| |
| |
| |
| |
| |
Dit is de geschiedenis van het verdronken meisje. Het is een oud verhaal. ‘Wier en algen slingerden zich om haar heen / en langzaam werd zij zwaar en zwaarder / Koel streken de vissen langs haar been / Planten en dieren maakten haar laatste gang nóg zwaarder.’ Met deze woorden vertelt Bertolt Brecht het verhaal in zijn ballade ‘Vom ertrunkenen Mädchen’. Het is het verhaal van Ophelia, van Wozzecks vrouw, Marie, van de heldinnen van Reinhold Lenz en Charles Baudelaire, het verhaal van een oeroud ongeluk dat eindigt in het water.
De justitie kent geen citaten. Zij vraagt: ongeluk, zelfmoord of misdaad? Zij noteert niet het oude thema der dichters, zij noteert de personalia. Dit zijn ze: Naam: Wilma Montesi, woonplaats Rome, Via Tagliamento 76, leeftijd: eenentwintig jaar, burgerlijke staat: ongehuwd, haarkleur: donkerbruin, kleur der ogen: bruin, gezicht: ovaal, figuur: middelgroot, bijzondere kenmerken: geen. Op het ogenblik dat een argeloze politiebeambte deze feiten in zijn notitieboekje krabbelt, is de ballade van de verdronkene een zaak geworden: de zaak Montesi.
De draagwijdte van de zaak van het verdronken meisje reikt echter veel verder dan het geval zélf. Zoals elk groot proces uit de Italiaanse Pitaval wordt het niet geaccepteerd als datgene wat het schijnt: een gebeurtenis uit de donkere periferie van het dagelijks leven. De zaak gaat buiten haar eigen begrenzingen, zij betékent iets. Omdat de misdaad door allen moet worden beoordeeld, iedereen aangaat en betreft, is het niet mogelijk zich ervan te distantiëren, haar te beperken als een privé-aangelegenheid, als een individuele daad waarmee niemand iets te maken heeft. Het is als een geheimschrift, dat, als het eenmaal opgelost is, iets verraadt over het geheel, over de maatschappij waarin het zich manifesteerde. In het onderzoek van de misdaad onderzoekt de maatschappij zichzelf: vandaar de grote belangstelling waarmee een grote ‘zaak’ in Italië door arbeiders en intellectuelen, door stedelingen en boeren, armen en rijken gevolgd wordt. Zij allen proberen daarin iets te ontcijferen dat deel uitmaakt van hun eigen lot. Zoals bij elke grote misdaad die het land in beroering brengt, houdt ook in het proces-Montesi, het geval van het verdronken meisje, ‘het proces van deze eeuw’, Italië gericht over zichzelf.
| |
| |
| |
9 april 1953, 5 uur 's middags
In de Via Tagliamento, in het noordoostelijk deel van Rome, huilt een fabriekssirene. De arbeiders stromen uit de kleine fabriekjes en van de bouwwerken. Ook de loodgieters die werken in de kelder van de grote huurkazerne op nummer 76 gaan naar huis. Een paar minuten later verlaat een jong meisje haar woning. Zij zegt niemand goedendag, maar de concierge ziet haar. Ze was alléén thuis geweest. Haar vader, een timmerman, was in zijn werkplaats, haar moeder en zuster waren in de bioscoop. Tegen negen uur begint haar familie zich ernstig bezorgd te maken. Er worden familieleden opgebeld. Haar moeder loopt naar de portiersloge en roept huilend: ‘Ze hebben m'n kind vermoord!’
Tegen elf uur zoekt haar oom, Giuseppe, met zijn auto de eerste-hulpposten en ziekenhuizen, ja zelfs de oevers van de Tiber af. De politie wordt gewaarschuwd. Twee dagen lang blijft de familie zonder enig bericht over de verblijfplaats van het meisje.
| |
11 april 1953
Een vijftienjarige jongen loopt in de ochtendschemering, even voor zes uur, over het strand van Tor Vaianica, een bijna onbewoonde streek aan de westkust van Italië, ongeveer vijfentwintig kilometer ten zuiden van Rome. Hij vindt het lijk van een jong meisje, dat half in het water ligt. De dode is niet geheel gekleed. Er is geen spoor te bekennen van haar schoenen en kousen, haar rok en haar jarretellegordel. Het lijk wordt naar het politiebureau gebracht en daar door de familie geidentificeerd. In de kranten verschijnt een foto van de dode en naar aanleiding daarvan meldt zich een juffrouw Passarelli. Zij verklaart dat zij het meisje in de trein van half zes van Rome naar Ostia, het Lido van Rome, gezien heeft en dat ze tegenover haar heeft gezeten.
Tot zover schijnt het een alledaags geval. De politie begint een routine-onderzoek. Er wordt in opdracht van het parket sectie verricht - onderdeel van de gebruikelijke gang van zaken. Het dossier wordt dikker en al spoedig tekent zich het resultaat af waartoe het onderzoek zal leiden: dood tengevolge van ongeval. De reconstructie van het parket ziet er ongeveer als volgt uit: volgens verklaringen van haar naaste familie had het meisje zich, enkele dagen voor haar dood, aan haar hiel bezeerd. In de familiekring had men erover gesproken dat een zeebad de gewonde voet goed zou doen. Het meisje moest op die bewuste middag de lokaaltrein naar Ostia hebben genomen. Dienaangaande had men een getuigenverklaring. Dat zij bij het baden in zee verdronken was schreef men toe aan een mogelijke flauwte. Dit werd des te aannemelijker geacht omdat zij zich al een paar dagen niet goed gevoeld had. De afstand tussen Ostia en de plaats waar zij gevonden werd, bedraagt zeventien kilometer. Dit feit werd verklaard door de stroming en de wind: het lichaam van het meisje, zo luidde de lezing, was afgedreven over een afstand van zeventien kilometer.
| |
oktober 1953
De officier van justitie Sigurani beeindigt het onderzoek en oordeelt: een ongeluk, de dood tengevolge hebbende, veroorzaakt door verdrinking. Er wordt geen proces aanhangig gemaakt.
Het verhaal van het verdronken meisje is gemengd nieuws, dat in de rubriek plaatselijke berichten een halve kolom waard is. Weliswaar wordt de naam van de dode genoemd, maar niemand onthoudt die. Een meisje zoals dertien in een dozijn, eenvoudig milieu, nauwelijks ontbloeid, verloofd met een lagere politiebeambte uit Calabrië, gekleed zo goed als haar middelen het haar toestonden, van onopvallende levenswandel. Een onopvallend meisje, direct vergeten door wie haar nakeek en dat er nooit van gedroomd had dat haar naam na haar dood in reuzeletters door de hele wereld zou gaan, de naam Wilma Montesi. Hoe kon een duister ongeval tot het grootste proces worden dat Italië sinds mensenheugenis beleefd had?
| |
mei 1953
In het weekblad Merlo Giallo - ‘Joris Goedbloed’ - een semi-fascistisch blad dat nauwelijks serieus genomen wordt, verschijnt een merkwaardige karikatuur. Het is de tekening van een postduif die een jarretellegordel in zijn bek heeft. Een onderschrift ontbreekt. Bijna niemand begrijpt op het eerste gezicht de toespeling. De jarretellegordel, het enige detail dat in het geval van het
| |
| |
verdronken meisje indruk gemaakt heeft op het grote publiek, wijst in de richting van Wilma Montesi.
Maar de postduif? Wel, het Italiaanse woord voor postduif is ‘piccione’. Wie kon er bedoeld zijn? Er was maar één bekende man van deze naam, de minister van buitenlandse zaken, Attilo Piccioni, een steunpilaar van de maatschappij, goed christen-democraat en goed katholiek. Wat kon hij met de timmermansdochter uit de Via Tagliamento te maken hebben? Dat bleek uit de karikatuur in geen enkel opzicht. Werd hij niet begrepen? Werd hij doodgezwegen? Had hij gevolgen? Hoe kwam hij tot stand en wat betekende hij?
Tegelijk met deze bijna onbegrijpelijke tekening in een klein weekblaadje komt er een nieuwe hoofdfiguur ten tonele: het gerucht. Het is in ons drama onontbeerlijk. Het ontbreekt in geen enkel Italiaans proces. Het is als het ware de schaduw van de misdaad, die de misdadiger beschermen maar ook verraden kan. Dat weet de Italiaanse politie zeer goed, en, zoals wij nog zullen zien, brengt zij haar methoden daarmee in overeenstemming. De rationele werkwijzen der recherche spelen in Italië geen belangrijke rol. Het is niet Sherlock Holmes maar het gerucht dat het terrein beheerst. De premisse van de Italiaanse misdaadbestrijding is: als er een misdaad begaan wordt, onverschillig waar, dan zal vroeg of laat iemand daarover praten. Die overtuiging deelt de politie met het volk dat zij dient en waaruit zij is voortgesproten. Iemand zal er praten, een buur, een conciërge, een voorbijganger, een toevallige ooggetuige. Hij zal vermoedelijk geen aangifte doen, dat geeft maar ergernis en moeilijkheden, het kan zelfs gevaarlijk zijn. Wie weet waarin je betrokken kan raken! Maar kan je dat wat je gezien of gemerkt hebt helemaal vóór je houden? Neen, natuurlijk! Je spreekt erover, terloops, in bedekte termen. En op een dag blijft zo een vage aanduiding hangen in het net van de politie en haar tipgevers. Zij zal niet teloor gaan, daarvoor heeft men gezorgd. Want zodra het gerucht de politie ter ore komt, zodra het ‘de politie bekend’ is, verstevigt en consolideert het zich, het stolt en neemt permanente vorm aan. Deze vorm is het dossier. Het dossier is de neerslag van dat wat ongrijpbaar is en wat ongehinderd door de muren heendringt en de oren binnenzweeft. En er staat heel wat meer in het dossier dan de gewone man denkt. Niet alleen maar strafregister, ambtelijke papieren, documenten, maar ook vermoedens, aanwijzingen, waarnemingen, berichten uit de tweede, derde en vierde hand. Het is het klassieke schema van de
politionele werkwijze uit de negentiende eeuw, het schema van Fouché en Metternich.
Maar de tijden van de autoritaire staat zijn ook in Italië voorbij. Het gerucht en het dossier waren oorspronkelijk de middelen van de heersende machten; men kon er niet tegen protesteren en er zich niet tegen verdedigen. Het gezag alleen besliste hoe en tegen wie gebruik gemaakt zou worden van de inlichtingen die in het net der politie bleven hangen. De Italiaanse democratie heeft een instrument gecreëerd dat het in de techniek van inlichtingen-verzamelen door middel van gerucht en dossier kan opnemen met de politie en dat deze methode tegen haar kan uitspelen. Dat instrument is de pers. Het is zowel haar schuld
| |
| |
als haar verdienste dat zij uit het lot van een dood meisje het Montesisch schandaal heeft gemaakt, dat de Italiaanse samenleving aan de rand van een revolutie zou brengen.
| |
6 oktober 1953
Er zijn vijf maanden verlopen. Het onderzoek is beëindigd. Het dossier ‘Montesi’ is afgelegd. De karikatuur met de postduif en de jarretellegordel schijnt vergeten te zijn, het gerucht is verstomd. Van de ene dag op de andere breekt de sensatie los, treft de openbare mening onvoorbereid en brengt definitief en onstuitbaar de lawine in beweging. Een man, Silvano Muto geheten, eigenaar en redacteur van een tijdschrift, ‘Attualità’ dat zich voornamelijk bezighoudt met opzienbarende zaakjes en schandalen, publiceert een verhaal waarin alle bijzonderheden die over het geval Montesi bekend waren opduiken. Muto noemt geen namen, maar hij geeft duidelijk te verstaan waar hij heen wil: naar moord, gepleegd op Wilma Montesi; en wie hij beschuldigt: vooraanstaande leden van de Romeinse society. Verder is er dan nog sprake van orgiën, smokkel, handel in verdovende middelen en meisjes. Van dit ogenblik af maakt de pers zich definitief van het geval meester, of: het geval zich van de pers. Het verschijnt nu in de ‘cronaca’ van alle Italiaanse kranten en zal die jarenlang beheersen.
De ‘cronaca’, eigenlijk ‘cronaca nera’ of ‘zwarte kroniek’ is uit de Italiaanse journalistiek niet weg te denken. Iedere krant, ook de meest serieuze, wijdt daar dagelijks minstens een hele pagina aan, vaak zelfs de koppen op de frontpagina. De pagina met de zwarte kroniek leest men in Turijn en Rome, in Napels en Florence het allereerst, nog vóór de sportpagina. De man in het lokaaltreintje leest haar met dezelfde belangstelling als de intellectueel, de abonné van het geïllustreerde weekblad even goed als de verwende lezers der toonaangevende bladen. In het centrum van de zwarte kroniek staat de misdaad. Er staan ook zelfmoorden en ongelukken in, vooral als zij een mysterieus tintje hebben, of als zij een karakteristiek, symptomatisch stempel dragen.
| |
oktober en november 1953
De kroniek van de Italiaanse kranten zoemt als een wespennest. Silvano Muto, de kleine kranteneigenaar met neo-fascistische neigingen wordt bestormd met vragen, beschuldigingen, loftuitingen en beledigingen. Waar heeft hij zijn inlichtingen vandaan? Weer duiken er twee nieuwe gezichten op, die van twee vrouwelijke getuigen. De eerste heet Adriana Bisaccia. Er verschijnt een foto van haar in de geïllustreerde bladen - een bleek gezicht met zwarte, angstige ogen. Roetzwart, ongekamd haar. Adriana Bisaccia komt uit een dorp in de buurt van Napels. Ze wil bij de film. Ze kleedt zich als een existentialiste uit St. Germain des Prés, leeft samen met een vriend, een morfinist, in een kelder onder de trap van een bouwvallig huis, hangt overdag rond in de café's rondom de Piazza di Spagna. Ze weet zelf niet precies waar ze van leeft. Ze maakt een neurotische indruk. Met haar vergeleken maakt de andere getuige, Anna Maria Caglio, een koelbloedige indruk. Ze is drieëntwintig jaar en komt uit een solide burgerlijke familie uit Milaan. Ze is knap, heeft veel kennissen onder de rijke bovenlaag van Rome en bezit een uitmuntend geheugen. Deze twee meisjes worden binnen twee maanden nationale beroemdheden. Nog voordat er één officiële
| |
| |
stap is ondernomen, nog voordat de justitie zich opnieuw met de zaak Montesi bezighoudt, maakt de pers ‘het proces van deze eeuw’ aanhangig. Feiten, artikelen, dementi's en aanklachten wegens laster hopen zich op. De journalisten wedijveren met elkaar om in het bezit te komen van verklaringen. Er worden open brieven geschreven, er worden valse en echte documenten gepubliceerd. Adriana Bisaccia verkoopt aan twee weekbladen voor een fabelachtig bedrag haar dagboek en een serie artikelen onder de titel ‘Mijn waarheid’. De hospita van Anna Caglio verkoopt voor veertienhonderd gulden de brieven van het meisje, die ze in een la gevonden heeft.
