| |
| |
| |
Jean Dubuffet
Drukwerk
Vertaling C.N. Lijsen
Het is net een jacht. De uitrusting is zeer eenvoudig. Zij bestaat uit drie of vier tafels - twee dragen elk een glasplaat of, waar ik de voorkeur aan geef, een dik stuk rhodoïdplastic - een liter oostindische inkt en een paar honderd vellen van een goede kwaliteit offsetpapier zoals drukkers gebruiken. Het is vrij glad papier, bijna ongelijmd, dus gereed om de afdruk op te nemen: drukken en doordringen, het is één en hetzelfde procédé.
Op een derde tafel ligt een stapeltje van dit papier. Soms gebruik ik het droog, maar meestal maak ik het eerst nat. Ik heb daar een dik penseel voor nodig, een soort slechtkwast, en verder een emmer water binnen mijn bereik. Alles dient goed te worden voorbereid, met het oog op de mogelijkheid vlug te kunnen handelen, wanneer het werk eenmaal op gang is. Men zal zien dat het zijn nut kan hebben zeer snel in te grijpen.
Over mijn rhodoïdplaat strijk ik een gelijkmatige laag inkt. Ik doe dit met een fijn, vier vingers breed, zachtharig penseel, van eekhorenhaar, geloof ik, die wel een glansspalter genoemd wordt. Alleen om eens te kijken kan ik er dan wat kleinigheden op strooien. In de eerste reeks van dit werk, eind 1953 (de tweede ontstond te Vence, begin 1955 en de derde heeft nu plaats en motiveert dit verslag), gebruikte ik hiervoor aanvankelijk snippers uit de naaikamer van mijn vrouw, draadjes en ander, met stof vermengd, afval, daarna ook verschillende ingrediënten uit de keuken, zoals fijn zout, poedersuiker, griesmeel of tapioca. Be- | |
| |
paalde plantaardige bestanddelen, verkregen uit de groenten die ik 's morgens ging zoeken in de vuilnishopen van de Hallen, kwamen mij soms goed van pas. Later nam ik ook allerlei proeven met dorre bladeren, een paar handen vol grassprietjes en duizend-en-één andere dingen. Maar toen ik me ervan bewust werd dat de meest eenvoudige en onaanzienlijke middelen de meeste verrassingen opleveren, ging ik zonder al deze hulpmiddelen aan het werk. Hoogstens bestrooide ik een enkele keer mijn inkt met wat stof of zandkorreltjes. Ik heb er altijd van gehouden; het is een soort zwak van me, om uitsluitend de meest alledaagse materialen te verwerken, die waaraan men niet zo gauw denkt omdat ze te banaal zijn en ons te nabij staan en die ons nergens geschikt voor lijken. Met plezier verklaar ik dat mijn kunst een poging is om de waarden die in diskrediet geraakt zijn, weer in ere te herstellen. Daarbij komt dat ik voor deze grondstoffen, die zo veel voorkomen dat ze juist daardoor gewoonlijk aan onze blikken onttrokken blijven, meer belangstelling heb dan voor alle andere. De stem van het stof, de ziel van het stof, dat interesseert me dikwijls meer dan een bloem, een boom of een paard, omdat ik dat als vreemder aanvoel. Stof is iets dat zo anders is dan wij.
Alleen al dat ontbreken van elke bepaalde vorm... je zou in een boom willen veranderen, maar in stof veranderen - in iets dat zo continu is - lijkt me veel aantrekkelijker. Wat een ondervinding! Wat een informatie!
Men vergeve mij deze uitweiding. Intussen is de uitgesmeerde laag wat gedroogd. Een zekere verdamping van de inkt, een begin van opdrogen, zullen ons werk ten goede komen. Men mag er ook wel even overheen wapperen. Ik vergat nog te zeggen dat ik bijna altijd een beetje water in de inkt doe, omdat ik hem niet te dik wil hebben. Nu is het ogenblik gekomen om er een blad op te leggen, er even een paar keer met de vlakke hand op te drukken, het vlug weg te nemen en het op de grond te leggen.
