| |
| |
| |
W.L. Brugsma
Havenmeesters en pakhuisbazen
Nederlanders hebben in de politiek de neiging tot vaststellen van wat er eigenlijk zou móeten gebeuren. Het objectief veronderstellen van wat er vermoedelijk zal gáán gebeuren, komt hun als principeloosheid voor. En zij worden geschokt door de stelling, dat in de politiek succes niet alleen een empirisch maar ook een moreel criterium is: dat succes in de politiek plícht is.
Nu kan men aanvoeren, dat Nederlands invloed op het wereldgebeuren zo gering is, dat wij het ons gerust kunnen veroorloven censor mores van anderen te zijn, dat het geen kwaad kan wanneer een hoofdredacteur in Oude Pekela zijn artikel besluit met: ‘Wij waarschuwen Chroesjtsjow voor de laatste maal...’ Maar het onverdroten voortbakken van vooruitstrevende liever-koekjes of behoudzuchtige liever-niet-koekjes kan ons opbreken. Het Nieuw Guinea-beleid was zo'n gerationaliseerde wensdroom, en uit het bitter ontwaken heeft menigeen geen lering getrokken, niet het inzicht verworven, dat wat wij ‘verraad der bondgenoten’ noemden, in feite slechts verblinding door die eigen wensdroom was.
Welke empirische maatstaven Nederlanders ook in zaken hanteren, in de politiek hangen zij nog aan Willem de Zwijgers woorden, dat het niet nodig is te hopen om te ondernemen, niet nodig te slagen om te volharden. Zij vergeten dat dit revolutionaire woorden waren, de wanhopige geruststelling dat álles beter was dan de ondraaglijke status quo. In het intrinsieke conservatisme
| |
| |
van de geprivilegieerde - en Nederland verkeert in die positie - wordt die houding nonsens. En in het succesvolste deel van de Nederlandse gemeenschap, het zakenleven, zou geen president-directeur er zijn aandeelhouders mee zoeken te inspireren.
Buiten de commerciële sector blijft succes in Nederland verdacht. Voor de meeste Nederlanders lijkt niet het resultáát van een politiek primair, maar de als principes en goede bedoelingen verklede wensen, die erachter steken. Als die maar edel genoeg zijn, verleent het falen er zelfs een aureool aan: de aangename zekerheid een goed, zij het onbegrepen mens te zijn. De ónaangename zekerheid in de wereldpolitiek betreft inmiddels het feit, dat hij handelt over het voedsel, de behuizing en de scholing van honderden miljoenen, over het redelijk beslechten van conflicten, over oorlog en vrede en - 18 jaar na Hiroshima - over het voortbestaan van de mensheid. Die zekerheid beperkt het recht om fouten te maken op goede principiële gronden, om te ondernemen zonder te hopen en te volharden zonder te slagen.
Deze overwegingen dringen zich op, wanneer men ziet hoe halsstarrig Nederland zich verzet tegen de mogelijkheid (vermoedelijk de onafwendbaarheid) van een modus vivendi tussen Oost en West. Van links en rechts wordt door onze ‘Stalinists-in-reverse’ waakzaamheid gepreekt en op voorhand gejammerd over de uitverkoop van de Westerse beschaving. De mercantiele delta, die als geen ander de ervaring heeft, dat handels- en andere niet-politieke contacten een politiek-liberaliserende uitwerking hebben (en die derhalve met een gerust hart negotie dreef met de duivel en zijn moer) voert de koude oorlog met koude hartstocht. En zij doet dat, terwijl tegenover het indirecte en nogal abstracte gevaar van de communistische overheersing het directe en zeer concrete gevaar staat van te geraken onder de auspiciën van de Franse politiek en de Duitse economie. Met haar fijnvertakt commercieel instinct heeft zij dat weliswaar aangevoeld, maar zij verzet zich er slechts met één hand tegen: het ijveren voor de toetreding van Engeland tot de eeg. De andere houdt zij in de zak: geen Nederlandse minister durft de contacten met Oost-Europa te verruimen, of in Bonn met de erkenning
| |
| |
van de Oder-Neisse-grens te dreigen. Dat zou immers immoreel, on-principieel zijn. Even schandelijk als de ruimere contacten, die onze Scandinavische bondgenoten wél met de Oosteuropese landen onderhouden, of de erkenning die de Gaulle wél aan de Oder-Neisse-grens heeft gehecht.