In dit proces-vóór-het-proces, dat door de pers wordt ontketend en waarin een genadeloos gebruik wordt gemaakt van de klassieke wapens: gerucht en dossier, blijkt al gauw hoe de rollen verdeeld zijn. Het zijn traditionele rollen; ze dragen bepaalde namen en ze treden steeds duidelijk naar voren als de kranten een geval oprakelen: de rol van de aanklager is in handen van de ‘colpevolisti’ (van ‘colpevole’-schuldig); die van de verdediging wordt gespeeld door de ‘innocentisti’ (van ‘innocento’-onschuldig). Al heel spoedig blijkt dat deze rollen in de zaak Montesi politiek verdeeld zijn. De uiterst rechtse semi-fascistische bladen van het slag ‘Attualità’ krijgen steun van de sterke en slagvaardige linkse pers. De verdedigers vinden elkaar in de centrumgroepen, in de gelederen van de christendemocratische partij. Zo verklaart de officieuze ‘Messagero’ devoot en niet vrij van zalving: ‘Slechts God de Heer weet hoe Wilma Montesi is gestorven.’
Maar het proces dat door de pers in scène werd gezet, was een proces zonder beklaagden. Zonder twijfel werden de toespelingen en aanwijzingen van dag tot dag duidelijker, maar zij concentreerden zich niet op één persoon. Voortdurend werd de naam genoemd van de minister van buitenlandse zaken, maar ook hoge politie-ambtenarenen hoogwaardigheidsbekleders van het Vatikaan worden op een min of meer doorzichtige manier in het schandaal betrokken. Ook een zekere markies M. dook steeds weer in de zwarte kroniek op. Reeds in het vroege stadium van deze zaak had het er de schijn van dat de beklaagde, die de ‘colpevolisti’ op het spoor waren, niet een persoon maar een collectiviteit was, een klasse, een uitgebreide, machtige kliek. Een verrotte samenleving werd ervan beschuldigd een jong meisje verdronken te hebben.
| |
28 januari 1954
De zaak Montesi komt voor. Maar de aanklacht luidt niet ‘moord’, zij luidt ‘het publiceren van valse, overdreven en tendentieuze berichten, de mogelijkheid in zich dragend de openbare orde te verstoren’. Op de beklaagdenbank zit niet de Italiaanse samenleving, maar de sensatie-journalist Silvano Muto. In de processtukken staat zijn verhoor als volgt genoteerd:
Rechter Wat heeft u te zeggen over het door u geschreven artikel waarin u schrijft precies op de hoogte te zijn van de omstandigheden waaronder Wilma Montesi de dood vond?
Muto Het artikel berust gedeeltelijk op publicaties van andere bladen en gedeeltelijk op mijn eigen nasporingen.
Rechter Wat was het resultaat van die eigen nasporingen?
Muto In de eerste plaats dat er in
| |
| |
die bewuste tijd op het strand tussen Ostia en Anzio een welige handel tierde in gesmokkelde tabak en verdovende middelen. Ik maakte onder andere kennis met juffrouw Adriana Bisaccia. Zij vertelde mij dat ze het nodige wist over de dood van Wil ma en dat het hier geen ongeluk betrof. Ze vertelde mij dat ze bij zekere nachtelijke feestjes was geweest. Wilma Montesi had mensen uit de society gekend, die ook op die feestjes waren. Ze vertelde dat deze mensen verantwoordelijk waren voor haar dood. Toen ik haar vroeg namen te noemen, zei juffrouw Bisaccia dat ze dit niet kon doen uit angst voor represailles... Later leerde ik juffrouw Caglio kennen. Ook zij vertelde mij over de handel in verdovende middelen en de feestjes. Zij noemde de naam van een zekere Ugo Montagna, markies van San Bartolomeo, ridder van het Heilige Graf, die voor een exclusieve club het jachtterrein Capocotta beheerde (Het lijk van het meisje werd in de onmiddellijke nabijheid van Capocotta gevonden.) Juffrouw Caglio beweerde, dat Montagna heel precies wist hoe Wilma Montesi om het leven gekomen was. Zij vertelde dat op Capocotta orgiën aan de orde van de dag waren en wel onder de invloed van verdovende middelen. Ook zij was bang voor represailles.
Officier van justitie De beklaagde beschrijft in zijn artikel de dood van Wilma Montesi tot in alle bijzonderheden. Hoe wist hij die bijzonderheden?
Muto Juffrouw Bisaccia vertelde mij dat Wilma na een te grote dosis verdovende middelen ziek was geworden. Tijdens het feest was zij gestorven. Ze hadden haar met een auto naar het strand gebracht en daar laten liggen.
Het ligt voor de hand dat het proces-Muto slechts de lont aan de bom is en uit Muto's verklaringen blijkt duidelijk dat maar twee mensen in staat zijn de bom tot ontploffing te brengen: de getuigen Adriana Bisaccia en Anna Maria Caglio. Nu begint een koortsachtig zoeken naar de twee meisjes, die aanvankelijk onvindbaar zijn. Het proces moet worden verdaagd. Juffrouw Bisaccia wordt gevonden in een hotel, waar zij in bed ligt met een zware vergiftiging door slaapmiddelen. Als zij eindelijk in staat is verklaringen af te leggen, komt het tot een lange discussie tussen haar, de officier en Muto's verdediger:
Verdediger Waar bevond de getuige zich op 9 april 1953, op het tijdstip van de dood van Wilma Montesi?
Bisaccia Ik weet 't niet meer. Het is te lang geleden.
Officier Wat hebt u Muto daarover verteld?
Bisaccia Dat kan ik me niet herinneren. Ik stond helemaal onder zijn invloed.
Verdediger Bedoelt u, dat men u in de val wilde laten lopen? Als Muto u, zoals u zegt, half dol heeft gemaakt met zijn vragen, waarom hebt u zich dan niet verzet en er met niemand over gesproken?
Bisaccia Ik weet het niet.
Rechter En hoe is het nu met u gesteld? Staat u nog altijd onder de invloed van Muto of bent u kalmer geworden?
Bisaccia Ik kan nu helemaal vrijuit spreken. Het is mogelijk dat ik tegen Muto gezegd heb: ‘Ik heb gezien hoe Wilma Montesi stierf, en Piero Piccioni, de zoon van de minister van buitenlandse zaken, was er bij? Maar toen ik dat zei was ik moe, neerslachtig en buiten mijzelf van opwinding. Muto had mij met zijn vragen aan de rand van een zenuwinstor-
| |
| |
ting gebracht.
‘Waar is dat meisje van Montesi gestorven? Wat weet je van Piero Piccioni?’ Het is moge lijk dat ik door die voortdurende vragen niet meer kon... Hij probeerde me bang te maken, hij reed met me rond door het donker... Hij reed met me naar zee en vroeg me aan het strand uit over Wilma Montesi...
Verdediger Aha! Naar zee!
Rechter Wij willen nu eindelijk nauwkeurige feiten horen.
Bisaccia Nou ja, ik ontving bijvoorbeeld op een dag een telegram van een vriend van Muto. Hij telegrafeerde mij dat we elkaar in Caserta zouden ontmoeten. Daar vertelde hij mij dat Silvano Muto hem gestuurd had om mij te waarschuwen. Piero Piccioni was met twee vrienden naar het dorp waar ik woon gereden om me te vermoorden. Ik barstte in tranen uit... Ik wou vluchten...
Verdediger Dat lijkt wel een detectiveroman!...
Rechter Was u bang voor Muto?
Bisaccia Nee, hij was altijd heel vriendelijk. Behalve als hij bezeten was van zijn ideé fixe... Dan zei hij tegen mij: ‘Je denkt misschien dat je heel slim bent, maar ik ben slimmer dan jij?
Officier Maar tenslotte staat u hier uiteindelijk voor de rechtbank. Zegt u nu eindelijk wat u nu eigenlijk werkelijk over deze zaak weet!
Bisaccia Ik weet niets. Waarom brengt u de schuldigen niet hier naar toe? U weet best waar u ze moet zoeken. D'r wordt hier een politiek spelletje gespeeld en daarin ga ik naar de bliksem.
Dat was de waarheid. Adriana Bisaccia ging naar de bliksem. Zij was niet tegen het proces opgewassen. De pers bracht nietsontziend haar privé-leven aan het licht, haar duistere kleine geheimen en weidde uit over haar nachthemden, haar verslaafdheid, haar liefdesgeschiedenissen. Na enkele weken was het meisje rijp voor een zenuwinrichting. Haar verklaringen waren noch te bewijzen noch te weerleggen. In het verdere verloop van het proces trad zij nauwelijks meer naar voren.
De tweede getuige was evenwel uit ander hout gesneden. Anna Maria Caglio raakte geen ogenblik uit haar evenwicht. Het duurde enkele weken voordat men haar gevonden had Tenslotte werd ze ontdekt in een klooster in Florence en voorgeleid.
| |
4 maart 1954
Anna Maria Caglio verschijnt voor de rechtbank. Zij verklaart allereerst dat zij jarenlang de maîtresse van Ugo Montagna is geweest en dat zij op een middag, enkele weken voor de dood van Wilma Montesi, deze in de auto van haar minnaar gezien heeft. Maar dat is niet alles. Tijdens haar tweede verhoor ontploft de tijdbom, die bijna een jaar getikt heeft. Anna Caglio verklaart:
Caglio Op een avond in april van het vorige jaar gingen Ugo en ik juist aan tafel toen de telefoon belde. Het was Piero Piccioni. Hij vroeg Ugo dadelijk de hoofdcommissaris op te zoeken om de zaak in de doofpot te stoppen. Het was laat, half tien en ik hoopte dat Ugo niet meer weg zou gaan. Maar hij zei tegen me dat ik me zoveel mogelijk moest haasten met eten. Toen stapten we in de auto en reden naar het Viminal (het gebouw van het ministerie van binnenlandse zaken). Hij parkeerde rechts naast de oprit. Onmiddellijk rende Piero Piccioni (de zoon van de minister van buitenlandse zaken) naar ons toe en sprak lange tijd met Montagna. Ze liepen op en neer terwijl ik in de auto bleef zitten. Toen gingen zij het mini-
| |
| |
sterie binnen. Na een half uur kwamen ze terug. Piccioni was erg opgewonden, maar Ugo maakte een zelf-verzekerde indruk. Piero ging weg en Ugo stapte bij mij in de auto. ‘De zaak is voor elkaar,’ zei hij, en ik vroeg hem hoe hij dat gelapt had. Ik zei ook: ‘Ik vind dat niet in de haak. Als Piero Piccioni iets doet wat niet deugt moet hij ervoor boeten, al is hij het zoontje van een minister.’ Montagna werd razend en bulderde me toe: ‘Hij heeft helemaal niets met die zaak te maken. Hij was trouwens in Amalfi toen Wilma Montesi stierf.’ Ik kreeg dadelijk verdenking. Ik wist dat dit niet kon kloppen en zei: ‘Hij kan toch niet in Amalfi geweest zijn. Hij heeft je toch vanuit Rome opgebeld - daar was ik bij!’ En toen zei Montagna tegen mij: ‘Hoor eens, meisje, jij weet te veel. Een beetje verandering van lucht zou wel goed voor je zijn. Het beste zou zijn als je een poosje naar Milaan ging.’ Hij zei, dat als ik niet vrijwillig ging, hij zonder meer een bevel tot uitwijzing van de politie zou kunnen krijgen. Toen begreep ik dat ik beter mijn mond kon houden.
Op dit punt manifesteerde zich in de rechtszaal de eerste onrust. Het bleek dat Anna Caglio al bij het vooronderzoek was verhoord. Op de vraag wat zij tegen de rechter van instructie gezegd had, antwoordde zij:
Wat ik hier verklaar heb ik ook tegenover de rechter van instructie verklaard. Hij gaf mij de raad mij uit deze hele zaak terug te trekken en mij niet in het proces te verstrikken... Deze raad herhaalde hij enkele malen.
Op dit ogenblik ontstond in de rechtszaal een onbeschrijfelijk tumult. De behandeling kon pas na een lange onderbreking worden voortgezet.
Rechter Wanneer verbrak u de verhouding met Ugo Montagna?
Caglio In november 1953.
Rechter Wie nam het initiatief tot de breuk en waarom?
Caglio Ik maakte er een eind aan. Ik wilde niets meer met Montagna te maken hebben. Ik verdacht hem te sterk... Zijn eerste reactie op mijn besluit was: ‘Verraders moeten boeten.’ ...’Voordat ze mij arresteren, laat ik eerst ongeveer twintig anderen de nor indraaien.’... Hij zei: ‘Wie tegen mij getuigt, zal met lood tussen z'n ribben wakker worden.’