De voorstelling is overdadig en rijk. Totaal onvoorzien. In een ogenblik is er een menigte vormen op het papier gekomen; er bleek een uitvoerige geheime boodschap in de zwarte saus te zitten, die we straks wel zullen ontcijferen. De tijd dringt. Het op- | |
| |
drogen gaat nu sneller. Vlug een ander vel, even drukken met de handen, deze keer misschien wat langer, en een nieuwe boodschap, heel anders dan de vorige, valt er naast op de vloer. Op weg naar een hele stapel in grote haast! Een derde die haast niets op de andere lijkt. Vlug nog eentje erbij! Niet droog meer, maar nu nat gemaakt - en daardoor gevoeliger - en kijk: een grijs beeld met fijne lijntjes erin; een ander, dat ook bevochtigd is, drukken we er stevig op, met beide handen, en het beeld is ditmaal subtiel en teder, op het punt om te vervloeien, maar het is nu niet het ogenblik om er lang naar te blijven kijken; we moeten zo te zien hard voortmaken.
Opnieuw veegt de spalter vol inkt over de plasticplaat en bedekt de kleine stofdeeltjes die we daarvóór op de uitgesmeerde laag hadden gestrooid. Eerst een vel papier - het zou beter zijn nog wat te wachten, maar we hebben geen geduld meer - om het teveel aan inkt weg te nemen en het zwarte oppervlak wat oneffener te maken - dan onmiddellijk een ander en vlug nog een; afwisselend een droog en een vochtig; de afdrukken liggen her en der over de grond, sommige fel kontrasterend, met grillige, witte, door lichtende kringen omgeven vormen (er komen halve tinten in, Joost mag weten hoe, die ongelooflijk goed uitvallen) - deze sterk getekende vormen, doen aan zeer bewogen wezens denken, of aan meteoren met een fantastisch lichteffect - de andere daarentegen, die nergens ook maar in de verte aan wezens doen denken, zijn dus niet bevolkt, vertonen niettemin rijk geornamenteerde oppervlakten zoals zeebodems, of zandwoestijnen, huiden, gronden, melkwegen, uitbarstingen, wolkgevaarten, ontplofte vormen, pauweogen, sprookjeswerelden, het Heilige Slapen of een ritseling, zonderlinge dansen, expansies van onbekende gebieden. De koorts heeft ons nu te pakken, het atelier ligt zo bezaaid met papieren dat je geen voet meer kunt verzetten.
Werkelijk verbazingwekkend zijn al deze zo uiteenlopende verschijnselen die op mijn papier te voorschijn komen, terwijl dat toch steeds op dezelfde manier op dezelfde vormloze vlek inkt werd gelegd. Spel van het toeval? Neen. Wat het papier opneemt is reeds aanwezig, je zag het er alleen niet op. Nat of niet - maar
| |
| |
vooral nat - vangt het papier in een oogwenk een ganse krioelende wereld van feiten en toevalligheden op, die werkelijk bestaat, maar die het menselijk oog niet kan zien. En waarom kan het dat niet? Omdat alles te veranderlijk is, de toestanden zijn van te korte duur. Het gaat om een vloeiende - vloeibare massa, die in een zeer dunne laag uitgestreken is, en waarvan de werking niet ophoudt; een geheel leven komt er tot ontwikkeling rondom de kleine stofjes die we op de inkt gestrooid hadden; de verdamping begint als een derde element te werken; de aspekten die er uit voortvloeien veranderen honderdmaal per sekonde; en welke zijn deze aspekten? Dezelfde die de hele fysische wereld eveneens vertoont, in een meer of minder trage kadans: de wereld van de bergen en de landstreken, van de rotsen of van de huiden, van zeebodems of zandwoestijnen: dezelfde oorzaken, dezelfde gevolgen. Ook daar hebben zich vloeistoffen verspreid die door obstakels werden tegengewerkt, het opdrogen heeft er een rol bij gespeeld, en er hebben zich afdrukken gevormd, waar de onze op lijken. Wat zijn mijn hulpmiddelen - dus mijn inkt, een vloeistof die een fijn pigment meevoert, de stofjes die ik erop gooi, het drukken van mijn handen op het papier - anders dan middelen, ontleend aan de fysische natuur, die zichzelf overal herhaalt? Want er bestaat een sleutel tot de fysische mechanismen, zodanig dat wat zich afspeelt in een zandkorrel of in een waterdruppel precies hetzelfde te zien geeft - afgezien van het verschil in schaal en van de traagheid, die varieert - als dat wat zich afspeelt in een berg of in de oceaan. Als schilder ben ik ontdekkingsreiziger in de fysische wereld en een fervent zoeker naar deze sleutel. Er op belust, zoals naar ik meen elke schilder, misschien wel elke mens, dezelfde dans te dansen die heel de natuur danst, terwijl ik geen verkwikkender schouwspel ken dan aanwezig te zijn bij deze dans.