Nederland blijft ijveren voor Europa, niet het geografisch Europa uit de schoolatlas, maar dat wat wij het politieke Europa wensen te noemen, en dat inmiddels hard op weg is het Europa van de Gaulle en Adenauer te worden, of meer nog het Europa van Krupp en Boussac. Het ijvert daarvoor met een dogmatisme, een ongerept geloof in de slagzinnen over de vrije wereld en een puriteinse verloochening van de realiteit, die voor ons, zoals ik al eerder in Randstad zei, nog maar één kwalificatie openlaat: het Albanië van de nato. En wij lopen het gevaar, gelijk de dorpsidioot bij het touwtrekken, ons nog in het Oost-West conflict schrap te blijven zetten, wanneer niet alleen de tegenpartij maar ook onze Amerikaanse medestanders het touw al hebben losgelaten.
De invloed van de politicus op het wereldgebeuren is op z'n best gering, die van de Nederlandse politicus nauwelijks afleesbaar. Maar de laatste heeft tenminste tegenover zijn eigen land de plicht, zich in te stellen op de realiteit, zijn veronderstelling over hetgeen er vermoedelijk te gebeuren staat, te gronden op de objectieve gegevenheden, die - alle principiële voorkeuren ten spijt - beslissen over de politieke evolutie. In hoeveel van zijn conclusies het genie Marx volstrekt ongelijk mag hebben gehad, niet in zijn uitgangspunt: de determinerende invloed van de sociaal-economische processen op de politieke vormen. Al zou het hem misschien verbazen dat die invloed zo groot is, dat de uiteindelijke identiteit van belangen tussen burgerlijke en socialistische landen aanzienlijk sterker wordt dan hun ideologisch conflict en een modus vivendi onvermijdelijk maakt.
Het is voor een Nederlander haast onbehoorlijk te pogen, de dialectiek der hedendaagse gebeurtenissen, of althans een deel daarvan, te achterhalen. Onderdeel van het Nederlandse fat- | |
| |
soensbegrip is de valse bescheidenheid, die iedere vrije oefening van het intellect vooraf doet gaan door zelfinkrimping: ‘Ik ben natuurlijk maar een domme jongen, maar ik geloof toch...’ En zoals goede bedoelingen in het Nederlandse politieke denken het substituut vormen voor welslagen, zo wil de zucht naar betrouwbaarheid, dat ervaring superieur is aan intelligentie en voorstellingsvermogen. Montesquieu's aanmatiging, ‘De Perzen’ te schrijven zonder ooit een Pers gezien te hebben, ondervond in Frankrijk kritiek: in Nederland zou hij misschien wegens valsheid in geschrifte zijn veroordeeld.
De neerslag van mijn ervaringen uit acht jaar internationale politieke reportage ruikt inmiddels naar honger en ziekte, moord en brand en vooral naar 's mensen onmenselijkheid jegens de mensen. Sommige van die woorden hebben elders een andere betekenis dan in Nederland. Honger is voor tweederde van de wereldbevolking niet de aangename trek die men na het schaatsenrijden krijgt, maar het enige gevoel waar men nooit aan went. Ziekte is niet wat men zou kunnen krijgen, maar wat men heeft. Moord en brand komen op bezoek, wanneer men binnen het ene machtsbereik het Sovjet-heil verwerpt of binnen het andere hardop begint na te denken over de verwerping van de christelijke beschaving en de vrije economie, welker vertegenwoordigers overigens veelal hetzelfde uniform dragen.