Officier Hoe kwam de getuige Caglio erbij, te beweren dat Montagna zich met handel in verdovende middelen bezig houdt?
Caglio Ik wist dat zijn enorm inkomen niet uit zuivere bronnen kon komen... Toen ik hem op de man af zei dat hij miljoenen verdiende met handel in verdovende middelen, ontkende hij dat niet... Hij heeft een gepantserde kast in zijn huis, die niemand kan open maken...
Verdediger Bevestigt de getuige haar verklaring tegenover de rechter van instructie, dat Montagna hoge ambtenaren cadeaus zou hebben gegeven van vijf en zes miljoen lire?
Officier Ik heb bezwaar tegen deze vraag.
Rechter De vraag wordt niet toegestaan...
Caglio Eén ding staat vast: in mei 1953 kocht Montagna een huis. Hij vertelde mij dat hij dit ter beschikking wilde stellen van de hoofdcommissaris van politie, Tomaso Pavone...
Waarom hij dit cadeau wilde geven, zei hij niet. Het enige wat hij zei was, dat dit een schadeloosstelling was voor diensten die Pavone hem bewezen had... Toen hij mij in november 10.000 lire aanbood, zei ik tegen hem:
| |
| |
‘Ik moet je geld niet hebben. Het komt alleen maar van vuile zaakjes en er kleeft vrouwenbloed aan.’
Rechter Vertelt u ons eens hoe het tot uw uiteindelijke breuk met Montagna kwam...
Caglio Eind november gingen we 's avonds eten in een restaurant, Alla Matriciana. Montagna at niets van het eten dat ik kreeg op gediend en bracht me dadelijk naar huis. Die nacht gaf ik verscheidene keren over. Ik was ervan overtuigd dat ze me vergiftigd hadden... Ik telefoneerde om hulp.
Rechter Wie belde u op?
Caglio (zeer aarzelend) Een non. Ze raadde me aan direct naar de dokter te gaan. Ze bracht me naar dokter Busnelli, die me de raad gaf dadelijk naar Milaan te reizen. Daar zou ik veilig zijn. Ik vertrok nog dezelfde dag.
De verklaring van een drieëntwintigjarig meisje deed de Italiaanse republiek trillen op haar grondvesten. De journalist Silvano Muto was vergeten. Niemand trok zich meer iets aan van de bleke man met de zonnebril die tijdens het proces op de beklaagdenbank zat. Zelfs de ongelukkige Wilma Montesi was nog slechts een aanleiding: de aanleiding tot de grote afrekening met een monsterachtige samenleving, welker sinister spel hier met één slag scheen te worden blootgelegd. Anna Caglio had gezegd:
‘Montagna verdiende met één transactie negentig miljoen lire. Ugo zei tegen mij dat hij hiervoor 5 miljoen aan onkosten had moeten betalen en dat hij dit bedrag betaald had aan Piccioni, de minister van buitenlandse zaken en aan Spatero, de minister voor openbare werken.’
In een land waar dergclijke ‘zaken’ aan de orde van de dag waren, was inderdaad àlles mogelijk. Niemand twijfelde er langer aan dat de officiële instanties van begin af aan hadden geprobeerd het onderzoek over de dood van Wilma Montesi in de kiem te smoren. De openbare mening sprak zonder één moment te aarzelen het ‘schuldig’ uit over allen: over ministers en officieren van justitie, over rechters van instructie en commissarissen van politie, over bankmagnaten en kardinalen. Wié ook maar de hand in dit spel had, wié ook maar het minste of geringste contact met Montagna had gehad - en wie had dat niét? - was verdoemd. Verdovendemiddelen, smokkel, promiscuïteit, grondspeculatie, omkoperij, bedrog en zo nodig: moord. Capocotta, het jachtterrein dat Montagna beheerde, werd het symbolische woord voor het bederf dat Italië scheen te hebben aangevreten. De ‘capocottariërs’, dat waren de vriendjes van de regering, de beschermelingen van de politie, de misdadigers met de witte handschoenen, de speculanten die voor geen schurkenstreek terugdeinsden, het uitschot van Italië: in één woord, de heersende klasse van het land. Ieder meisje was hun potentiële slachtoffer. Het was niet alleen Wilma Montesi, het was de hele natie die een dubbel leven geleid scheen te hebben. De pers maakte amok.
‘Montagna een werktuig van de maffia! Montagna's betrekkingen met de bandiet Giuliano! De politie van lieden als Scelba, Pavone en Montagna schiet in Calabrië op werklozen. Wij eisen het aftreden van de regering!’
Vooral de communistische pers sloeg op doldrieste wijze door in vermoedens, eisen en geruchten. De legendevorming begon al. Ugo Montagna was een Siciliaan. Lag
| |
| |
het niet voor de hand, samenhangen te vermoeden met de gangsterbenden van Palermo, met de bandieten en smokkelaars van het eiland? Maar ook de serieuze kranten konden niet meer ontkomen aan de opwinding die de verklaringen van Anna Caglio hadden teweeg gebracht. De regeringsgetrouwe bladen leverden achterhoede-gevechten, dementeerden, dementeerden hun dementi's. Hun paaiende verdediging stond in het teken van de angst. Tenslotte gaven zelfs de beste kranten van Italië, de ‘Corriere della Sera’ en de Turijnse ‘Stampa’, die weliswaar door de industrie worden gefinancierd, maar een grote mate van onafhankelijkheid hebben behouden, hun skepsis en kalmte op. Skepsis en kalmte waren in maart 1954 niet langer mogelijk. Wie geen partij koos, vonniste zichzelf. De Stampa schreef:
‘Het is niet Muto die thans terecht staat, het is de republiek met haar instellingen en met de oude katholieke bourgeoisie die nog altijd Italië regeert. Het kankergezwel van het fascisme woekert voort: het is de dictatuur die onze heersende klasse de opvatting heeft bij gebracht dat de rijken geen verantwoordelijkheid zouden hoeven te dragen voor de armen; de ontwikkelden zouden ontheven zijn van de zorg voor het volk.’
Er was plotseling weer een nieuw woord op aller lippen, het woord ‘sotto-governo’. Dat wil zoveel zeggen als ‘de regering achter de regering’. Want waren parlement en regering niet slechts een gevel, een uitvoerend orgaan, dat niet handelde in opdracht van het volk, maar in die van duistere figuren op de achtergrond, die in werkelijkheid de macht en het geld in handen hadden? Eindelijk had men nu een paar van die figuren te pakken. Hun namen waren bekend: de ‘capocottariërs’ stonden terecht.
Maar wie had hun namen genoemd? Wie had de moed gehad het tegen hen op te nemen?
‘De Italiaanse Jeanne d'Arc! De Zwarte Zwaan! Het meisje van de eeuw! De getuige zonder vrees en blaam!’ Aldus betitelden de kranten Anna Maria Caglio en zij maakten haar tot heldin des volks. Bekend of zelfs beroemd zijn, betekent in Italië: zich overleveren aan het oordeel van het volk. In dit land bestaat geen neutrale roem. Filmsterren, crooners, voetbalhelden en wielerkampioenen zijn net zulke hevig omstreden personen als politici of misdadigers. Is hij (of zij) sympathiek? Wat pleit er vóór, wat tegen hem of haar? Er is geen sprake van een zakelijk oordeel. Het gebeurt dagelijks dat men een zangeres haar dubieuze moraal of omgekeerd een politicus zijn hese stem voor de voeten werpt. Over voor- en nadelen van de omstreden personen wordt als het ware ongeremd gediscussieerd - dat is de prijs der beroemdheid. Onmiddellijk worden er twee partijen gevormd: een vóór, een tegen Sophia Loren, Soraya, Fausto Coppi, Maria Callas. Dit voortdurende schervengericht kent geen genade en geen discretie, maar het laat zich gaarne beïnvloeden door edelmoedige aandriften en het is niet vrij van rechtvaardigheid. Anna Maria Caglio liet lof en verguizing gelijkmoedig over zich heen gaan. Zonder uit haar evenwicht te raken, met zachte stem, legde zij haar monsterachtige verklaringen af, als of het om futiliteiten ging. Men zei: ‘Ze heeft lef’, ‘ze is gek’, ‘ze is een verstokte zondares’, ‘ze ontziet niemand, ook zichzelf niet’, ‘uit haar verklaringen
| |
| |
blijkt de wraakzucht en de woede van de jaloerse, verlaten vrouw’, enzovoort, enzovoort - in café's en krantenkolommen, in de radio, in de wandelgangen van het Paleis van Justitie. Wat de doorslag gaf in haar voordeel was een nieuwe sensationele coup de théâtre in het proces tegen Muto, het beruchte ‘geheime document Pompei’.
| |
10 maart 1954
Het proces tegen Muto loopt ten einde. Op verzoek van de verdediging staat de president, tegen het protest van de officier van justitie in, de voorlezing van een geheim document toe. Dit document is opgesteld door de kolonel der carabinieri, Pompei, op grond van zijn dossiers.
De betekenis van dit document kan men slechts begrijpen als men weet wat de carabinieri zijn en welke hun positie is. In Italië bestaan twee politie-groeperingen die volkomen onafhankelijk van elkaar zijn en onder verschillende commandanten ressorteren. Aan de Pubblica Sicurezza is de taak van veiligheidspolitie en misdaadbestrijding toebedeeld, de carabinieri vormen de gendarmerie. Tussen deze beide groeperingen bestaat een rivaliteit die bij tijd en wijle tot een soort stille burgeroorlog leidt. Ze hebben allebei hun eigen informaties en dossiers. De Italiaanse openbare mening heeft, met haar hartstocht-tot-oordelen, ook hier partij gekozen: de carabinieri worden goedmoedig en sympathiek gevonden, maar tegen de P.S. koestert men wantrouwen en antipathie. Vooral de gewone man bejegent de P.S. bij voorkeur met hoon en spot en is een en al vriendelijkheid jegens de carabinieri. Zo ging het ook bij de bevrijding van Rome in 1945. De zaak Montesi was in handen van de P.S. Het geheime document Pompei was het antwoord van de carabinieri. Daarin staat o.a.:
‘Montagna kreeg al in 1941 een waarschuwing omdat hij in zijn woning in de Via Rabirio 1 meermalen feesten gaf die tot in de morgen duurden en waartegen de omwonenden protesteerden. Montagna zou daar vrouwen van dubieuze reputatie in contact hebben gebracht met destijds hoge ambtenaren en politici. Er kwamen ook Duitse officieren, met wie M. nauwe relaties had, bij hem thuis en onmiddellijk na de bevrijding kwamen er geallieerde staf-officieren. Men zegt dat M. zich tijdens de oorlog en in de bezetting met zwarte handel heeft beziggehouden. Volgens betrouwbare berichten werd M. algemeen beschouwd als Duits spion en als vertrouwensman van de fascistische geheime politie, die hem een salaris betaalde. In 1944 ontliep hij zijn internering doordat de officier van justitie bij het Hof van Cassatie voor hem in de bres gesprongen zou zijn.
De manipulaties van M. zijn zeer gecompliceerd en niet nauwkeurig te omschrijven. Zo was hij onder meer makelaar in huizen. Hij had verscheidene geheime woningen, klaarblijkelijk om zich aan het oog der politie te onttrekken. Een geheim onderzoek heeft geen duidelijke aanwijzingen gegeven dat in de verschillende duistere transacties van M. ook de handel in verdovende middelen een rol speelde. Anderzijds blijkt ook uit niets het tegendeel van het feit dat tijdens jachtpartijen die M. in Capocotta organiseerde en waarbij hooggeplaatste personen aanwezig waren, verdovende middelen werden verstrekt.’
Dit document veroorzaakte een zodanige opwinding, dat niemand
| |
| |
de vicieuze cirkel die er aan ten grondslag lag, opmerkte. Het systeem van gerucht en dossier leidde er hier uiteindelijk toe dat het ene het andere bevestigde, zodat tenslotte vermoedens het aanzien van feiten kregen. Wat de P.S. verzwijgt, brengen de carabinieri aan het licht, zo heette het in de volksmond. De verklaringen van Anna Caglio schenen door de officiële instanties te worden bevestigd.
| |
12 maart 1954
Het geheime document Pompei wordt 's nacht door onbekenden in tienduizenden exemplaren op de muren van Rome geplakt. En op iedere muur staat te lezen: Montagna is een souteneur, een spion, een misdadiger.
| |
13 maart 1954
De prefect van Rome gelast de inbeslagname van de aanplakbiljetten met het Pompei-document. Dezelfde dag moet hoofd-commissaris, Tommaso Pavone, zijn ontslag indienen. De pers triomfeert: ‘Pavone gevallen! De volkswoede heeft gezegevierd! De eerste handlanger van de zwendelaars gedwongen heen te gaan!’
De positie van de regering is in gevaar gebracht. Er zijn aan één stuk door kabinetszittingen. De minister van binnenlandse zaken bepaalt dat de pas van Ugo Montagna zal worden ingetrokken. Commentaar van Montagna: ‘Nog één stap en het einde van de wereld zal aanbreken.’
