niveau bereikt. Er zijn er vijf: Ego, Mensheid, Aarde, Heelal, God.’ De kritiek in Griekenland was algemeen ongunstig en soms zelfs bespottend.
Van 1925 tot 1938 diende Ascese als ‘geraamte’ voor zijn Moderne Odyssee. Ten behoeve van zijn in het frans geschreven roman Le jardin des rochers, maakte hij in 1934 een gedeeltelijke vertaling van Ascese. In 1945 verscheen in Athene een (met name wat het laatste deel betreft) geheel herziene versie. De eerste komplete vertaling van Octave Merlier, waaraan Kazantzakis gedeeltelijk meewerkte, werd in 1951 gepubliceerd door het ‘Institut Français d'Athènes’. Een hiervan op sommige plaatsen sterk verschillende franse vertaling, door Aziz Izzet samengesteld met hulp van Kazantzakis' weduwe, verscheen in 1959 bij Pion. De enige engelse vertaling is die van Kimon Friar (Simon & Schuster, New York, 1960).
De kretenzer oorsprong van Kazantzakis is in zijn eigen interpretatie een ‘beginpunt’ van groot belang. Kreta is inderdaad noch Europa, noch Griekenland. Sinds het begin van onze jaartelling hebben romeinen, arabieren, kruisvaarders, venetianen en turken het bezet en er hun invloeden achtergelaten. Maar de geschiedenis van Kreta gaat nog veel verder terug. De oorsprong van de kretenzen ligt waarschijnlijk in Klein-Azië. Omstreeks 2500 v.Chr. leidde een nieuwe stroom immigranten tot de ongelofelijke ontwikkeling der kretenzer kuituur (Knossos, Phaestos). Vanaf 1700 v.Chr., na de vreselijke aardbevingen en vulkaanuitbarstingen, vestigden kretenzen zich in groten getale in Griekenland (Mycene) en Klein-Azië, en veranderden de kuituur der kontinentale volkeren. Rond 1400 v.Chr. maakte één enorme aardbeving voorgoed een einde aan de suprematie van Kreta.
Op Kreta geeft een zichtbaar en voelbaar vijfduizend jaar oud verleden een intuïtief perspicientia en een andere dimensie aan de ‘évolution créatrice’; de levende symboliek van zijn geboortegrond heeft de ‘bergsonien’ Kazantzakis zijn hele leven vergezeld en op al zijn werken haar stempel gedrukt.
‘Kreta,’ schrijft hij, ‘is de synthese die ik altijd getracht heb te omvatten: de synthese van Griekenland en het Oosten.’ (uit: De kretenzer wereldvisie, een polemisch essay over zijn Moderne Odyssee in het tijdschrift Nea Hestia). De voornaamste eigenschap van Griekenland is volgens Kazantzakis: ‘het konsolideren ten koste van veelvuldige moeiten van het “ik”, het kleine geisoleerde hokje dat de wispelturige krachten en de primitieve demonen onderwerpt aan het licht der menselijke wil. Het hoogste ideaal van Griekenland is het “ik” te redden van de anarchie en de chaos.’
En de essentie van het Oosten is: ‘het “ik” te verenigen met het oneindige tot het zich er mee vermengt. De passieve bespiegeling, de gelukzaligheid van het afstand doen, de volledige overgave in vertrouwen aan de geheimzinnige en onpersoonlijke machten: dát is de essentie van de Oriënt.’ In zich voelt hij: ‘noch het Westen, noch het klassieke Griekenland als een zuivere “eliksir”. Noch de wanordelijke chaos, noch de willoze berusting van het Oosten. Integendeel, een synthese: het “ik” dat de afgrond beziet zonder zich te ontbinden; meer nog, die blik helpt het zich op zichzelf te koncentreren door het te vullen met trots en moed. Deze blik op het leven en de dood noem ik kretenzisch.’
Kazantzakis zag, in zijn levenslang zoeken naar kreatieve synthesen, in zijn