Zelf behorend tot het enige volk dat sinds mensenheugenis voor zichzelf en voor anderen levensgevaarlijk is geweest - het Europese - en dat nochtans door alle andere wordt nagebootst put men uit lie ervaringen aanvankelijk verontwaardiging en zelfbeschuldiging, vervolgens de neiging goed te doen, dan resignatie en tenslotte de opluchtende overweging, dat die ongewenste toestanden weliswaar moeilijk oplosbaar zijn maar niet strikt onvermijdelijk. Die oplossing ligt niet in de lijn der brave zielen van de missienaaikrans ‘De Zaadkorrel’, die kledingstukjes vervaardigde onder het motto ‘Twee kwartjes voor de arme zwartjes’, of van hun protestantse equivalent, dr. Albert Schweitzer, de bliksemafleider der Europese schuldgevoelens jegens Afrika, dat een van de zwaargewonden van de wereldgeschiedenis is. Bij iedere
| |
| |
Afrikaan die omkwam van honger, ziekte of de hem door een politieman toegediende correctie, kon men zich in Europa troosten met de gedachte, dat fijngevoelige Zweden de Nobelprijs voor de vrede naar de dokter in Lambarene hadden gestuurd. Schweitzer is ter compensatie van de dividendbelasting op het Europese geweten enigszins uitgetild boven wat hij werkelijk is: een arts die vroom maar niet zo erg goed orgel speelt in een hospitaal dat niet zo erg steriel wordt gedreven. Maar ook dat is weer niet zo erg: Schweitzer leidt minder een ziekenhuis voor zwarten dan wel een kliniek voor neurotische dames uit Europa's en Amerika's betere kringen, die er in de verpleging arbeidstherapie zoeken voor hetgeen moeders en minnaars in hun zielen hebben geknakt.
Afrika's zweren en slaapziekte, syfilis en tbc, bilharzia en chronische ondervoeding kunnen tenslotte niet doeltreffend worden bestreden door de ‘one man-show’ in het goeddeels onbereikbare Lambarene. Dat vereist een andere aanpak, waarbij men wel eens Afrikanen zelf zou moeten betrekken. Inmiddels stoort Schweitzer's aanwezigheid in Lambarene mij niet: hij is een mooi monument voor de ondoeltreffendheid der goede bedoelingen.
De geijkte politieke denkpatronen van het Oost-West conflict zijn toe aan een aanpassing bij een nieuwe werkelijkheid: de onvermijdelijkheid van een modus vivendi tussen Oost en West. Dat wordt in de meeste landen duidelijker ingezien dan in Nederland, dat sinds het door de Duitsers uit zijn traditionele neutraliteit is gewekt en tot een heldenrol gedwongen, een compulsieve behoefte aan een tegenstander voelt. Deze opmerking is geen aanbeveling tot neutralisme, pacifisme of unilaterale ontwapening. Wij behoren tot het Westen en ons vertrek zou niet geduld worden.
Het wordt wél tijd de ogen te openen voor wat onze bondgenoten doen of wensen. De Amerikanen verkennen het terrein voor een modus vivendi met de Sovjet-Unie, die, wanneer hij op redelijke termen verkregen kan worden, hun wezenlijke belangen
| |
| |
dekt. De Britten, nooit kruisvaarders, zijn op pragmatische gronden altijd tot een arrangement met de werkelijkheid bereid geweest. De avondlander de Gaulle die de Angelsaksische maritieme invloeden van het continent wil verdrijven, droomt hardop van een Europa van de Oceaan tot aan het Oeralgebergte. Aangezien hij moeilijk kan aannemen, dat hij via een referendum in de Sovjet-Unie Nikita Chroesjtsjow zal opvolgen, ligt ook voor hem een rapprochement voor de hand. De enige Westelijke staatsman, die na 1945 een vriendschapsverdrag met de Sovjet-Unie sloot, heeft zo'n minachting voor ideologieën, dat hij nooit zal aarzelen met een anders ingestelde regering te pacteren, wanneer hem dat zo uitkomt.
In de Atlantische alliantie bevindt Nederland zich dus voornamelijk in het gezelschap van dié Duitsers, die voor hun traditionele Drang nach Osten een nieuwe ideologische rationalisatie hebben gevonden: de democratische kruistocht. Het is de vraag of dat gezelschap in ons belang handelt.
De onvermijdelijkheid van een modus vivendi tussen Oost en West - in welke vorm dan ook - wordt zeker niet alleen bepaald door sommige nationale belangen of wensen. Zij komt ook voort uitde snel groeiende belangengemeenschap der geprivilegieerden: de hoog-ontwikkelde, geïndustrialiseerde landen in Noord-Amerika en West-Europa enerzijds en de socialistische landen van Oost-Europa anderzijds.