Die woorden klinken belachelijk, maar het dreigement dat zij bevatten miste zijn uitwerking niet. Montagna scheen bereid en in staat feiten en namen te onthullen die alle verklaringen van Anna Caglio en het Pompei-document in de schaduw zouden stellen. De regeringscrisis scheen nabij. Het kabinet was niet in staat besluiten te nemen inzake buitenlandse politiek en bijvoorbeeld zijn standpunt te bepalen in de EVG-debatten die toen in Parijs gehouden werden. De communisten wachtten op hun kans.
| |
16 maart 1954
De minister van buitenlandse zaken, Piccioni, biedt zijn ontslag aan. De minister-president aanvaardt het ontslag niet. De opwinding onder het publiek neemt verontrustende vormen aan. Het Paleis van Justitie wordt van 's morgens vroeg tot diep in de nacht belegerd door een geweldige mensenmassa die zich uitstrekt tot de nabijgelegen Piazza Cavour en het hele verkeer lamlegt. In de rechtszaal, wandelgangen en vestibules heerst een onbeschrijfelijk vaet-vient. Mensen uit alle rangen en standen en beroepen, mensen van allerlei verschillende meningen, verdringen zich om het reusachtige gebouw uit de tachtiger jaren van de vorige eeuw, dat de indruk maakt van een toneel-coulisse. De voorste rijen toeschouwers doen denken aan een modeshow: de uitgaande wereld van Rome, het publiek van de Via Veneto, filmsterren en aristocraten ontmoeten elkaar hier dagelijks. Monniken, arbeiders, journalisten, advocaten, lanterfanters, straatschoffies, politici, intellectuelen - het lot van Italië wordt voor de ogen van heel Italië verhandeld. De regering vreest echter dat de massa een dreigende houding zal aannemen. De bruggen over de Tiber zijn geblokkeerd. Duizenden politie-agenten vormen een cordon rondom het Paleis van Justitie. Voor de ingangen verschijnen de overval-jeeps van de P.S.
Intussen duurde het proces voort. Moeizaam tastend ging de rechtbank verder en al heel gauw bleek
| |
| |
het proces onderworpen te zijn aan een wet die buitengewoon karakteristiek is voor de Italiaanse justitie: de wet van de verveelvoudiging der getuigen. In de verklaringen van Adriana Bisaccia en Anna Caglio doken steeds weer nieuwe personen op, wier verklaringen eventueel in aanmerking genomen konden worden. Deze getuigen beriepen zich dan weer op andere personen, hetzij om hun verklaringen te bewijzen, hetzij om de bewijslast van hun eigen schouders af te wentelen. Op deze manier groeide het aantal personen en de hoeveelheid feiten in kwadratische verhouding tot de duur van het proces. Het gevaar dreigde dat het rechtsgeding zou bezwijken onder het gewicht van zijn eigen resultaten, zonder dat er iets definitiefs bewezen kon worden. Tegelijkertijd raakte het hoe langer hoe meer verwijderd van zijn uitgangspunt. Er was al lang geen sprake meer geweest van beklaagden, maar nu scheen ook de dood van Wilma Montesi op de achtergrond te treden. Er werden eindeloze strijdigheden, bedreigingen en contra-bedreigingen ruchtbaar. Het schandaal had zich zelfstandig gemaakt en raasde zich als dolzinnig naar alle kanten uit. Het scheen onmogelijk het terug te brengen tot de vraag wie Wilma Montesi had gedood en daarover de waarheid te ontdekken. Onder deze omstandigheden lanceerde Anna Caglio, met een verbluffend instinct voor het juiste ogenblik, een volgende coup. Haar hospita, een zekere mevrouw Marri, deelde de pers mede, dat zij in het bezit was van Anna's testament, waarin de moordenaar van Wilma Montesi met name genoemd zou zijn. De Italiaanse rechters moeten de krant lezen om over hun eigen processen op de hoogte te blijven.
| |
20 maart 1954
De hospita, mevrouw Marri, komt voor de rechtbank en verklaart dat zij niet meer in het bezit is van het testament. Op verzoek van juffrouw Caglio heeft zij het haar teruggestuurd. De rechtbank gelast inbeslagname van de brief, die nog onderweg is en uit een postzak wordt opgediept. De adressering luidt: Aan Zuster Donata, Huis van de Heiland, Via della Pineta Sacchetti, Rome. Deze naam is tot dusver in het proces nog niet genoemd.
Rechter Ik heb hier de in beslag genomen brief. Ik open hem. De envelop bevat een vel gewoon wit papier. Ik vouw het open en lees wat er op staat:
‘Rome, 30 oktober 1953. Ik vertrouw deze brief toe aan mijn hospita Lora Marri. Ik wil dat iedereen weet dat ik geen flauw idee had van de gemene streken van Ugo Montagna. Ik wist niets van zijn dubbele leven. Van zijn leven dacht ik zo het mijne, maar ik heb altijd alleen maar aan liefdesgeschiedenissen en schulden gedacht. Als mij ooit wat mocht overkomen, is deze brief het enige om geloof aan te hechten. Elke andere bewering hebben ze me afgedwongen. Om mijn christelijke levensovertuiging mag ik me niet van kant maken. Maar toch wil ik, alleen al voor andere meisjes die ook zo'n lot zou kunnen wachten, niet spoorloos verdwijnen zonder te hebben gezegd wat ik weet van Ugo Montagna en Piero Piccioni, de zoon van de minister. Ik heb ontdekt dat Ugo Montagna de leider is van een bende handelaars in verdovende middelen, waardoor veel vrouwen spoorloos verdwenen zijn.’
Bij deze woorden ontstond in de rechtszaal geroezemoes en geagi- | |
| |
teerd gefluister. Een paar kordate toehoorders lachten over de gebrekkige stijl van Anna Caglio. In een zo taalbewust land als Italië werkt zoiets als een dubbel schandaal, èn door de inhoud, èn door de vorm. Maar de slotzin deed het gelach verstommen:
'Montagna was het brein van de bende, maar Piero Piccioni was de moordenaar... Ik hoop dat de gerechtigheid de schurken te pakken krijgen. Marianna Caglio.’
Dezelaatsteklap in hetproces-Muto doet bijna duivels aan. Dit meisje van drieëntwintig jaar bezat een onfeilbaar instinct voor het politiek juiste ogenblik. Ze stelde zich niet eens bloot aan vervolging wegens laster, omdat ze haar testament niet aan de rechtbank had gegeven, maar ervoor had gezorgd dat de president het op eigen initiatief in beslag liet nemen. Was het aannemelijk dat zij zélf op zulke slimme gedachten gekomen was? En zo niet, wie dan wèl? Wie waren haar adviseurs?
| |
22 maart 1954
Het Paleis van Justitie is nu door een cordon gemotoriseerde en zwaar bewapende politietroepen hermetisch afgegrendeld. Het publiek neemt tegenover de P.S. een vijandige houding aan. Onder deze omstandigheden schijnt er voor de rechtbank en de gerechtelijke instanties maar één mogelijkheid over te blijven: de terugtocht. De officier van justitie doet het volgende voorstel: ‘... in het protocol de navolgende verklaring op te nemen: Gezien de nieuwe gezichtspunten die het proces heeft opgeleverd en vooral met het oog op de hoogst ernstige beschuldiging van moord, geuit door de getuige Anna Caglio, stelt het Openbaar Ministerie voor, teneinde de dood van Wilma Montesi in het reine te brengen, dat alle documenten met betrekking tot deze zaak tot zijn beschikking worden gesteld om een nieuw proces aanhangig te maken. Verder stelt het Openbaar Ministerie voor het proces tegen Silvano voor onbepaalde tijd te verdagen.’
Hiermee had men de theorie van de ‘voetwassing’ voor het eerst officieel laten vallen. De verdediging verklaart zich akkoord met het voorstel. De rechtbank trekt zich in raadkamer terug. Om 15.45 leest de president het besluit voor. Aan het verzoek van de officier van justitie zal gevolg worden gegeven, het proces tegen Muto wordt verdaagd, het vooronderzoek over de dood van Wilma Montesi wordt geopend.
Met het gerechtelijk vooronderzoek wordt belast de rechter van instructie Sepe - een gelukkige keuze. Het ondoorgrondelijk schervengericht van Italië's openbare mening oordeelt bliksemsnel te zijnen gunste: hij is ‘simpatico’, het publiek accepteert hem genadig, zelfs geestdriftig. Hij wordt de meest gefotografeerde rechter van het land. De kranten schrijven over zijn lievelingsgerechten, zijn gewicht, zijn gezin, zijn stokpaardjes. De geïllustreerde bladen brengen een fotoreportage over hem, van zuigeling via Eerste Communie tot schrijftafel; op laatstgenoemde foto ziet hij er geweldig dik, flegmatiek, betrouwbaar en onomkoopbaar uit. Hij steekt het van meet af aan niet onder stoelen of banken dat hij niemand zal ontzien, dat het onderzoek maanden zal vergen, dat hij zich voorneemt dag en nacht te werken en dat niets hem kan afleiden van zijn plicht, die zonder twijfel een enorme taak is. De natie is ten prooi aan een hysterie die steeds meer mensen aantast. Het
| |
| |
verschijnsel van de verveelvoudiging der getuigen neemt onvoorstelbare vormen aan. Er worden bijna iedere dag nieuwe namen genoemd: bijvoorbeeld die van de jezuïetenpater dall'Olio, de leider van de Italiaanse afdeling van Interpol, van prins Maurits van Hessen, een lid van koninklijke familie. Het lijk van Wilma Montesi wordt opgegraven. Ook de deskundigen-rapporten schieten als paddestoelen uit de grond. Er wordt nog een zoon van een minister, die zelf onder-staatssecretaris is, verhoord, evenals de voorzitter van de machtige Katholieke Actie. Zelfs de naam van Fanfani, secretaris-generaal der regeringspartij, wordt genoemd. Maar er melden zich ook onbekenden: er worden verklaringen afgelegd door personeel van Capocotta, door duistere figuren uit de Romeinse demi-monde, door filmmensen en typistes, door obscure advocaten en journalisten. Driekwart der getuigen vertelt verzonnen verhalen. In het tijdschrift ‘Attualità’ beweert een onbekende dat ze in de duinen van Tor Vaianica ooggetuige van het misdrijf is geweest. Ze wordt voorgeleid en bekent na lang heen- en weer gepraat dat ze dit verhaal uit haar duim heeft gezogen om op deze manier met een krantenartikel een paar duizend lire te verdienen. Sepe baant zich moeizaam een weg door deze chaos van leugens, toespelingen, anonieme brieven, verklaringen van fantasten en halve gekken, meineden, uitspraken van prominente figuren, uitvluchten en tegenspraken.
Het proces-Montesi was inmiddels tot een soort industrie geworden, waar ontelbaren kapitalen aan verdienden. Een groot deel van de Italiaanse journalisten heeft vier jaar lang van dit proces geleefd. Wilma's stiefmoeder publiceerde haar memoires. Bijna alle getuigen - ongeveer driehonderd in getal - publiceerden nog voor dat zij bij de rechtbank hun verklaringen hadden afgelegd, in kranten en tijdschriften hun bekentenissen, verslagen, foto-reportages, memoires en open brieven. Gewoonlijk werd een dergelijke publikatie gevolgd door een contra-publikatie, dementi, herroeping of bevestiging en een eindeloze rij van civiele acties, aanklachten en vergelijken. De drang tot praten, de zucht zich in deze maalstroom van woorden te storten kreeg ook de familie van het verdronken meisje in haar greep. Vooral haar moeder publiceerde een zondvloed van artikelen, ze draaide zelfs een - weliswaar nooit voltooide - film over de dood van haar dochter, waarin zij zelfs als haar moeder optrad. Een journalist die zelf vijf- à zeshonderd artikelen over het proces-Montesi had geschreven, had met haar het volgende telefoongesprek, dat is afgeluisterd en later voor de rechtbank als bewijsmateriaal werd voorgelezen:
Journalist Hoort u eens, het wordt tijd dat ik u betaal. Hoe wilt u het hebben, per week of per maand?
Montesi O, dat is wel goed, u doet 't maar zoals 't u het beste uitkomt.
Journalist Ik betaal u 25.000 per week, dat is dus 100.000 per maand.
Montesi Ik moet u morgen toch in ieder geval spreken... .
Journalist Hebt u niet nog iets pikanters in voorraad? Een brief van Wil ma s vriend bijvoorbeeld?
Montesi Nee, ik bezweer dat er niets meer is.
Journalist Goed dan. Maar wat moet ik doen als de krant wat nieuws wil hebben?
Montesi Ik heb zo veel aan de
| |
| |
‘Europeo’ gegeven en ze hebben me nog niet eens betaald...
Journalist Hoeveel is dat dan?
Montesi 170.000 lire. En juffrouw Bergagna van de Incom heeft me voor één klein artikeltje 150.000 geboden.
Journalist Nou ja, dat is dan wel in orde, mevrouw Montesi. Maar u moet me werkelijk een of andere onderwerp voor een nieuw artikel bezorgen.
Montesi Voor mijn part. Schrijft u uw artikel maar, 't Mag rustig een beetje gepeperd zijn. En laat u 't mij dan zien. We zullen het wel eens worden.
Een andere journalist verklaarde op een der zittingen het volgende:
’Destijds kon je voor geld in Rome alles krijgen. Op onze redactie (ik werkte toen voor de ‘Epoca’) kwamen alle mogelijke mensen die ons voor 20 miljoen lire foto's aanboden waarop Wilma Montesi samen met Piccioni zou staan afgebeeld. Een vuil truukje! Wij journalisten liepen in die tijd voortdurend met een chequeboekje op zak om in te kopen, totdat we besloten er een einde aan te maken en alles af te wijzen. Maar voor het zover was hadden bijna alle mensen die voor deze rechtbank getuigen, ook de familie Montesi, geld van ons gekregen... Wilma s moeder stelde mij voor, een sappig artikel voor ons te schrijven; de krant zou dan bij wijze van betaling de kosten voor de bruiloft van Wilma's zuster Wanda voor haar rekening nemen. Ze stuurden ons zelfs een rekening van de fooi voor de koster. Toen het mij te bar werd zei ik tegen mevrouw Montesi: ‘Nu is het wel genoeg. Ik ben tenslotte niet met uw dochter getrouwd!’’
