige en pijnlijke (in die tijd was dat zo) behandeling onderwerpen, terwijl de toestand nog verergerd werd door het feit dat de ziekte bij de vrouw kennelijk niet te genezen was. Ik moet hier nog aan toevoegen dat Gogol een tijd lang zijn vrouw geregeld opblies, weer leeg liet lopen en haar de meest uiteenlopende vormen liet aannemen, in de hoop er zo een onbesmette vrouw van te maken; hij moest het evenwel opgeven zonder enig resultaat geboekt te hebben.
Maar ik zal het verhaal bekorten om mijn lezers niet te vervelen; bovendien worden mijn bevindingen steeds verwarder en minder zeker. Laat mij daarom eerst de tragische afloop vertellen. Wat betreft dit laatste evenwel, versta mij goed, ben ik opnieuw zeker van wat ik zeg: ik was er namelijk ooggetuige van. Was ik het maar niet geweest!
De jaren gingen voorbij. En de weerzin die Nikolaj Vasilevitsj voelde voor zijn vrouw leek steeds heviger te worden, hoewel zijn liefde voor haar niet verflauwde. Op het laatst leverden de afkeer en de genegenheid zo hevig slag in zijn gemoed, dat hij gebroken, ja zelfs verminkt uit de strijd te voorschijn kwam. Zijn rusteloze ogen, die zoveel verschillende uitdrukkingen konden aannemen en soms zo zoet tot het hart konden spreken, hadden nu bijna altijd een koortsachtige gloed, alsof hij onder invloed was van verdovende middelen. De vreemdste waanideeën kwamen bij hem op, vergezeld van de meest lugubere angsten. Steeds vaker sprak hij over Caracas, die hij beschuldigde van de meest verrassende en verwonderlijke dingen. Hierin kon ik hem niet volgen, gezien mijn ongeregelde omgang met de vrouw en mijn bijna totale gebrek aan intimiteit met haar; gezien vooral mijn uiterst beperkte gevoeligheid in vergelijking met de zijne. Ik zal mij er dus toe bepalen enkele van zijn beschuldigingen letterlijk weer te geven, zonder mijn persoonlijke indrukken geweld aan te doen.
‘Begrijp je het, ja of nee, Foma Paskalovitsj,’ zei Nikolaj
| |
| |
Vasilevitsj bijvoorbeeld vaak tegen mij, ‘begrijp je het, ja of nee, dat ze oud wordt?’ En hij nam mijn handen in de zijne, zoals hij altijd deed als hij ten prooi was aan onuitsprekelijke ontroering. Hij beschuldigde Caracas er ook van zich te buiten te gaan aan solitaire genoegens, ondanks zijn uitdrukkelijk verbod. Ten slotte begon hij haar zelfs van ontrouw te beschuldigen. Maar zijn tirades over dit onderwerp waren zo duister, dat ik ervan afzie ze over te brengen.
Het staat in ieder geval vast dat Caracas, oud of niet, de laatste tijd een zuur schepsel geworden was, oftewel twistziek, schijnheilig en bezeten van godsdienst. Ik acht het niet uitgesloten dat zij invloed uitgeoefend heeft op de gemoedstoestand van Gogol in de laatste jaren van zijn leven, een toestand ons allen bekend. Het drama barstte evenwel onverwacht los op de avond dat Nikolaj Vasilevitsj met mij zijn zilveren huwelijksfeest vierde, helaas één van de laatste avonden die wij samen doorbrachten. Waardoor hij er precies toe kwam, terwijl hij zich juist voorgenomen scheen te hebben alles van zijn echtgenote te verdragen, kàn, noch màg ik zeggen. Ik weet niet wat voor een nieuwe gebeurtenis zich die dagen voorgedaan kan hebben. En ik houd mij aan de feiten; mijn lezers moeten zelf hun mening vormen.
Die avond was Nikolaj Vasilevitsj bijzonder opgewonden. Het leek of zijn afkeer voor Caracas een nog niet vertoonde hevigheid bereikt had. De beroemde ‘verbranding van de ijdelheden’ d.w.z. van zijn waardevolle manuskripten, had hij al ten uitvoer gebracht - ik durf niet te zeggen op instigatie van zijn vrouw -, zodat zijn gemoedstoestand daardoor ook al zeer gekweld was, terwijl zijn lichamelijke konditie steeds erbarmelijker werd en mij in mijn indruk versterkte dat hij onder invloed stond van verdovende middelen. Niettemin begon hij op tamelijk normale wijze te spreken over Belinski, die hem ergerde met zijn aanvallen en kritiek op de ‘Briefwisseling’. Maar hij hield plotseling op en riep terwijl de tranen hem in de ogen sprongen: ‘Nee, nee! Het is te veel, te veel... Het gáát niet meer!’ En andere duistere en
| |
| |
onsamenhangende zinnen, waarover hij zich niet verplicht achtte uitleg te geven. Het leek overigens of hij in zichzelf sprak. Hij sloeg de handen ineen, schudde het hoofd, stond bruusk op om vervolgens weer te gaan zitten na krampachtig vier of vijf stappen gedaan te hebben. Toen Caracas verscheen, of liever toen wij, diep in de nacht, naar haar toe gingen in haar oosterse kamer, verloor hij alle zelfbeheersing en begon zich te gedragen als een kindse oude man (als een dergelijke vergelijking mij is toegestaan), die ten prooi is aan zijn waanideeën. Hij stootte mij bijvoorbeeld met zijn elleboog aan en zei als een zot knikkend, ‘Kijk, daar is ze, kijk daar is ze, Foma Paskalovitsj!’, terwijl zij hem met een minachtende opmerkzaamheid scheen te bekijken. Maar achter die poppenkast kon men een oprechte afschuw in hem bespeuren. Een afschuw die, veronderstel ik, de grenzen van het draaglijke bereikt had. Inderdaad...