Westelijke democraten en Oostelijke communisten hebben zich zo lang blind gestaard op hun politieke, ideologische en andere, soms slechts vermeende geschillen, dat zij uit het oog hebben verloren wat hen wezenlijk bindt: hun belang. Dat belang is van tweeërlei aard. Het geldt in het nucleaire tijdperk ten eerste het blote voortgaan met leven. Het wordt ten tweede bepaald door de globale belangentegenstelling met dat driekwart van de mensheid dat hongerig, bezitloos en uitzichtloos is. Tegenover de minderheid der democratische en communistische technologieën, die bijkans het monopolie op de economische en militaire macht bezit, staat een meerderheid: de massa's van Azië, Afrika en Latijns Amerika, die voorshands alleen beschikken over hun
| |
| |
honderden miljoenen stemmen om ons duidelijk te maken, dat bij hen de toestand slecht is en slechter wordt.
Dat wezenlijke conflict tussen tegenstrijdige belangen wordt urgent omdat het geografisch en op kleur is te identificeren - de scheidslijn loopt tussen noord en zuid en tussen blank en gekleurd - en door de verschijning van een kampioen der gekleurde meerderheid: China.
Wie mocht twijfelen aan het overwicht van de belangengemeenschap op ideologische banden, wordt verwezen naar het conflict tussen Moskou en Peking. De coalitie der welgestelden trad de facto in werking, toen Londen en Moskou een economische worggreep op Peking toepasten om het te dwingen van India af te blijven. En als de Chinezen zeggen, dat Chroesjtsjow een verachtelijke schoenenlikker van het imperialisme is, dan hebben zij van hun standpunt (en in hun wat onhoffelijke terminologie) gelijk. Welke ideologische rationalisaties Chroesjtsjow ook uit de leninistische Koran mag hebben opgediept om de Russische belangen te versieren.
Het formaliseren van die heimelijke de-facto-coalitie tussen de welgestelde landen in een serie overeenkomsten, waarin een erfenis van onderlinge conflicten wordt geregeld en een boedelsplitsing wordt bereikt, is een kwestie van tijd, geduld en genezing van morele constipaties. Beide kanten voelen zich terecht tot kracht en waakzaamheid verplicht om te voorkomen, dat de tegenstander uithaalt voor een slag onder de gordel, die hij met een beroep op de heiligheid van zijn ideologische doelen zou kunnen rechtvaardigen.
Tijd en geduld zijn voor een regeling der uitstaande problemen nodig omdat de gesprekspartners begrijpelijkerwijs doende zijn hun posities zoveel mogelijk te versterken, voordat de krachtsverhoudingen in een geformaliseerde status quo bevroren worden. Het proces ondervindt, paradoxaal genoeg, vertraging omdat het begin van détente in Oost en West onderlinge onenigheid toelaat, die door nationale ambities wordt verwekt: de heilige noodzaak tot bovennationale eenheid der bondgenoten verdwijnt naarmate de ure des ge vaars wijkt.
| |
| |
Hoe vals de ideologische probleemstelling in het Oost-West conflict is, blijkt hieruit: de grootmachten riskeren niets om elkaar van de wederzijds verwerpelijk geachte ideologie te ‘bevrijden’, zij gebruiken hun machtsmiddelen pas wanneer zij zich in hun eigen bestaan bedreigd voelen.
Natuurlijk trapt men met deze vaststelling een open deur in: het Oost-West geschil is niet zozeer worsteling tussen vrijheid en slavernij, maar een conflict dat historisch, geografisch en economisch bepaald is en dat tenslotte politieke vorm heeft gekregen. Hebben de ideologieën het conflict gebaard? Zij zijn er eerder de kinderen van. De obstakels, die een modus vivendi in de weg staan, zijn dan ook volstrekt niet van ideologische aard: de Sovjet-Unie stelt niet als prealabele conditie dat de heer Ford door een arbeidersraad wordt vervangen, de vs dringen niet aan op de vorming van een christen-democratische partij in de Sovjet-staat.