In deze atmosfeer moest de Italiaanse justitie in de zaak-Montesi achter de waarheid zien te komen. Maar hoe hartstochtelijk de openbare mening op iedere wending in deze zaak reageerde, de opwinding die in het voorjaar van 1954 heerste, kon geen jaren duren. Zij verminderde direct na het begin van het vooronderzoek en keerde in de loop van het proces verscheidene keren in grote golven terug. Het is nu moeilijk het verloop van deze koortslijn nauwkeurig weer te geven. Heel dikwijls stonden de aanleidingen in geen enkele verhouding tot het oplaaien van de bijzonder snel en heftig reagerende openbare stemming. In september 1954 bereikte de nationale neurose waaraan Italië destijds ten prooi was, ten tweede male een climax.
| |
15 september 1954
De rechter van instructie Sepe beeindigt zijn vooronderzoek. Het geheime dokument met het resultaat van zes maanden nasporingen omvat tweeëntwintig delen. Het wordt overhandigd aan het Openbaar Ministerie, dat op grond van dit dokument de aanklacht moet voorbereiden.
| |
19 september 1954
De minister van buitenlandse zaken, Attilio Piccioni, de vader van de onder zware verdenking staande Piero Piccioni, biedt voor de tweede keer zijn ontslag aan, dat ditmaal door de president wordt aanvaard.
| |
21 september 1954
In Rome doen wilde geruchten de ronde dat in de zaak-Montesi een sensationele wending voor de deur staat, 's Middags om twee uur ondertekent de rechter van instructie Sepe twee bevelen tot inhechtenisneming en een tot voorgeleiding. Het eerste bevel tot inhechtenisneming betreft Piero Piccioni, de zoon van de demissionaire minister van buitenlandse zaken. Hij wordt ervan beschuldigd op 11 april 1953 aan de kust van Tor Vaianica door verdrinking de dood te hebben veroor- | |
| |
zaakt van Wilma Montesi en haar lichaam, in de veronderstelling dat de dood reeds was ingetreden, in zee te hebben geworpen.
Het tweede arrestatiebevel betreft Ugo Montagna wegens medeplichtigheid aan dood door schuld, welk misdrijf is begaan door Piero Piccioni, en wegens verheimelijking van feiten tegenover de justitie.
Voorgeleiding tenslotte wordt gelast van Saverio Polito, politie-prefect van Rome. Hij zal zich moeten verdedigen tegen de beschuldiging dat hij als medeplichtige van Montagna de nasporing van de politie over de dood van Wilma Montesi opzettelijk op een dwaalspoor heeft gebracht, teneinde de indruk te wekken dat het een ongeluk was; hij zou daarbij een grof misbruik hebben gemaakt van zijn ambtelijke bevoegdheden.
Sepe's maatregelen worden pas tegen zes uur in perskringen bekend. Om acht uur maakt het persbureau ansa een korte, officiële mededeling van Sepe bekend en onmiddellijk verschijnen op straat de eerste extra edities, die de verkopers uit de handen worden gerukt. Vergeefs verbiedt de P.S. de krantenjongens de krantenkoppen uit te schreeuwen: de levensgrote letters spreken voor zichzelf. Nog nooit zijn er in Rome op één dag zoveel kranten verkocht als op deze dag. In de stad wordt over niets anders gesproken. In de restaurants onderbreken de mensen hun maaltijd. De café's zijn propvol. In de Galeria Colonna heerst een gedrang, dat half aan een revolutie, half aan een volksfeest doet denken. Er verschijnen tot Iaat in de nacht extra edities, die voor 90% vol staan met berichten over dé grote zaak. Maar de zinderende opwinding van het publiek heeft ditmaal niets dreigends: het volk van Rome viert een overwinning, een feest der gerechtigheid - of datgene wat het daaronder verstaat. De enige die om negen uur nog niets afweet van de maatregelen van de rechter van instructie, schijnt Ugo Montagna te zijn. Terwijl Piccioni al lang gearresteerd is, zit Montagna in een bar aan de Via Veneto. De politie is hem in de hele stad aan het zoeken, als hij eindelijk de extra editie openvouwt met op de voorpagina zijn foto. Hij pleegt overleg met zijn advocaten, stapt in zijn auto en rijdt met een van hen naar Regina Coeli, de gevangenis van Rome, om zich ter beschikking van de politie te stellen. Daar stapt Montagna uit en klopt tegen de gesloten ijzeren poort. De dienstdoende wachtmeester opent een doorkijkluikje en bekijkt het stel ongeïnteresseerd.
Advocaat Hier is Ugo Montagna om zich ter beschikking van de politie te stellen.
Wachtmeester Ogenblik. Wie zei u? Montagna? Ken ik niet.
Advocaat Maar deze meneer hier is markies Ugo Montagna, die door de politie gezocht wordt. De rechter van instructie heeft een bevel tot inhechtenisname tegen hem uitgevaardigd. Hij wil zich melden. U moet hem binnenlaten.
Wachtmeester Dat gaat mij niks aan. Ik weet niet waar u het over hebt. Ik heb geen bevoegdheid en dus kan ik ook niks doen. Ik kan die meneer hier niet binnenlaten. Iederéén kan wel komen. Laat u mij eerst dat bevel tot arrestatie maar es zien.
De advocaat van Montagna toont de wachtmeester een krant. Hij leest die bedachtzaam, oplettend, zonder enig teken van belangstelling of verrassing. Tenslotte zegt hij: ‘Nou ja,
| |
| |
wat mij betreft. Maar u moet wèl weten dat ik tegen de voorschriften handel, alleen maar om u een plezier te doen.’
Het volk van Rome ervoer de maatregelen van de rechter van instructie als een overwinning over zijn kwelgeesten en tegenstanders. Maar hoe was Sepe tot zijn maatregelen gekomen? Hoe kon hij ze motiveren? Hij baseerde ze op de volgende keten van bewijzen:
1 Uit het rapport van de zogenaamde ‘super-experts’ was gebleken, dat de dood van Wilma Montesi niet het gevolg was van een ongeval. Men had het meisje verdronken. Dit was niet gebeurd in Ostia, maar op de plek waar het lijk gevonden was. Onderzoek van het zand uit de longen van de dode, vergeleken met dat van het strand, sloten iedere twijfel aan deze conclusies uit.
2 Het meisje moest derhalve naar Tor Vaianica en niet naar Ostia gereisd zijn. Reconstructies bewezen dat zij de trein waarin ze zou zijn gezien in het geheel niet gehaald kon hebben, omdat zij pas nà vijf uur haar woning had verlaten. Iemand moest haar dus met de auto hebben afgehaald.
3 Een getuige, Zingirani, verklaarde, dat hij Wilma Montesi in het voorjaar van 1953 in Tor Vaianica gezien had in gezelschap van verdachte Piccioni. Hiermee leek bewezen dat er tussen Wilma Montesi en Piccioni een relatie bestond.
4 Piccioni had naar de mening van de rechter van instructie geen voldoende alibi voor de dag van de moord. De beklaagde was niet onschuldig aan de onzekerheid op dit punt. Thuis had hij gezegd dat hij op die bewuste dag in Milaan was geweest, maar dit alibi werd al gauw ontzenuwd. Piccioni's tweede lezing luidde dat hij met de filmactrice Alida Valli, met wie hij intiem bevriend was, in Amalfi was geweest, als gast van de producer Ponti; deze reis zou hij voor zijn familie, die van zijn relaties met de actrice niets mocht weten, geheim hebben gehouden. Tenslotte beweerde Piccioni dat hij zijn bezoek in Amalfi voortijdig had beëindigd omdat hij griep had; hij was naar Rome teruggekeerd om naar de dokter te gaan. Dit drievoudig alibi maakte Piccioni a priori verdacht.
5 Voorts waren er getuigen van een telefoongesprek dat Alida Valli vanuit Venetië met de beklaagde zou hebben gehad, enkele dagen na de dood van Wilma Montesi. De actrice zou tijdens dit gesprek onder meer het volgende hebben gezegd:
‘Maar wat is er eigenlijk aan de hand?... Je hebt dat meisje dus gekend?... Wat zegt Ugo ervan?... Daar krijg je heel wat geduvel mee, m'n jongen...’
6 Het medeweten en de medeplichtigheid van Montagna leek door de verklaringen van Anna Caglio bewezen.
7 Er scheen geen twijfel mogelijk dat Montagna en Piccioni het politie-onderzoek hadden gehinderd. Dit bleek uit de verklaring van Anna Caglio en uit de opvallende haast waarmee het onderzoek gevoerd werd. De rechter van instructie kwam echter tot de slotsom dat niet de betreffende hoofdcommissaris van politie doch de Romeinse politie-prefect de schuldige moest zijn, daar deze de leiding van het onderzoek had.
Deze keten van bewijzen en aanwijzingen had Sepe meer opgebouwd door uitsluiting van andere mogelijkheden dan door nieuwe vondsten. Bij hem ging het er in de
| |
| |
eerste plaats om, de immense ballast van het proces overboord te gooien, de lawine van geruchten en speculaties in te dammen en paal en perk te stellen aan de onafzienbare vermeerdering van het aantal getuigen, de verwikkelingen en de tegenspraken. Dit lukte hem. Nadat hij zijn conclusies in handen had gesteld van het Openbaar Ministerie, begonnen de kranten, eerst aarzelend, maar steeds definitiever, zich ook met andere onderwerpen dan de zaak- Montesi bezig te houden. De koortscurve zakte. De hoeveelheid papier die aan het proces werd besteed daalde binnen enkele maanden van zeventig tot tien procent. Er stond zelfs weken lang niets over op de frontpagina. Er ging een jaar voorbij. De beschuldigden werden tegen borgstelling op vrije voeten gesteld. Het Openbaar Ministerie diende in de zomer van 1955 zijn aanklacht in, een dokument van vijfhonderd bladzijden. De Italianen, die een jaar geleden nog zo heftig hadden gereageerd, bewezen nu een van hun grootste deugden, die vooral dàn onontbeerlijk is wanneer men te maken heeft met het mechanisme der Italiaanse justitie: geduld. Er doken geruchten op: het proces zou in de herfst van 1955 in Rome gevoerd worden. Het zou tot het voorjaar van 1956 zijn uitgesteld. Toen heette het weer dat het tijdstip definitief was vastgesteld: herfst 1956, en wel in Verona. Zo verstreken weer twee jaar.
| |
december 1956
Eindelijk worden plaats en tijdstip van het proces tegen Piccioni, Montagna en Polito officieel bekend gemaakt. Het proces zal worden gevoerd in Venetië. Deze stad is zogenaamd gekozen met het oog op de ‘openbare orde, rust en veiligheid’.
Venetië wordt beschouwd als de politiek ongevaarlijkste, meest apathische stad van het land. Het proces begint op
| |
20 januari 1957
drie jaar en negen maanden na de dood van de timmermansdochter Wilma Montesi.
‘Het proces van deze eeuw’ wordt gevoerd in de grote zaal van het Fabbriche Nuove, een groot, oud paleis aan het Rialto. De plaatsen van de rechters, de officier van justitie, de beklaagden en de getuigenbank beslaan bijna een derde van de ruimte. Daarvoor zitten de verdedigers en de advocaten van de civiele partij, ongeveer dertig personen, van wie in de loop van het proces dikwijls niemand meer weet wie zij eigenlijk vertegenwoordigen. Verder is er de perstribune, die plaats biedt aan ongeveer 50 personen, maar er verdringen zich dikwijls tweemaal zo veel. Het publiek moet zich tevreden stellen met de achterste helft van de zaal. Er zijn geen zitplaatsen. Op de belangrijke dagen van het proces staan daar wel driehonderd mensen als haringen in een ton, onbeweeglijk tegen elkaar aangedrukt. Een van de eersten die wordt verhoord is de beklaagde Piccioni, die definitief ontkent:
Rechter Volgens de verklaringen van Anna Caglio hebt u tezamen met Ugo Montagna op 29 april, 's avonds om negen uur, een bezoek gebracht aan de hoofdcommissaris van politie op het ministerie van binnenlandse zaken. Kloppen die verklaringen?
Piccioni Absoluut niet. Die avond heb ik met Alida Valli, de Franse schrijver Félicien Marceau en andere vrienden gegeten.
Rechter Sedert wanneer kent u de beklaagde Saverio Polito, ex-politie-prefect van Rome?
| |
| |
Piccioni Sedert vanochtend. Ik heb hem hier in de rechtszaal voor het eerst ontmoet.
Rechter En Wilma Montesi?
Piccioni Dat meisje heb ik helemaal niet gekend, ik heb zelfs nooit over haar horen praten. Haar naam vernam ik voor het eerst toen die in de kranten verscheen.
In het verloop van het proces slaagt Piccioni er in, zijn alibi voor die bewuste middag te versterken. Zijn verdedigers spelen het klaar door ondervragingen en kruisverhoren een praktisch ‘waterdichte’ keten van bewijzen te smeden. De getuigenis van de arts die hem op die dag in Rome behandeld heeft, sluit menselijkerwijs zijn aanwezigheid in Capocotta uit. De officier van justitie probeert vergeefs de geloofwaardigheid van deze getuige aan het wankelen te brengen en hem in tegenspraken te verstrikken. Dit punt wordt pas in minutieuze uiteenrafelingen gedurende vele zittingen definitief opgehelderd.
Na Piccioni wordt de beklaagde Polito, ex-politie-prefect van Rome verhoord:
Polito Ze hebben de laatste jaren van mijn leven vergiftigd. Ze willen mij kapot maken. Begrijpt u, meneer de president, wat het betekent door de Romeinse justitie naar de beklaagdenbank te worden gesleept? Het is afschuwelijk. En ik heb niets op mijn geweten, niets, niets en nogmaals niets. Begrijpt u mij, meneer de president?