Nikolaj Vasilevitsj leek zich een tijd lang te vermannen. Toen barstte hij in tranen uit, maar ik zou haast zeggen in een mannelijker soort van huilen. Nogmaals zijn handen wringend greep hij de mijne, liep op en neer, en mompelde: ‘Nee, het is genoeg, dit gáát niet! Ik met zoiets? Dat míj zoiets overkomt! Hoe is het mogelijk dit uit te houden, dit uit te houden!...’ en meer van dergelijke dingen. Daarop wierp hij zich op de reeds genoemde pomp en stoof er als een wervelwind mee naar Caracas. Hij stopte haar de slang in de anus en begon te pompen... Hij huilde ondertussen en riep de hele tijd als een bezetene: ‘Mijn God, wat houd ik van haar, wat houd ik van haar, de arme schat! Maar ze moet kapot. Arme Caracas, ongelukkig schepsel Gods! Maar ze moet dood!’
Caracas zwol op. Nikolaj Vasilevitsj zweette, huilde en ging voort met pompen. Ik wilde hem tegenhouden, maar ik had er, ik weet niet waarom, de moed niet toe. Ze begon zich te misvormen en werd al gauw een monsterlijke verschijning; en toch gaf zij nog steeds geen tekenen van angst, want ze was eigenlijk wel gewend aan dergelijke grappen- | |
| |
makerijen. Maar toen zij zich ondraaglijk vol begon te voelen, of misschien ook toen zij Nikolaj Vasilevitsj' bedoelingen begreep, kwam er op haar gezicht een uitdrukking, die ik zou gezegd hebben, het midden hield tussen stompzinnigheid en verbijstering, ja zelfs smekend was, zonder dat zij evenwel haar hooghartig air verloor: zij was bang, zij riep als het ware om hulp, maar toch geloofde ze nog niet, kón ze niet geloven aan haar naderend einde, aan zoveel vermetelheid in haar echtgenoot. Deze kon haar trouwens niet zien, want hij was achter haar; ik keek gefascineerd naar haar en stak geen vinger uit. Ten slotte boog de fragiele onderkaak door de overmatige inwendige druk uiteen, waardoor haar gezicht een onbeschrijfelijke grijns vertoonde. Haar buik, haar dijen, de heupen, de borst, wat ik van haar achterwerk kon zien, hadden onvoorstelbare proporties aangenomen. Plotseling boerde zij en bracht met een sissend geluid een lange zucht voort; verschijnselen die beide eventueel verklaard kunnen worden door de bovengenoemde hevige druk van de lucht, die zich met kracht een weg baande door het ventiel in de keel. Daarop draaiden haar ogen weg en dreigden uit de kassen te springen. Met haar wijd openstaande ribben die niet meer bijeen gehouden werden door het borstbeen, leek zij precies op een python die een ezel verzwelgt, wat zeg ik, een os, zo niet een olifant. Haar geslachtsorganen, die aan Nikolaj Vasilevitsj zo dierbare rose en fluweelachtige organen, puilden op afgrijselijke wijze naar buiten. Op dat ogenblik leek zij mij al gestorven. Maar Nikolaj Vasilevitsj ging al zwetend en huilend en ‘O
liefste, o heilige, o heerlijke,’ mompelend, voort met pompen.
Zij spatte plotseling uit elkaar en om zo te zeggen helemaal ineens: d.w.z. het was niet een gedeelte van haar huid, dat barstte, maar heel haar oppervlakte op hetzelfde ogenblik. En zij verspreidde zich door de lucht. De stukken daalden meer of minder langzaam naar beneden al naar gelang hun grootte, die in ieder geval zeer klein was. Ik herinner mij duidelijk dat een stuk wang met een deel van de mond
| |
| |
was blijven hangen aan de punt van de schoorsteenmantel; en ergens anders een flard borst met zijn top. Nikolaj Vasilevitsj staarde mij verdwaasd aan. Toen kwam hij weer tot zichzelf en ten prooi aan een nieuwe razernij begon hij zorgvuldig de armzalige vodjes die eens de glanzende huid van Caracas, en dat was zij helemaal, geweest waren, bijeen te garen. ‘Vaarwel Caracas,’ meende ik hem te horen fluisteren, ‘vaarwel, je deed me te veel verdriet aan.’ En meteen daarna voegde hij er duidelijk hoorbaar aan toe: ‘In het vuur, in het vuur! Zij ook in het vuur!’; en hij sloeg een kruis, met zijn linkerhand natuurlijk. Toen hij al die verschrompelde flarden verzameld had, waarbij hij zelfs op de meubelen klauterde om er geenéén te vergeten, wierp hij ze in de haard, waar ze langzaam begonnen te branden en een buitengemeen onaangename lucht verspreidden. Als alle Russen had Nikolaj Vasilevitsj de passie om belangrijke dingen in het vuur te gooien.