Ik beweer dat alle aspekten die zich in de fysische wereld voordoen (en natuurlijk omvat dit begrip tevens de ‘mentale wereld’) in al hun verscheidenheid - of het nu gaat om bergen of om gezichten, om zeestromingen of om vormen van wezens - schakels zijn van dezelfde keten en met dezelfde sleutel geopend kunnen worden. En daarom beweer ik dat de vormen van krijsende
| |
| |
vogels, die op mijn met inkt bevlekte blad te voorschijn komen, van dezelfde oorsprong zijn als die van de echte vogels, voor een deel althans een gemeenschappelijke herkomst hebben, en voor een deel ook echte vogels zijn, zoals ook de verschillende soorten bewegingen die ik in sommige van deze vlekken ontdek, een blik die hier en daar even oplicht, een lachend gezicht dat zich even schijnt te laten zien, het gevolg zijn van mechanismen die elders deze bewegingen, deze blik, deze lach voortbrengen, bijna echte bewegingen, echte blikken zijn, er in ieder geval de verwanten, of zo men wil: de homologen, de misgeboorten, de mislukte aspiraties. Ik beweer dat de mechanismen - die de vorming hebben bepaald van de figuur die ik ontwaar, met het uiterlijk van een verblufte man, met iets van een steigerend paard, dat zich nochtans op één voet schrap zet als een stokpaard en waarvan de bek zich misvormt tot ik weet niet wat voor iets vormloos en absurds - elementen bevatten die, in een andere kombinatie, in een andere tijd, op een ander plan, de gestalte voortbrachten van een man of van een paard, of die de man overbluften of het paard deden steigeren. Hoe kan men aan het toeval geloven? Elk feit heeft wel een oorzaak.
Maar aan het werk! Ik zal voor deze nieuwe seance een krant op mijn rhodoïd leggen en daarop de inkt strijken. Een paar kleine snippers, die door de opdrogende inkt aan de rhodoïd zijn blijven kleven, zijn onderaan de krant blijven zitten; maar dat geeft niet. Ik maak de zaak nooit zo zorgvuldig schoon. Ik houd ervan, dat een ganse, ongewilde, kleine wereld van resten zich in de loop van de handeling opbouwt. Niet te veel ingrijpen! Alleen heel lichte ingrepen. De krant gaat rimpelen als je er met inkt op kloddert; krantepapier kan niet veel hebben. Geeft niets, dan maar rimpels! Kijk eens hoe gretig het wordt opgezogen! Dit papier neemt goed op. Daarna levert het een eindeloze hoeveelheid af. Wat een hardnekkigheid! Reeksen gelijke afdrukken komen er te voorschijn, zeer complexe voorstellingen, op goed nat gemaakt papier, weer een, weer dezelfde! De prenten hebben een zeer fijne structuur, een beetje korrelig, maar zeer ontroerend, met sierlijke lijnen en toevallige strepen, op de plaatsen waar de
| |
| |
vouwen zaten. Je denkt onwillekeurig aan een lithografische steen, maar dat is een idiote steen! Een papegaai-steen! Terwijl hier het beeld veel levendiger is en geleidelijk anders wordt. O dierbaar krantepapier! Het is een materiaal waar ik een speciale liefde voor heb, omdat het zo doodgewoon is en geen waarde heeft, de adeldom ervan komt uit het hoge geslacht van het Alledaagse, het is de baron van het Versmade. Koppig! Het is koppig! Weer hetzelfde beeld! Ik had wat blekere afbeeldingen willen hebben! Ik verzwak nog eerder dan dat papier. Ik heb een idee: ik ga mijn blad tweemaal afdrukken, eenmaal in de breedte en eenmaal in de lengte. Een uitstekend idee! dat is weer eens iets geheel anders. Ik begin weer van voren af aan; de krant is onvermoeibaar; ik druk