Rechter Wat hebt u tot uw verdediging aan te voeren?
Polito Edelachtbare, ik heb Piccioni in deze zaal voor het eerst ontmoet. Montagna heb ik in m'n hele leven maar drie keer gezien. Ik heb me nooit voor het onderzoek inzake het geval-Montesi geïnteresseerd, totdat de hoofd-commissaris mij vertelde van de geruchten die over Piero Piccioni in omloop waren.
Rechter Wanneer was dat?
Polito Dat weet ik niet meer... De geschiedenis van dat voeten-wassen heb ik niet bedacht, al heeft de rechter van instructie dan ook een andere mening en al behandelt hij mij dan ook als een misdadiger, zelfs als een moordenaar. De politie-prefect van Rome heeft wel wat beters te doen dan weggelopen meisjes na te lopen (onrust in de zaal). Mijn mensen hebben de familie Montesi ondervraagd en die kwam met het verhaal van dat voeten-wassen op de proppen. Daarmee was voor ons de zaak van de baan...
Rechter Volgens de beklaagde zijn zijn verklaringen voor de rechter van instructie niet behoorlijk genotuleerd.
Polito Dat was het tweede verhoor. De rechter van instructie zei tegen mij: ‘De super-experts hebben vastgesteld dat Wilma Montesi is vermoord. Ik wil nu van u de naam van de moordenaar horen.’ ‘Van welke moordenaar?’ vroeg ik hem. ‘De moordenaar van Wilma Montesi,’ zei de rechter, ‘en als u niet met de waarheid voor de draad komt heb ik hier een arrestatiebevel voor u klaarliggen.’ Ik raakte m'n beheersing kwijt, ik dacht dat hij gek was geworden. Hij wilde mij met alle geweld bij de moord betrekken. Dat gaat toch te ver!...
Rechter Maar kreeg u dan geen verdenking toen men u mededeelde dat de dode gevonden was zonder haar jarretellegordel? Of is u dat niét medegedeeld?
Polito Misschien. Maar ik weet dat niet meer precies. Ik ben suikerziek en heb een slecht geheugen. Vermoedelijk is het mij wel medegedeeld, maar het was niet aan mij om me
| |
| |
daar ongerust over te maken.
Rechter Maar tenslotte was u toch de politie-prefect. Dit detail is een van de meest mysterieuze feiten van het hele geval, dat moet u toch hebben ingezien! Uw antwoorden zijn onbevredigend en absurd.
Polito Maar destijds trok toch niemand zich iets aan van het geval-Montesi. Niemand sprak erover... Ik ben onschuldig, gelooft u me toch!
Een uur later is Ugo Montagnaaan de beurt. Ook hij zegt: ‘Ik ben onschuldig. Ik ben volkomen onschuldig!’
| |
30 januari 1957
Op deze dag zit de familie van Wilma Montesi in de getuigenbank. Zij treden op als civiele partij en het is er hun voornamelijk om te doen, Wilma te idealiseren tot een onschuldig, argeloos meisje. Zo eist haar vader, met succes, dat justitieel wordt vastgesteld dat zijn dochter nog maagd was. Hij verklaart:
‘Wilma was een goed, vroom, bescheiden kind dat haar ouders respecteerde. Ze had geen enkele relatie met mannen. Ze had niet eens vriendinnen... Nooit bleef ze een nacht van huis... Het is niet waar dat ze een dubbel leven leidde!... Ze is nooit in Capocotta geweest en ze heeft nooit meegedaan aan drink-partijen en feesten...’
Enzovoort, enzovoort. Het is opvallend hoe de getuigen in deze zaak zich in hun verklaringen verstrikten - tot het ongeloofwaardige toe. In laatste instantie scheen het er hun om te doen te zijn een objectief beeld te schetsen van de personen en feiten waarom het ging. Zij speelden als het ware zichzelf: de onschuldige verdachte, de moedige aanklaagster, de bezorgde, toegewijde vader, de ridderlijke man die ten onrechte vervolgd wordt, en zo voort. Ieder van hen scheen een bepaald type, een partij te vertegenwoordigen. Zoals in het openbaar de ‘colpevolisti’ en de ‘innocentisti’ hun dagelijks schervengericht hielden, zo namen ook de getuigen a priori vaste posities in, alsof een onzichtbare regisseur hen die had aangewezen. Ze speelden individueel, maar ook tegen elkaar, rollen. De stilzwijgende stelregel van dit spel was, dat de beste acteur de bovenhand behield. Deze houding is tot op zekere hoogte te verklaren door de eigenaardigheden van de Italiaanse strafprocedure. De meeste verklaringen waren aanvankelijk zwart op wit - namelijk in de pers - gepubliceerd. Vervolgens werden zij voor de rechter van instructie één- of meermalen herhaald en tenslotte waren zij in het dossier terecht gekomen. De rol van de individuele getuigen was dus letterlijk ingestudeerd en uittentreure gerepeteerd. Tijdens het proces traden zij aldus minder op als reële personen dan wel als vertegenwoordigers van zichzelf en van de stelregels die zij verdedigden. Zo trad bijvoorbeeld Anna Caglio niet op als zichzelf, maar als iemand die voor Anna Caglio speelde.
Hieruit is nog een ander kenmerk van dit proces te verklaren, dat op het eerste gezicht verbijsterend lijkt: het sensatieproces, ‘het proces van deze eeuw’ werd op de duur doodgewoon vervelend. Dagenlang hoorde men niets anders dan de herhaling van feiten die allang bekend waren en die men al jarenlang tot vervelens toe gehoord had. Met eentonige hardnekkigheid kwam tijdens de zittingen steeds weer de jarretellegordel ter sprake, de trein naar Ostia, de tijd die het horloge aanwees, het alibi, de kleding, de voetwassing - steeds maar weer dezelfde vragen
| |
| |
en antwoorden. Ook dit is typerend voor de Italiaanse straf-procedure, waarbij men het er niet zozeer op aanlegt een feit te onderzoeken en een onbekende waarheid te vinden, maar om reeds lang bekende verklaringen tegen elkaar uit te spelen, ze tegen elkander te laten botsen, het vuurtje aan te wakkeren, in de hoop dat deze botsing valse getuigenissen doet ineenstorten.
| |
2 januari 1957
Dit is de dag van Anna Caglio, haar eerste ‘optreden’ in Venetië. Zij is minder fascinerend dan voorheen, maar niet minder koelbloedig en vastbesloten en zij neemt geen woord terug:
Rechter U hebt vele, àl te veel verklaringen afgelegd, die niets met dit proces te maken hebben... Bepaalt u zich tot het onderwerp. Wat heeft Montagna u over de zaak-Montesi gezegd?
Anna Caglio Onmiddellijk na de dood van het meisje op 14 april 1953, zei hij tegen mij dat Piccioni een louche vent was. Hij was betrokken bij een heel gemeen zaakje, maar hij, Montagna, had daar niets mee te maken en als iemand hem erin wilde halen dan zou hij wel eens uitpakken en twintig namen noemen... Ik zei tegen hem: ‘Je leeft van handel in verdovende middelen en je bent medeschuldig aan een moord, want Piccioni heeft Wilma Montesi vermoord en jij bent z'n medeplichtige.’ Dat ontkende Ugo niet. We waren alleen, in de auto. Het enige wat hij zei was: ‘Dat kan niemand bewijzen.’
Officier Volgens u was Montagna het hoofd van de bende. Wat wilt u daarmee zeggen?
Anna Caglio Ugo zei altijd tegen mij dat Piccioni een souteneur was. Toen ik Piccioni dat vertelde, zei hij: integendeel, Ugo is het hoofd van de bende, niet ik.
Officier Dat heb ik u niet gevraagd. U hebt beweerd dat er een heleboel vrouwen verdwenen waren. Wie waren die vrouwen?
Anna Caglio Eén ervan was Wilma Montesi. Ik zou de volgende geweest zijn als ze mij hadden vermoord. En bovendien heeft Silvano Muto me verteld dat er nog meer vrouwen door de bende zijn vermoord.
Anna Caglio werkt voortdurend met de aanvoegende en voorwaardelijke wijs, met vraagtekens en aanduidingen. Tegenover haar verklaringen, die men eerst als absolute waarheid accepteerde, staat men hoe langer hoe skeptischer. Het is kenmerkend dat zij zelf nooit iets gezien heeft. Ze heeft altijd alleen maar gehoord dat iemand anders iets bezwarends heeft gezegd.
Klaarblijkelijk wist ze alles, maar alleen van horen-zeggen, uit de tweede en derde hand. Wat ze vertelde was grof gezegd roddelpraat.
Wij hebben gezien welke rol het gerucht bij het ophelderen van misdaden in dit land speelt. Geen enkel rapport of verslag kan er dan ook buiten. Dat is een van de redenen van het verschijnsel van de zogenaamde verveelvoudiging der getuigen. Het protocol luidt verder:
Officier Uw bron was dus Silvano Muto?
Anna Caglio Ja, gedeeltelijk.
Officier Verder hebt u tegen de rechter van instructie gezegd: ‘Ik zou een heleboel bewijzen kunnen aanvoeren, maar dat is tenslotte ùw werk.’ Op welke bewijzen doelde u?
Anna Caglio Als ze mij vermoord hadden, dan was dat zo'n bewijs geweest.
Officier Maar tenslotte leeft u nog. Wie waren de andere leden van de bende waar u het over heeft?
| |
| |
Anna Caglio Montagna en Pavone en dan ook nog de prefect Mastrobuono - die dreven met z'n drieën de zaak.
Officier Welke zaak?
Anna Caglio De handel in verdovende middelen.
Officier Maar u hebt daarnet gezegd dat er vrouwen zijn verdwenen.
Anna Caglio Ik bedoelde de handel in verdovende middelen en daarbij zijn vrouwen verdwenen.
Officier Wie hebt u iets gezegd over uw vermoedens?
Ze had er tegen iedereen iets over gezegd: tegen de jezuïetenpater dall'Olio, tegen pater Filipetti uit Milaan, tegen pater Rotondi uit Rome, tegen kolonel Pompei en nog ontelbare anderen. Maar intussen gingen hoe langer hoe meer mensen Anna Caglio beschouwen als een mythomane, een pathologische leugenares in grote stijl, die zich zonder aanzien des persoons, alleen maar uit geldingsdrang naar voren gedrongen had, zonder dat zij ook maar iets over de dood van Wilma Montesi wist. Weer anderen zagen in haar gedragingen niets anders dan een poging, om zich tot iedere prijs te wreken op haar vroegere minnaar Montagna: al zouden er onschuldige mensen worden veroordeeld, regeringen aan het wankelen worden gebracht, ministers ontslag nemen, als zij, Anna Caglio, haar geheime doel maar bereikte! Tegen het einde van het proces slingerde Piccioni's verdediger haar deze beschuldigingen woedend in haar gezicht:
‘Het proces tegen Muto was voor deze vrouw hèt grote moment. Toen kon zij het zich veroorloven met de advocaten te doen wat zij wilde en hele rechtszittingen te verstoren. Maar dat is nu voorbij. Wie zou niet ontdekt hebben dat ze een meinedige leugenaarster is? Nu kan ze ons en de justitie niet langer meer voor de gek houden. De tijd van de geruchten is voorbij. De natie heeft genoeg van haar leugens! Het geluk heeft haar lang genoeg gediend en nu heeft het zich van haar afgekeerd. Ze moest nu maar eens eindelijk bekennen in wiens dienst ze staat en wie haar voor zijn smerige doeleinden heeft gebruikt! Het uur van de waarheid heeft geslagen!’
Er ontstond zelfs een controverse tussen de officier van justitie en zijn kroongetuige:
‘Let u op uw woorden, Maria Caglio. Ik wil niet zeggen hoe ik over u denk. Maar bedenkt u goed waar u staat voordat het te laat is... U schudt uw hoofd, maar u weet heel goed dat wij uw woorden niet meer kunnen geloven. Het is nog niet te laat. Herroept u uw leugens!...’
Maar Anna Caglio was niet uit haar evenwicht te brengen. Ze zei - en ze bleef daarbij tot het bittere einde-:
‘Het heeft nooit in mijn bedoeling gelegen een onwaarheid te zeggen. Daar heb ik geen belang bij. Wat ik verklaard heb, is de waarheid.’
| |
2 maart 1957
Dit is een belangrijke dag, niet vanwege de verklaringen, maar omdat de sfeer van het proces in één slag verandert. Het proces-Montesi wordt van de ene dag op de andere van een drama-op-leven-en-dood tot een onderwerp van spot. De tragedie wordt tot een farce. En de aanstichter is een kleine, waardige meneer, die op deze dag in de getuigenbank plaatsneemt.
Rechter Hoe is uw naam?
de Sanctis Ik ben Orion, de magiër. Volgens de burgerlijke stand heet ik Ezio de Sanctis.
Rechter U hebt de officier van jus-
| |
| |
titie een brief geschreven waarin u beweert dat de beklaagden Piccioni en Montagna u in maart 1953, tezamen met Wilma Montesi en Anna Caglio in Milaan geconsulteerd zouden hebben. Houdt u deze bewering vol?
de Sanctis Ja. Ik moet alleen één kleinigheid rechtzetten. Ondergetekende heeft geschreven, dat genoemde personen hem bezochten in maart 1953. Ik kan thans verklaren dat de juiste datum 9 april 1953 was. (hilariteit)
Rechter Hoe verliep dat bezoek?
de Sanctis Drie personen, twee heren en een dame, kwamen mijn spreekkamer binnen.
Rechter Stelden zij zich voor?
de Sanctis Ja. De ene zei: ‘Ik ben de markies van San Bartolomeo. De tweede was Piero Piccioni, maar hij stelde zich voor als een zekere Piero Morgan. De dame was Wilma Montesi.
