Randstad 4-6(1963)– [tijdschrift] Randstad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] J. Bernlef Zes gedichten Herinnering Huid na huid pel ik af en ik huil als iedereen omdat iedere huid anders ruikt en met het geluid van stof uiteenvalt, zo besluipt de een de ander. Vol zachtmoedige moorden is het gezicht dat nu bloot is (niet dood). Al lijkt het van steen op de schouders te staan de mond heeft de woorden het lichaam dat van de ander nog maar nauwelijks verlaten. [pagina 90] [p. 90] De tuinen van Gaudí Kinderen rijden graag op rode driewielers door de tuinen van Gaudí en kijken over hun stuur gebogen naar zijn kerk: de Sagrada Familia die struikelend ten hemel stijgt; niet als een martelaar behangen met spieren en geleend bloed maar als een echte gek een metronoom in de linker- een bepoederd oog in de rechterhand. Niemand hoeft bang te zijn in de tuinen van Gaudí die de blote rug van Barcelona bedekt heeft met pluizende kruizen. Niemand hoeft te verdwalen in zijn ronde gebaren. Starend naar bleek porselein sleten de tonen van de pianola en brak de zon zijn stralen tot mozaïek. Niemand hoeft te sterven als standbeeld in de tuinen van Gaudí noch te leven met een mond vol hars maar zoals de ligging dit aangeeft: tussen uitzicht een aanzicht geklemd bouwend uit dromen een bewoonbaar huis. [pagina 91] [p. 91] Afvaart Ik veil die woestijn van mij, meubels opengeklapt als insektenvleugels mensen verdroogd in potsierlijke gebaren en tussen alle woorden zand. Een zon wordt schutterig langs de horizon getrokken Hup hier staat de sfinx van mijn wijsheid, Te Koop Daar ontspringt de borrelende blauwe bron der inspiratie. Als een fata-morgana (of een droom) bouw ik op brakke grond een bos van kamerschermen en rekruteer uit mijn vrouw de maan. Lezer, het is altijd inventarisatie die mij drijft: de droom is niet echt, de woestijn maar gehuurd en wat valt er te verbergen achter kamerschermen? Een vreemd beest moet ik zeggen dat het liefst zichzelf ontbloot tot het op de rand van dood in het eigen skelet kan lezen: Zoals honger aan voedsel denkt zijn er streken waarvan een reiziger droomt wit op de landkaart maar plotseling herkend in een stem zingend in de keuken, iemand die oefent op een piano, een spreker die even zijn woorden vergeet. Uit die fragmenten ontstaat langzaam de kaart waarmee hij op een dag afvaart, nagewuifd door een hondje, een melkboer en een mooi oud vrouwtje. [pagina 92] [p. 92] Ballade voor Stan Laurel Zijn gezicht vult het dal met witte wolken Vlug krabbelt de vis op de kant Snel springt de spiegel in het beeld Dampende droogte in het water, zwemmende sterren In het land van de lucht. De kapitein staart verbaasd naar zijn schip Hij zelf is het ontdekte land Wit (want zichzelf vergeten) Steekt hij de lamp aan met zijn neus Brandt zich En blaast zijn neus uit. Het dal vult zich met witte wolken De kapitein is op zoek naar zijn neus ‘Neus is een neus en Neus is geen lamp’. Zijn wijsvinger groeit, het gezicht rimpelt weg In het water sluit zich de vis Verfrissend Begint het te regenen op het kurkdroge land, En de sterren staan zilver en zichtbaar daarboven Want de wolken zijn weg. De kapitein staat op de brug van zijn schip Dit is mijn neus, zegt hij, en dat is mijn schip. Snuit uw lamp! [pagina 93] [p. 93] De melkboer en het meisje De melkboer die zingend en morsend driehoog met zijn emmers rent verrast haar dove bed. Stil ligt zij daarin als een ei. Hij kijkt, en staat roerloos als een ademloze geiser in de kamer. Zij slaapt - dit had hij niet verwacht - als de nacht rustig zonder licht in haar ogen haar haar als een zachte hand rond haar hoofd haar mond verward in een woord. Hij herkent de wereld met een donker armoedig gat in het midden. Trillend steekt hij zijn witte handen naar haar uit en gilt twee dromen samen. Als jij ontwaakt in een mist van melk en merels de bomen zich buigen als kleuters door het kozijn hoor je zijn emmers verweg nog kletteren en overal, overal, vind je die dag zijn sporen. [pagina 94] [p. 94] Voorbijganger Misschien dat het ongelofelijke - een kind dat verdrinkt in een glas bier - steeds minder ongelofelijk wordt. Dat lippen elkaar ondergronds kruisen en knarsetandend fluisteren; Een mier, een ander dier zit in de zon een plan te maken; In een rij binnenstebuiten gekeerde huizen zit mijn moeder te breien aan een pullover voor mij toen ik tien was (of ben), het een sluit het ander niet uit nu men het geluid met een knal tot stilte brengt en straks het Echt terugstopt in zijn doos wordt de voorbijganger die om de hoek verdwijnt een bijna komische figuur. Vorige Volgende