Wim van der Linden
De Albert Cuypstraatmarkt
(1) Van alle markten thuis is de fotograaf: zijn benen dragen hem langs al die mensen die zijn aandacht trekken, en die hem smeken betrapt te worden, ook al weten zij niet wie hij is, ook al zien zij hem niet. Maar éen markt is voor de Amsterdammer ‘dé markt’: de Albert Cuyp, een open wereld waartoe iedereen zich geroepen voelt, ook al is hij geen bewoner van de Pijp.
De wereld van de Albert Cuyp is de onze, hier staan elke dag opnieuw koper en verkoper tegenover elkaar in een monsterverbond, dat hechter is dan welke familie-banden ook. Hier spreekt de taal van het klein-geld, de losse centen en rammelende guldens, een woordje mee: recht op de man (of vrouw) af. Hier zou je naakt en hongerig kunnen verschijnen, om gekleed en verzadigd weer te voorschijn te komen: van de Ferdinand Bol naar de Van Wou is àlles te koop, aangeprezen door de meest overtuigende stemmen of het schrift dat er nauwelijks om liegt: gave tomaten, mooie sla, gare biet.
En wie nóg meer wil weten, wende zich tot de koopman, en wie de koop wil sluiten gebruikt de woorden van zijn taal. Want ook het kopen is mededelen, als schrijven en fotograferen. De koop-waar ligt er, soms onloochenbaar goedkoop, dan weer bedriegelijk waarachtig. Dan komt men van een koude markt thuis, maar dat voelt eenieder die alleen maar op de schone schijn wil afgaan en zich graag knollen voor citroenen laat verkopen.
(2/3) Wie over deze markt gaat zonder ook maar éénmaal stil te staan, wie niet ingaat op het ‘lach of ik schiet’ van de groenteman, wie de wijze blik van de eenzame koopman in boeken en tijdschriften niet beantwoordt, wie niet proeft en keurt, kijkt en leest is een blinde en dove mens, die aan de geur van het leven zelf achteloos voorbij gaat: een meelijwekkend mens.
(4/5) Voor deze mens niet de welverdiende rust in het koffiehuis, die haven voor vermoeide voeten en dorstige kelen. Die oase met broodjes en gevulde koeken voor deze en andere transacties.
(6/7) Vis en textiel, plastic en bloemen, brood en sigaren: het begin van een eindeloze opsomming. De markt is een gedicht, door mensen geschreven voor mensen: onmiddellijk, trefzeker, ‘poëzie is kinderspel’ schrijft Lucebert, en de fotograaf weet het beter. Kinderen maken poëzie, en de mensen, met hun ogen en vingers, hun huisdieren en badhuizen.
(8) Wie niet weg is, wordt gezien. Na de bede om handgeld 's morgens, het avondgebed: ‘maak me los, het zijn m'n laatste’. Omdat u het bent: we hebben er zélf meer voor betaald, maak me los...
Wie de markt zijn geloof onthoudt - het geloof schuilt hier in de buik - is niet waard hier te verschijnen. Maar kom, en kom terug: niets kost het u om te komen kijken, en altijd opnieuw bent u welkom in de wereld.
sv