Officier En wie was de vierde?
de Sanctis Anna Maria Caglio. Zij kwam later. Ze was namelijk bang dat zij herkend zou worden door een meisje dat zij voor de deur gezien had.
Rechter En wie zou dat meisje geweest zijn?
de Sanctis Adriana Bisaccia.
Rechter Wel, dan was het gezelschap dus voltallig.
(Het gegrinnik in de zaal was overgegaan in een luid gelach. De beklaagden zijn volkomen verbluft, zelfs de advocaten zijn sprakeloos. De officier tracht met moeite zijn waardigheid te bewaren door in een wetboek te bladeren. De president laat zijn lorgnet vallen).
Officier Wat zei Wilma Montesi?
de Sanctis Ze maakte zich bezorgd.
Verdediger Geen wonder. Tenslotte was ze dood.
Officier En wat zei ze nog meer?
de Sanctis Ze zei dat ze om vijf uur haar woning had verlaten.
Officier Maar u oefent toch praktijk uit in Milaan?
de Sanctis Inderdaad. Maar Wilma Montesi zei dat ze per vliegtuig waren gekomen - dat moet wel een straaljager geweest zijn.
Officier Zoudt u Piccioni en Montagna herkennen?
de Sanctis Natuurlijk. Daar zitten ze toch! (hilariteit)
Officier Wat droeg Wilma Montesi?
de Sanctis Groen-met-zwarte schoenen en een penicillinekleurige mantel... (gegrinnik)
Rechter Bent u zich bewust dat u met uw verklaring een groot risico loopt? U kunt vervolgd worden wegens meineed.
de Sanctis Ik ben mij volkomen bewust van mijn positie. Ondergetekende is voor het gerecht verschenen uit liefde voor de rechtvaardigheid, om de waarheid te doen triomferen...
De ‘magiër’ weigert zijn verklaringen in te trekken. De zitting wordt geschorst op bevel van de officier van justitie, die tegen Orion een aanklacht wegens meineed indient. De helderziende komt in de beklaagdenbank en wordt in een spoedzitting veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden - een veroordeling die hij heel genoeglijk accepteert, alsof hij het allemaal prima voor elkaar heeft.
Het geval van deze man staat in het proces volstrekt niet op zichzelf. Het was veeleer het signaal voor een nieuwe fase van het proces, de fase der revue, van het melodrama en de farce. Het leek alsof het land de geestelijke last van de zaak-Montesi moe was geworden, zó hoopten zich in de daarop volgende weken de lachwekkende situaties en de fantastische leugenverhaaltjes op. De opwinding die Italië te pakken had
| |
| |
zocht een nieuwe uitlaatklep en vond die in een vreugde, die eigenlijk een geëxalteerd, zelfs een waanzinnig karakter droeg. Tijdens het proces werd dagenlang gesproken over de zogenaamde ‘Rode Johanna’. Deze operette-figuur bleek uiteindelijk ontsproten te zijn aan het brein van een dorpspastoor uit de Po-vlakte, die haar met behulp van handig vervalste brieven in het leven had geroepen. Deze brieven wemelden van melodramatische bekentenissen en belevenissen in de trant der stuiversromans. Retrospectief kan worden vastgesteld dat ook de verklaringen van Anna Caglio met haar idées fixes van ‘verdovende middelen’ en ‘orgiën’ niet vrij zijn van de invloed van dit soort lectuur.
Er meldden zich voortdurend nieuwe getuigen aan: nòg een helderziende, een generaal der jezuïeten, een redacteur van de ‘Osservatore Romano’, een delinquent, een prostituee, hoogleraren en bankemployé's, kappers en boekdrukkers, barkeepers en gendarmerieofficieren. Het is niet teveel gezegd dat het proces-Montesi een bijna nauwkeurige doorsnee van het Italiaanse volk te zien gaf - zij het ook een gehavende doorsnee, want het aandeel van halve garen en oplichters was onevenredig groot. De verveelvoudiging der getuigen ging zo ver dat de advocaten personenregisters moesten aanleggen om te kunnen vaststellen wie er verklaringen aflegde. Op een dag werd een getuige gedagvaard die Ceppi heette en uit Turijn kwam. Toen hij in de getuigenbank had plaatsgenomen, wist niemand meer waarom hij gedagvaard was, zelfs niet wat hij met de zaak uitstaande had. Men vroeg hem of hij een idee had waarom hij hier was - welke vraag hij ontkennend beantwoordde.
In het personenregister van het proces, dat geleidelijk aan de omvang van een klein adresboek had aangenomen, stond echter één naam die plotseling uitzonderlijk belangrijk zou blijken te zijn - een naam die de laatste weken van het proces zou beheersen en die aan de zaak-Montesi de laatste fel-dramatische wending zou geven: de naam Giuseppe Montesi. Deze man, boekhouder van beroep en verloofd met een zekere Mariella Spissu, was de oom van Wilma Montesi.
| |
28 maart 1957
De kranten betitelen hem al gauw als ‘oom Giuseppe’. Tijdens het routine-verhoor verklaart hij dat hij op de middag dat zijn nicht verdween, zoals gewoonlijk tot 's avonds half negen in de drukkerij waar hij werkte was geweest. Als hij moet antwoorden op de vraag wanneer hij van Wilma's verdwijning hoorde, verstrikt hij zich in tegenspraken. De officier van justitie kan bewijzen dat zijn verklaringen over het bewuste telefoongesprek niet kunnen kloppen. Tenslotte legt de zetter Leonelli, een collega van Giuseppe, een sensationele verklaring af:
Leonelli De negende april, even na vijf uur, verliet u, meneer Montesi, de drukkerij. U zei dat u naar Ostia ging, waar u een pied-à-terre had.
Giuseppe Meneer de president, vraagt u die man of hij wel een blanco strafregister heeft.
Rechter Daar gaat het hier niet om. Vertelt u ons of het waar is, dat u op de middag van 9 april vroeg van kantoor bent gegaan.
Officier Luistert u, meneer Montesi. U staat hier niet als beklaagde. Het enige dat wij van u willen weten is, waar u op die bewuste avond tussen
| |
| |
zes en negen geweest bent. Ik kan me voorstellen dat er dingen zijn waar men liever niet over spreekt.
Giuseppe Natuurlijk ben ik geen beklaagde, maar ik blijf erbij dat ik in de drukkerij was.
Rechter Bent u naar Ostia gegaan of niet?
Giuseppe Ik ben niet naar Ostia gegaan.
Officier Waarheen dan?
Giuseppe Ik weet het niet meer.
Officier In uw eigen belang: spreekt u de waarheid.
Giuseppe (zeer opgewonden) Ik kàn het niet zeggen. Ik kàn het niet!
Hier wordt de zitting geschorst. De president gelast voortzetting achter gesloten deuren. Wat er toen gezegd is, weten de kranten al vijf minuten na de zitting - tot in ieder detail. Diezelfde nacht nog verschijnt dit nieuws vers van de pers in extra edities.
Het is een duistere en onfrisse geschiedenis uit de alkoven van Rome's kleinburgerij. Giuseppe Montesi heeft twee jaar een verhouding gehad met de zuster van zijn verloofde; uit deze verhouding is zelfs een kind geboren. Hij beweert nu dat hij de bewuste middag in april, toen zijn nicht verdween, heeft doorgebracht met zijn vriendin Rossanna Spissu en dat hij dit feit jarenlang heeft verzwegen om zijn verhouding met haar geheim te houden. Zijn vriendin en toekomstige schoonzuster bevestigt deze verklaring en helpt hem al dus aan een tweede alibi. Maar enkele dagen later, op
| |
2 april 1957
verschijnt in het weekblad l'Espresso een open brief aan ‘oom Giuseppe’, ondertekend door de journalist Menghini. Daarin schrijft hij:
‘Geachte heer Montesi, Het is nu uw plicht om uzelf bij de justitie aan te geven en de waarheid te zeggen - en wel de gehele waarheid, die u tot dusver hebt verzwegen en die mij nu al drie jaar bekend is... Een maand geleden vroeg u mij, naar aanleiding van de verklaring van Leonelli of ik nog steeds dezelfde mening was toegedaan als in 1954, met andere woorden: of ik nog altijd dacht dat u onschuldig was. Ik heb u toen geantwoord dat dit niet het geval was. Met deze ontkenning bedoelde ik dat ik daar gisteren mijn goede redenen voor had, maar nu ben ik er zeker van.
Het ogenblik is gekomen, meneer Montesi, om alles te bekennen. Uw nicht Wanda koestert al jaren een ernstige verdenking tegen u. Nú verdenkt uw hele familie, verdenken al uw vrienden u. Bouwt u niet op de theorie van zelfmoord of ongeluk; deze theorie is al lang vernietigd. Uw alibi, ook het tweede, is niet steekhoudend, dat weet u beter dan ik. U bent niet bang voor de justitie, u bent bang voor uw broer, Wilma's vader. U vreest zijn woede en zijn wraak. Bewijs nu uw moed en beken dat u op 9 april in de namiddag niet uw vriendin Rosanna hebt opgebeld. Iedereen wist van uw verhouding met de zuster van uw verloofde, dat was in het geheel geen geheim. Die middag hebt u vanuit de drukkerij niet Rosanna, maar Wilma opgebeld. U hebt haar daarna ontmoet en bent met haar naar Ostia gegaan. Wat er verder gebeurd is, weet u alleen. Meld u bij de justitie! Beken! getekend: Fabrizio Menghini.’
| |
10 april 1957
Tijdens de rechtszitting die op deze brief volgt, verstrikt oom Giuseppe zich bij het kruisverhoor in tegenspraken.
De tijden die hij noemt kloppen
| |
| |
niet met de opgaven van zijn vriendin. Er blijkt dat hij Wilma meerdere malen op autoritjes heeft meegenomen. Waarom heeft Giuseppe Montesi jarenlang een vals alibi aangevoerd en dit met hand en tand verdedigd, terwijl, zoals al spoedig bleek de hele familie Montesi en nog talrijke mensen buiten de familie nauwkeurig op de hoogte waren van zijn verhouding met Rossana?
Officier Het moet u goed duidelijk zijn dat uw verklaringen en die van de getuige Rosanna Spissu elkaar tegenspreken... Ook nu spreekt u niet de waarheid. Misschien is er een derde waarheid en het is mogelijk dat die met het verdwijnen van uw nicht te maken heeft... Maar we kunnen met wiskundige zekerheid vaststellen dat u ook nu niet de waarheid gesproken hebt...
Giuseppe Ik spreek wèl de waarheid! Wat wilt u eigenlijk van mij? Ik ben nog nooit op zo'n manier verhoord... Vier jaar lang heb ik mijn geheim bewaard en toen (plotseling schreeuwend) heb ik met één slag alles kapot gemaakt en alles opgeofferd wat mij het liefst is - m'n verloofde, m'n kind en de moeder van m'n kind. Ik hèb de waarheid gezegd!
Officier Neen, u liegt nog steeds. U bent bang, Giuseppe Montesi.
Giuseppe Ik bèn niet bang. Ik was die middag bij Rosanna. Dat zweer ik bij het lichaam van Christus en bij het leven van mijn zoon.
Officier Precies zo hebt u ook uw vorige leugens bezworen en uw collega's van meineed beschuldigd toen zij tegen u getuigden. Daarna hebt u alles herroepen. U hebt uw nicht Wilma uitgenodigd voor een autoritje.
Giuseppe Dat is niet waar.
Officier U hebt haar uitgenodigd.
Giuseppe Dat is niet waar! Dat heb ik niét gedaan. Haar moeder zei tegen mij: ‘Kom, Giuseppe, 't zijn jonge meisjes, waarom ga je niet eens een autoritje met ze maken?’ Het was haar moeder. Ik heb Wilma niet uitgenodigd!
Officier Voor de laatste keer: wat hebt u gedaan op de middag van 9 april?
Giuseppe (schreeuwt zo hard hij kan) Ik kan niet meer. Ik zeg het u voor de allerlaatste keer: ik weet nergens van. Ik weet niets over Wilma's dood. Ik weet niet hoe ze aan haar eind gekomen is. Misschien weten haar vader of haar moeder het - ik weet het niet.
Het alibi van Giuseppe, dat tòch al zwak is, krijgt enkele dagen later opnieuw een zware slag. Bij de justitie vervoegt zich het echtpaar Piastra. Deze mensen verklaren beiden dat zij Rosanna Spissu op 9 april, 's avonds om zeven uur gezien hebben op het Stazione Termini, het centraalstation van Rome. Een carnet bewijst dat het echtpaar inderdaad op de bewuste avond op het station is geweest. Als hun bewering klopt, kan Giuseppe niet bij Rosanna geweest zijn en berust zijn alibi op een meineed van zijn vriendin.
Rechter Rosanna ontkent, de bewuste avond op het station te zijn geweest. Bent u er absoluut zeker van haar daar gezien te hebben?
Mevrouw Piastra Absoluut zeker.
Officier Bent u bereid tot een confrontatie met getuige Rosanna Spissu?
Mevrouw Piastra Als het nodig is, ja...
Officier Rosanna Spissu, u kon met de familie Piastra altijd goed opschieten, nietwaar? U was bij hen kind in huis en er is geen enkele reden waarom de Piastra's u vijandig gezind zouden zijn?
| |
| |
Spissu We konden altijd goed opschieten.
Officier Juist. Waarom zouden zij dan liegen?
Spissu Dat weet ik niet. Maar ik was niet op het station. Ik was bij Giuseppe.
Officier Het is duidelijk dat u liegt - de hele tijd al. Spreekt u nu eens eindelijk de waarheid.
Spissu Alstublieft, mevrouw Piastra, denkt u toch eens goed na. Ik heb u op die avond niet op het station gezien. Waarom doet u mij dit aan? Waarom wilt u m'n leven kapot maken? Wat heb ik u gedaan?