De moeilijke punten liggen op het geo-politieke vlak, het afbakenen der invloedssferen tussen het continentale Sovjet-blok en de Atlantische, dus maritieme alliantie. Het moeilijkste is de verdeling van Duitsland, dat eindelijk de rekening krijgt gepresenteerd voor zijn oostwaarts, tegen de Slavische volken gerichte imperialisme. Die historische constante heeft zich sinds 919 van verschillende mombakkesen bediend: het christendom der Teutoonse ridders, de ‘Uebermenschlichkeit’ der nazi's, de neo-democratie van de gedenazificeerden. De autocraat Bismarck, die aan zijn zuster schreef: ‘Men moet de Polen slaan tot zij de wil tot leven verhezen’, was er evenzeer op gesteld als de democraat Stresemann. Alleen de tactiek heeft gevarieerd: wie vandaag de Duitse kwestie met alle geweld in een moreel of ideologisch licht wil zien, moet niet vergeten, dat de Duitse generale staf Lenin in een verzegelde wagon naar St. Petersburg zond.
Wie zulke geniale invallen heeft, moet daarvan de consequenties dragen. De communistische ideologie is een Westerse. Franse, Britse en Duitse filosofen, economen en politieke denkers hebben de stenen aangedragen, waaruit de Duitser Marx het ontzaglijke bouwwerk van zijn sombere theorie heeft opgetrok- | |
| |
ken. Om van die academische constructie staatswerkelijkheid te maken in het Rusland, waarin volgens Marx zelf alle voorwaarden daartoe ontbraken, was een revolutionair genie nodig. Met het nimmer falend instinct voor de briljante misstap hebben de Duitse generaals nu juist de enige man uitgezocht, die niet alleen het tsarisme ten val kon brengen, maar op de ruïnes daarvan een wereldmacht kon optrekken.
Op het stuk der ideologie hebben de Duitse generaals - die dit niet verwacht hadden - even ongelijk gekregen als Lenin, die ervan uitging dat de proletarische revolutie in Duitsland - waar alle voorwaarden wel aanwezig waren - niet alleen zou volgen, maar zelfs de leiding van de wereldrevolutie op zich zou nemen. Voor deze en daarop volgende ideologische misrekeningen heeft het Sovjet-volk in 1941 zwaar betaald, totdat Stalin ideologische preoccupaties overboord zette en de ‘grote patriottische oorlog’ proclameerde.
Uit deze korte terugblik blijkt, dat hetgeen wij vandaag het Duitse probleem noemen, niets met moraliteit of immoraliteit te maken heeft. Het is een a-moreel geval. Zeker is Ulbricht een politieke souteneur en de Berlijnse muur een lelijk ding, dat vinden Slavische communisten ook. Maar wat alle Slaven vereent - communisten en niet-communisten - is hun op historische gronden gewortelde vrees voor Duitsland. Die prevaleert bij hen over de vraag of de Duitsers in de ddr het nu wel zo leuk hebben. Zij wensen de Duitsers niet noodzakelijkerwijs kwaad te doen. Zij kunnen trouwens - al of niet met leedvermaak - zien dat de Duitsers zeer wel in staat zijn - en alweer op ideologische gronden - elkaar kwaad te doen.
Eén ding is inmiddels duidelijk: de Slavische landen zullen nooit vrijwillig toestaan, dat de Duitse macht hereend en daardoor hersteld wordt. Zij zijn geen zelfmoordenaars, en als zij lezen dat zelfs serieuze Westduitse bladen Oost-Duitsland hardnekkig ‘Mitteldeutschland’ blijven noemen, dan weten zij wat dat betekent: de wens, de huidige Duitse oostgrens opnieuw oostwaarts te verleggen. Het is mogelijk, dat de Sovjet-Unie daartoe en tot een Duitse hereniging bereid zou zijn, wanneer zij met ze- | |
| |
kerheid op de totstandkoming van een al-communistisch Duitsland zou kunnen rekenen. Maar die terugkeer tot Lenins dagdroom is onwaarschijnlijk: de Westduitsers wensen haar evenmin als de Polen en Tsjechen. Zij zou de herinvoering van stalinistische machtsmiddelen veronderstellen om de vergrote invloedssfeer bijeen te houden, en het Sovjetblok heeft het stalinisme de rug toegekeerd, omdat het niet meer toepasbaar is.