nu verscheidene keren af, in alle richtingen, en ik krijg allerlei soorten plattegronden of kaarten, topografieën, die me erg bevallen; ik maak er heel wat. Ik wil er een overvloed van hebben, uit het teveel zal ik een keus maken. Ik heb ze nodig om uit te knippen, om er montages mee te maken, en om te bewaren en te bestuderen. Eerlijk gezegd zou ik ze allemaal wel willen bewaren, in hun geheel, zoals ze zijn, de zuivere vruchten van het drukken zonder enige toevoeging - en ik zou ze ook allemaal willen hebben voor mijn montages. Daarom doe ik mijn best om er een groot aantal van te maken, zonder evenwel te kunnen nalaten, bij elke afdruk mijn werkwijze wat te veranderen, op zoek naar nieuwe verrassingen, zodat het moeilijk is om te beslissen welke ik op zal offeren. We zullen later wel zien. Voorlopig komt het er op aan een rijke oogst binnen te halen, en daar sloof ik me voor uit, in een koortsachtig tempo; ik werk sneller dan het opdroogt om nog een afbeelding te kunnen maken. De hele vloer is er mee bedekt, ik weet niet meer waar ik ze laten moet.
Weer nieuwe inkt erover. Ditmaal de krant in mijn handen verfrommelen tot een prop en daarna weer uitspreiden op de plaat. Oh! Een olifantshuid! Dat is een verrassing! Vlug nog eens doen! Weer een huid! Nog uitgesprokener! Een helemaal trillende huid! Hij wordt steeds anders van de ene afdruk op de andere, een foetushuid, een paddehuid, een dameshuid, een oudemannenhuid, alle soorten huiden komen uit de reeks te voorschijn. Het zit erg
| |
| |
mee, wat een mooie opbrengst! Nu komen de slakkehuiden, de schildpadhuiden! Vervolgens de huiden die schilferen; het lijkt of ze van domein willen veranderen. Boomhuiden! Ik kruis de afdrukken weer onder elkaar. Nu zijn het droge leemhuiden, daarna fijngenerfde bladeren, dan weer raadselachtige weefsels, huiden van wat? Sterrenmaterie? Huiden van gene zijde van het leven, formaties waar wij geen weet van hebben? Onechte huiden, gebruikte huiden, waanzinnige ontwerpen van huiden? Waar leven dergelijke wezens, waar worden zulke verhalen geschreven? Toch herken ik ze als werkelijkheden die ik al eens gezien heb, of waar ik een voorgevoel van heb of die ik op het punt sta te zien. Is het een ander aspekt, van de dingen die in overvloed aanwezig zijn, en dat men niet kan zien, dat men slechts kan vermoeden, en op die manier dat de openbaring ervan via een medium, dat veel gevoeliger is dan onze eigen organen, een hevig verlangen stilt dat wij hebben om met onze ogen de dingen, die ons omringen, te zien, - wij die er even begerig naar zijn hen in ons op te nemen als het vochtige, gulzig drinkende blad papier? Maken we er gebruik van als van een orgaan dat ons ontbreekt? Als een vuurtoren die een ogenblik op wonderbaarlijke wijze onze nacht verlicht? Of heb ik met mijn apparatuur die toch maar uit een eenvoudige inktlaag en vochtig papier bestaat, een zich doldraaiend mechanisme van de natuurlijke produktie in werking gesteld, heb ik soms een bepaalde hefboom overgehaald die het doldriftig maakt, verwarring sticht en hybridische monsters doet ontstaan, die hun gebieden overschrijden, een soort mandragoren? Het schouwspel overtreft de stoutste verwachtingen. Later zal ik ze wel op de muur prikken om al die geheimzinnige boodschappen op m'n gemak te bekijken. Op het ogenblik moet ik zonder ophouden doorgaan met melken, zolang die kostelijke zwarte melk stroomt.