Mevrouw Piastra Maar ik kan toch niet anders. Ik kan toch niets anders zeggen. We hebben elkaar toch werkelijk op het station gezien!
Spissu Denkt u nòg eens na. Het kan niet kloppen.
Mevrouw Piastra Maar ik kan toch niet helpen dat het klopt. Ik kan het niet helpen!... Ik ben er heel zeker van dat het die dag was. Het carnet is een bewijs. Ik kan niet anders!
Spissu Maar ik wàs er niet. Het is niet waar. Denkt u toch na. U maakt me helemaal kapot!
Mevrouw Piastra Hou asjeblieft op. Het is niet mijn schuld. Ik wil naar huis. Ik houd dit niet langer uit. M'n kind wacht op me.
Spissu Ik heb óók een kind. Mijn hemel, waarom doet u me dit aan!
Tenslotte komt Giuseppe Montesi nog één keer aan het woord:
Giuseppe Edelachtbare, zegt u me wat ik moet doen. Of ik offer de moeder van m'n kind op, òf ik bedenk een leugen. Zij raakt in moeilijkheden en wordt vervolgd, alleen maar omdat ze de waarheid spreekt. Dat is toch je reinste waanzin. Dit dilemma martelt me nu al sinds gisteren.
Officier Het martelt u al jaren, Montesi. Geeft u dat toch toe.
Tot slot wordt de journalist verhoord die de open brief aan Giuseppe heeft geschreven. Bij de confrontatie met Montesi zegt hij:
Menghini Op de dag van de begrafenis, toen Wilma's kist gesloten werd, hebt u geweigerd naar de dode te kijken. U rookte de ene sigaret na de andere en het gejammer van Wilma's moeder vervulde u met ontzetting... Na de begrafenis reed u mee in mijn auto. Weet u nog wat mijn collega en ik tegen u gezegd hebben? Wij zeiden u op de man af dat u uw nicht had vermoord! Giuseppe Montesi, kijkt u me aan. U zei tegen mij dat u omgang had met uw nicht.
Giuseppe Wat wilt u daarmee zeggen?
Menghini Er was maar één man in Wilma's leven en destijds zei ik tegen u: ‘Die man bent u!’
Giuseppe U liegt. Dat zijn smerige leugens!
Hier breekt de officier het verhoor af en zegt:
‘Meneer de President! Ik ben van mening dat dit proces op een keerpunt is aangeland. Giuseppe Montesi, uw eerste alibi is vernietigd en nu ook het tweede. U bevindt zich temidden van de ruïne van uw bouwwerk van leugens. Ik verzoek bij deze dat het protocol van deze verhoren aan het Openbaar Ministerie wordt overhandigd, teneinde het bewijsmateriaal te onderzoeken en vast te stellen of tegen Giuseppe Montesi een aanklacht kan worden ingediend.’
Hiermee was het proces praktisch gesproken in zijn laatste stadium gekomen. Over de aanklacht tegen Piccioni, Montagna en Polito werd niet meer gesproken. Ook het bewijsmateriaal tegen oom Giuseppe was kennelijk niet voldoende; het is in ieder geval nooit tot een proces
| |
| |
tegen hem gekomen. Tijdens de laatste zittingen was er weer die vrolijke, bijna uitgelaten stemming, die de helderziende Orion in ‘het proces van deze eeuw’ had teweeg gebracht. Deze keer werd de hoofdrol in de satire gespeeld door een getuige die Simola heette. Deze man, misschien wel de meest sympathieke figuur van het hele proces, was enige maanden voor het begin van de verhoren tot een lichte gevangenisstraf veroordeeld. In de gevangenis verveelde hij zich en om zichzelf een beetje bezig te houden en wat frisse lucht te happen, had hij zich als getuige gemeld. Wat hij vertelde ging in hoofdzaak over kleine pakjes cocaïne die hij had bezorgd en over bordelen in Rome die hij voorzien had van verdovende middelen uit de voorraden van Montagna. Hij vertelde dit alles heel opgewekt en smukte zijn verhalen op met tal van vrolijke details. Simola had speciaal voor het proces een mooi gevangenispak laten maken en zijn verhalen maakten hem buitengewoon populair. Natuurlijk waren zij van a tot z verzonnen. Uiteindelijk riskeerde hij niets. Volgens het Italiaanse recht gaat een getuige namelijk vrijuit als hij valse verklaringen aflegt, zelfs al is het onder ede; de enige voorwaarde daartoe is, dat hij zich voor het einde van het proces terugtrekt. Dat deed Simola in de laatste rechtszitting vóór de uitspraak:
Officier Nu is het wel genoeg, Simola; u draaft wel een beetje te veel door.
Simola Neemt u me niet kwalijk, edelachtbare, dat was een vergissing.
Officier Houdt u asjeblieft op!
Simola Hemeltje! Ik krijg weer een aanval, ik val flauw!
Rechter Scheidt u nu toch eindelijk uit met die komedie.
Simola Ik spreek de waarheid. Ik heb nooit aan de schuld van Dr. Piero Piccioni geloofd en tot welke slotsom is de rechtbank gekomen? Dat Dr. Piero Piccioni inderdaad onschuldig is!
Rechter Hoe kunt u dat beoordelen?
Officier Waarom houdt u niet op met het vertellen van uw idiote leugen-verhaaltjes?
Simola Vooruit dan maar. Als het hoge gerecht zegt dat het leugenverhaaltjes zijn, dan zijn ze het ook. Amen, basta. Ik heb niets meer te zeggen. Ik geef het op.
De twee beschermengelen van de arme, doch vrolijke Simola deden hem de handboeien aan en brachten hem liefderijk terug naar zijn cel.
| |
21 mei 1957
De officier van justitie vordert in zijn slotrequisitoir vrijspraak voor Piero Piccioni, wegens gebrek aan enig bewijs. Hij vordert vervolgens de justitiële vaststelling dat Wilma Montesi niet tengevolge van een ongeval is omgekomen, maar door een onbekende is vermoord. De officier vordert vrijspraak voor Montagna en Polito. Daar Piccioni onschuldig is, kan er geen sprake zijn van medeplichtigen.
| |
28 mei 1957
Na de pleidooien van de verdedigers trekt de rechtbank zich in de raadkamer terug. De beraadslaging duurt zeveneneenhalf uur. De uitspraak wordt om 's nachts half een aan een overvolle zaal bekend gemaakt en luidt: vrijspraak voor Piccioni, Montagna en Polito wegens bewezen onschuld. De voorlezing van de uitspraak en de motivering duurt slechts twee minuten.
Het proces van deze eeuw is geeindigd. De zaak-Montesi vervloeit vanaf het ogenblik dat de uitspraak gevallen is in duizend beekjes die onopgemerkt verzanden in bergen
| |
| |
stoffige dossiers. In de zittingsagenda's van de kantongerechten verschijnen in de daarop volgende jaren bijna alle namen die tijdens het grote proces genoemd zijn: aanklachten en tegen-aanklachten wegens belediging, laster, aantasting van de goede naam; processen wegens meineed en weigering om te getuigen, eisen tot schadevergoeding, kort geding en contra-geding, verweren, hoger beroep, expertises, revisies, uitgestelde en voortzeurende civiele procedures, vergelijken en beschikkingen. Een taaie, verbitterde en obscure guerilla sleept zich jarenlang voort en alleen de advocaten nemen er notitie van. Zelfs nu nog duikt af en toe, bijna spookachtig, de naam Caglio of Montesi op in de rubriek ‘rechtszaken’ van de kranten en het zal misschien wel tientallen jaren duren tot het laatste dossier in het archief wordt gestopt om daar te beschimmelen. Geen sterveling zal er zich voor interesseren. De uitspraak in de zaak-Montesi is allang gevallen.
Er was tegen deze uitspraak geen protest mogelijk. De stemmen der ‘colpevolisti’, zij die overtuigd waren van de schuld der beklaagden en tegen wie zich eens, in de tijd van het proces-Muto, nauwelijks tegenstemmen verhieven, waren al lang verstomd. De feiten spraken een duidelijke taal. Er waren geen getuigen bij het gepleegde misdrijf. De voornaamste beklaagde, Piccioni had voor de middag waarop de misdaad plaats vond een steekhoudend alibi; niemand kon zelfs getuigen dat hij het verdronken meisje ooit had ontmoet. Uit niets bleek dat Wilma Montesi ooit in Capocotta was geweest. Het was niet te bewijzen dat Montagna haar kende. Voor het feit dat de markies gepoogd had de beweerde misdaad te verheimelijken, bestond geen ander aanknopingspunt dan de getuigenverklaring van een pathologische leugenaarster. Er was geen aanwijzing voor de bewering dat de beklaagden zich hadden bezig gehouden met handel in verdovende middelen. Onder het bewijsmateriaal bevond zich geen gram cocaïne.
Na de uitspraak vroeg menigeen zich af hoe zulk een proces ooit had kunnen plaatsvinden. Hoe was het mogelijk dat de sensationele beweringen van een juffrouw Bisaccia, van een juffrouw Caglio blindelings werden geloofd? Hoe was die ongelooflijke lawine van gerucht, leugen en meineed in beweging gebracht? Wie had dat veroorzaakt? Wie had Anna Caglio opgestookt? Op deze vragen is nooit een antwoord gegeven. Aan toespelingen en vermoedens heeft het niet ontbroken. Men zei, dat gewetenloze politici ten eigen bate van dit schandaal-proces gebruik hadden gemaakt om een machtsstrijd in de boezem van de regeringspartij in hun voordeel te doen beslissen. Weer anderen beweerden dat het Vaticaan de hand in het spel had. De fascisten zouden de zaak op touw hebben gezet. Men noemde Fanfani, de communisten, de jezuïeten. Geen enkele van deze vermoedens steunt op bewijzen. De waarheid over de oorsprong van het grote proces zal nooit meer aan het licht komen.
Maar hoe het ook zij, uit welke bronnen het gerucht ook voortkwam - geruchten vormen geen bewijs, dat moet een openbare aanklager weten. Hoe kon het bestaan dat een officier van justitie op grond van een zo ontoereikend bewijsmateriaal een aanklacht kon indienen tegen mannen als de zoon van een
| |
| |
minister en de politieprefect van Rome? Men kan het zich met de beantwoording van die vraag gemakkelijk maken. Toen Piero Piccioni werd gearresteerd, stond Italië op de rand van revolutie en burgeroorlog. De druk der openbare opinie was overweldigend. Maar hoe was deze druk te verklaren?
Deze vraag brengt ons dicht bij de waarheid over dit proces, waarin het wemelde van leugens. Het Italiaanse volk heeft ieder woord dat Anna Caglio sprak geloofd - niet ofschoon, maar omdàt de mythomane Jeanne d'Arc, ‘het meisje van deze eeuw’ de zoon van een minister van moord beschuldigde. Italië was bereid alles te geloven wat tegen de regerende kliek pleitte. Het oude lied van het verdronken meisje werd, geassocieerd met beelden uit de stuiversroman van cocaïne, braspartijen en gemakkelijk verdiende miljoenen tot een raadsel, dat voor dit volk symbolisch werd voor de heerschappij onder welker druk het leefde. En deze heerschappij is geen sprookje, maar een feit, uitgedrukt door het woord ‘sottogoverno’. Dat wil zoveel zeggen als ‘de regering àchter de regering’, dus een regering tégen het volk, een onzichtbare regering, een soort gelegaliseerde maffia, een macabere parodie op de staat, die niet meer is dan het uitvoerend orgaan van mensen die zich op de achtergrond houden. Dat verklaart de nauwelijks verholen vijandigheid tussen volk en machthebbers, de diepe ontreddering, het wantrouwen, de haat zelfs, die slechts op een van verre zichtbare aanleiding wachtte om òp te vlammen. Italië zag vooral in Ugo Montagna de vleesgeworden ‘sottogoverno’. Inderdaad was deze trieste ridder van het Heilige Graf, deze Siciliaan met het de Sicalachje, de man die niets gebeuren kon, die altijd bovenaan zat, ongeacht of nu de fascisten, de Duitse bezetters, de Amerikanen of de klerikalen de baas waren, inderdaad was deze man een treffend voorbeeld van die half joviale, half wurgende uitbuiting waaraan Italië sinds mensenheugenis is overgeleverd. De dagelijkse realiteit van die uitbuiting ziet er weliswaar anders uit dan de lezer van geïllustreerde bladen zich dat voorstelt. Niet opium en revolver, vergif en laster zijn haar instrumenten, maar grondspeculatie,
belastingontduiking, omkoping en nepotisme. Het verdronken meisje was niet meer dan een aanleiding, een lang verhoopte aanleiding om af te rekenen met een maatschappijvorm welks toevallige exponenten de beklaagden in dit proces waren. Schuldig of onschuldig? In de zin van de aanklacht waren zij zonder twijfel onschuldig. Zij waren slechts schuldig door het feit dat zij behoorden tot hen die het Italiaanse volk bedoelde toen het schreeuwde om hun arrestatie. Van deze schuld bestaat geen vrijspraak. Ondanks het onrecht, de leugens, de farcen en melodrama's, de impasses en vreemdsoortige gebeurtenissen, heet de zaak-Montesi met reden ‘het proces van deze eeuw’. In dit proces herkende Italië het ware gezicht van zijn kwellers en veroordeelde hen. Geen enkele van de beklaagden werd een haar gekrenkt. Zij verlieten het gerechtsgebouw lachend. Zij leven, zij hebben zich teruggetrokken op hun buitengoederen of doen weer hun zaken. De enige die te gronde ging, acht jaar geleden, is de timmermansdochter Wilma Montesi uit Rome. Hoe zij aan haar einde is gekomen, dat weet alleen haar moordenaar.
|
|