Zo min als een al-communistisch Duitsland zonder oorlog mogelijk is, zo min is een al-democratisch Duitsland dat voorshands. Onder deze omstandigheden heeft het Westen de keus, de niet-geformaliseerde status quo te laten voortbestaan en te wachten tot de toestand verandert, vermoedelijk totdat de kalveren op het ijs dansen, of de status quo te formaliseren, dat wil zeggen, te erkennen dat Oost-Duitsland tot de Sovjet-invloedssfeer behoort.
Op dit punt treedt dan de morele constipatie op, die wordt verhevigd door Westduitse dreigementen. De Westduitsers zeggen de trouwst denkbare bondgenoten van de democratie te zijn. Maar als het Westen overweegt, de rekening te paraferen voor elf eeuwen Duitse Ost-politik, een zo eenvoudige waarheid te erkennen dat degene die het onderste uit de kan wil hebben, het deksel op zijn neus krijgt, dan voelen de Westduitsers zich bedrogen. Dan trekken zij het modieuze neo-democratische pak weer uit, dan pacteren zij met de duivel en zijn moer. Dan blijkt de betrekkelijkheid der ideologieën.
Het is heel goed mogelijk dat Duitsland, voor dit alternatief geplaatst, zou pogen met de Sovjets te pacteren, wanneer het zich sterk genoeg waant. Dat is één reden om niet te talmen. Er zijn er meer. Wij hebben niet de keuze tussen rapprochement of geen rapprochement met het Sovjet-blok. Wij hebben de keuze tussen Frans-Russische of Amerikaans-Russische toenadering, tussen het intern-continentale Europese arrangement, waarvan de Gaulle droomt, of de meer-omvattende geschillenregeling tussen de continentale Sovjet-macht en de maritieme alliantie die de Westeuropese periferie met de Amerikaanse macht verbindt.
Het is duidelijk, dat de laatste oplossing de voorkeur verdient. Het West-Europa der zes (plus Spanje en Portugal) onder Frans- | |
| |
Duitse leiding ontbeert de kracht om als gelijk waardig gesprekspartner met de Sovjet-Unie te onderhandelen, het heeft op z'n minst lange tijd nodig om een deel van die macht te verwerven. Dat uitstel van een modus vivendi betekent opnieuw een lange en gevaarlijke periode van onzekerheid. Het vrijwillig afstand doen van de Anglo-Amerikaanse macht om op de lange duur zelf tot groter aanzien te geraken, ligt in de lijn van de Gaulle, die in de tweede wereldoorlog zei: ‘Als in deze slag geen vijftienduizend Franse soldaten sneuvelen, zal Frankrijks stem aan de conferentietafel niet gehoord worden’.
Het klinkt patriottisch, maar het toeval wil dat wij geen Franse patriotten zijn en dus volstrekt niet de ambitie hoeven te koesteren, ons leven ter beschikking te stellen van een misantropische generaal, wiens nationalisme in het licht van de huidige wereldsituatie wat provinciaals aandoet.
Niet alleen het eigenbelang van een mercantiele delta moet ons verre houden van Franse en Duitse continentale ambities, die, zouden zij slagen, ons de rol van havenmeester en pakhuisbaas overlaten, en, zouden zij door gebrek aan macht mislukken, de Sovjet invloed vestigen in West-Europa achter de wal die de Anglo-Amerikanen voor ons in midden-Europa hebben gelegd.
Een vrij wat aanzienlijker perspectief dwingt ons, een modus vivendi tussen Oost en West te bereiken - en snel te bereiken - onder Amerikaans voormanschap. De totale macht van de Westelijke alliantie is nodig om de gunstigste condities te bedingen in de onderhandelingen met het Sovjet-blok. Het Amerikaanse overwicht binnen de alliantie is nu nog groot genoeg om de particuliere ambities van Fransen en Duitsers binnen de perken te houden. Het zal dat niet eeuwig zijn.
Februari 1963
|
|