Mijn blad popelt van verlangen om de afdruk op te nemen! Het is een soort koortsachtige haast die mij ook al bevangt. Zodra het blad op het inktpreparaat is gelegd, dat echter uitgeput schijnt te zijn, bloedarm, na zoveel afdrukken - komt gelijk het beeld te voorschijn, alsof het onder bedreiging werd opgeroepen. Ik voel me net als het witte blad en even begerig
| |
| |
naar de doordrenking. Dit drukt een stempel op mijn hele wezen. Ja, kijken is als het ware zichzelf onderdompelen. Ik doe er nieuwe inkt over.
Mijn krant is verscheurd. Ik heb de verspreide snippers op de tafel der verschijningen geworpen. Ze liggen gedeeltelijk over elkaar heen. Ik gooi er andere op, die ik eveneens verkreukel en bedek het geheel met inkt. Het krantepapier zuigt, als een echte nathals, de inkt op, het trekt er in zodra het is aangebracht. Er liggen nu verscheidene lagen van dit papier op mijn plaat; elke laag is min of meer gekreukeld, bobbelig en met inkt doortrokken; op elke laag ligt wel wat rommel waar ik niet op gelet heb; ik wil hier de natuur haar gang laten gaan zoals ze dat ergens anders ook doet, ik wil haar werkwijze tot de mijne maken.
Kijk eens aan, nu verschijnen er vreemde bosgezichten, tapijten van voortwoekerend onderhout, uitgestrooide takjes en naalden, onontwarbare verstrengelingen en gewriemel van wortels. Daarna krijgen we overtrekkende gassen en opstijgende dampen te zien. Behoort dit alles tot de fysische wereld? Komen er in de fysische wereld feiten voor van deze orde waarvan we niets zouden afweten en die mijn opvangapparaat in volle actie onderschept, zoals een projektiescherm hen in één slag opvangt? Geeft onze omgeving een doorlopende voorstelling van ongeweten krachten, waar we noch met het oog noch met het oor ook maar iets van opvangen - en waar we niettemin een vermoeden van hebben? Of zijn we soms samen met deze dubbelzinnige beelden verplaatst naar een bizar punt van ontvangst, waar zowel het stoffelijke universum als de wereld van de geestelijke werkelijkheid samenkomen, of waar zowel de toestand van de dingen als hun bewegingen langs een omweg worden opgevangen, en waarop de objecten en hun gebaren, de plaatsen vermengd met de tijd, met woeste kracht komen hameren, zoals de hagel tegen een venster striemt, maar nog steeds innig vermengd, zoals het was voordat de afromer de room van de wei heeft kunnen scheiden?
Ik breng opnieuw inkt aan. Het is moeilijk om het tempo van de opname te regelen. De in de inkt gedompelde laag kranten wordt soms lui. De afdrukken vervallen dan stuk voor stuk in
| |
| |
herhalingen. Hier heb ik bijvoorbeeld voor de achtste maal, met een merkwaardige hardnekkigheid, een stille vlakte, die door een lange kloof middendoor gesneden wordt. Het doet me denken aan die stranden die ik laatst kreeg - ik houd van die grote lege ruimten waar geen enkel obstakel, geen enkele lijn, een zin aan de wandeling verlenen, waar het gevoel voor richting opgeheven is, zoals het dat is op zee, in de sneeuwvlakten of in de grote woestijn! Ik kreeg voortdurend golvende terreinen, niet zo heel groot - een of ander kaal of met gras begroeid, heuvelachtig grensdomein in een bergland - zonder wegen, waar ik bijzonder verrukt over was; hoe deed ik dat toch? Ik kan het niet meer. Ik denk dat ik het blad toen direkt op de rhodoïdplaat drukte, zonder die dikke laag kranten en ik geloof ook dat ik het niet nat maakte. De plaat werd zelden afgewassen. Ze was bedekt met een laag droge inkt van onbepaalde dikte, waar korreltjes suiker, griesmeel of reepjes stof in vastzaten, waar ik in die tijd dikwijls gebruik van maakte. Onbekommerd streek ik de inkt er over uit. Maar toch - aangegrepen door het verlangen helemaal opnieuw te beginnen, wreef ik soms de rhodoïd schoon met een spons en ondertussen nam ik een paar afdrukken van de aldus gewassen plaat; op die manier kreeg ik dikwijls heel wonderlijke beelden, maar het blijft een gewaagde techniek.