Met een rood gezicht en een uitdrukking van onbeschrijfelijke wanhoop en sinistere triomf tegelijkertijd aanschouwde hij eerbiedig de brandstapel van die ongelukkige resten; hij had mij bij een arm gepakt en hield die krampachtig omklemd. Maar nauwelijks begonnen die stukken vel te verteren, of hij leek nog een keer wakker te schrikken en zich plotseling iets te herinneren, ofwel snel een beslissing te nemen; en prompt snelde hij weg uit de kamer. Een paar sekonden later hoorde ik hem door de deur tegen mij spreken, met een gebroken en overslaande stem. ‘Foma Paskalovitsj,’ schreeuwde hij, ‘Foma Paskalovitsj, beloof mij dat je niet zult kijken, goloebtsjik, naar wat ik ga doen!’ Ik weet niet goed meer wat ik antwoordde en ook niet of ik probeerde hem op de één of andere manier te kalmeren. Maar hij hield voet bij stuk. Ik moest als aan een kind beloven, dat ik me naar de muur zou omdraaien en dat ik op zijn toestemming zou wachten voor ik zou kijken. Toen ging met luid geraas de deur wagenwijd open en Nikolaj Vasilevitsj stoof de kamer binnen, naar de schoorsteen toe.
| |
| |
Ik moet hier bekennen dat ik zwak geweest ben, wat overigens te verontschuldigen is, de buitengewone omstandigheden waarin ik mij bevond in overweging genomen: ik keek vóórdat Nikolaj Vasilevitsj het mij toestond, het was sterker dan mezelf. Ik draaide mij juist op tijd om, om te zien dat hij iets in zijn armen hield, iets dat hij meteen samen bij de rest in het vuur wierp, dat nu hoog opvlamde. Daar bovendien het verlangen om te zien zich zo onweerstaanbaar van mij meester had gemaakt, dat ik er iedere andere aandrift door vergat, stortte ik mij terstond op de haard. Maar Nikolaj Vasilevitsj ging vóór mij staan en dreef mij terug, mij tegen de borst duwend met een kracht waartoe ik hem niet in staat had geacht. Ondertussen brandde het voorwerp met grote rookwolken. Toen hij begon te kalmeren, kon ik niets anders ontdekken dan een stille hoop as.
Eigenlijk wilde ik vooral kijken omdat ik al iets gezien had. Maar ik had het alleen maar heel even waargenomen, en daarom zou ik het misschien niet mogen wagen er achteraf verslag van te geven en zo een onzeker element in deze ware geschiedenis te brengen. Maar toch, een getuigenverklaring is niet kompleet, als de getuige ook niet spreekt over wat hij niet helemaal zeker weet. Kortom, dat iets was een kind. Niet een kind van vlees en bloed natuurlijk, eerder zoiets als een poppetje of een klein jongetje van rubber. Iets tenslotte, waarvan je zo op het oog gezegd zou hebben: de zoon van Caracas. Zou ik ook aan waanvoorstellingen geleden hebben? Dat zou ik niet kunnen zeggen; maar dit heb ik in ieder geval gezien; niet duidelijk, maar met mijn eigen ogen. En aan wat voor ingeving heb ik zojuist gehoorzaamd toen ik, sprekend van Nikolaj Vasilevitsj' terugkeer naar de kamer, verzweeg dat hij voor zich uit mompelde: ‘hij ook, hij ook.’
En dit is alles wat ik weet over de vrouw van Nikolaj Vasilevitsj. Wat er verder van hem geworden is, zal ik vertellen in het volgende hoofdstuk, dat het laatste is van zijn leven. Maar om de gevoelens die hij koesterde voor zijn
| |
| |
vrouw te vergelijken met zijn gevoelens in andere relaties, is iets anders, want de zaak is heel wat ingewikkelder; en dat heeft men toch elders en ook in een ander deel van dit boek geprobeerd te doen; waarnaar ik de lezer verwijs. Ik hoop ondertussen voldoende klaarheid gebracht te hebben in een omstreden kwestie en zo niet het mysterie van Gogol, dan toch dat van zijn vrouw onthuld te hebben. Ik heb daarmee de onzinnige beschuldiging dat hij zijn gezellin ruw bejegend en zelfs geslagen zou hebben, ontzenuwd, alsook de overige dwaasheden. En welke bedoeling kan een nederig biograaf als ik eigenlijk anders hebben, dan de gedachtenis te dienen van de verheven figuur die hij tot onderwerp van zijn studie gekozen heeft?
|
|