Ik moet zeggen dat ik in die periode allerlei soorten min of meer gelijmd papier probeerde. De taal van deze afdrukken en de richting die het werk neemt wordt voor een zeer groot deel bepaald door het papier dat men gebruikt. Elk papier heeft zijn eigen karakter en toont zich in meer of mindere mate bereid om mij in mijn onderneming bij te staan. Ik gebruikte soms heel duur papier. Zelfs de kleur van de inkt verandert er op. De soorten die te veel opzuigen en zich als onbehouwen schrokops gedragen zijn niets waard.
Het is veel beter als hun een beetje geweld aangedaan wordt. Ik heb voor al mijn werk altijd liever wat weerbarstig materiaal gehad, omdat het me altijd toescheen dat er in een al te zachte en meegaande wereld niets goeds tot stand kan komen. Elke daad is het gevolg van tegenwerkende krachten. Als er geen tegengestelde polen zijn, die het elkaar moeilijk
| |
| |
maken, wordt er niets voortgebracht. Het gebruik dat ik van deze afdrukken denk te maken, of althans van een deel ervan, en dat, zoals ik verderop zal behandelen, bestaat uit uitknippen om daarna de fragmenten naar mijn eigen smaak weer aan elkaar te plakken, heeft mij ertoe gebracht - om te voorkomen dat mijn montages uit verschillende soorten papier bestaan - voor alle afdrukken nu dezelfde soort papier te nemen, dat ik in enorme hoeveelheden koop, verzot als ik ben op overvloed en verspilling.
Lezer, mijn verhaal verveelt u; deze inkt maakt u op den duur ongeduldig; u wenst in mijn epos meer aktie, meer afwisseling te vinden. En dit zwarte werk je duurt nu al zes volle dagen. Elke seance houdt me een paar uur bezig en aan het eind liggen er telkens een stuk of dertig prenten op de vloer uitgestald. Ik heb er nu al meer dan vijfhonderd. De meeste zijn vijftig bij zeventig centimeter; het wordt een hele stapel. Een bepaald aantal is dubbel zo groot, namelijk wanneer ik het hele vel heb gebruikt (dubbel raisinformaat) - maar in de regel halveer ik ze. Een paar zijn op een kleiner formaat gemaakt. En ondertussen begint u, lezer, van dit alles, dat u alleen maar een eindeloze herhaling toeschijnt, meer dan genoeg te krijgen, zoals dat een huisbakken zeeman kan overkomen, die na een week op zee alles beu is en naar de wal terugverlangt. U zou willen dat het thema veranderde, of dat op z'n minst de aandacht eens op iets anders werd gericht. Maar weer heb ik de tafel met inkt begoten, en de afdrukken die ik nu heb zien er uit als woelige, donkere wateren.
Zei ik niet dat het net een jacht was? Inderdaad, als ik eenmaal mijn kleine machine voor het produceren van landschappen en figuren in beweging heb gebracht, weet ik niet meer hoe de seance zich deze keer zal ontwikkelen, op welk onbekend terrein ik nu weer zal worden meegetroond, welke ontmoetingen ik vandaag zal hebben en welk soort wild er aan het eind van de dag op mijn vloer uitgestald zal zijn. Opwindend als een jacht dus. Hier stelt men ook vallen op, drijft het wild bijeen, jaagt het op, terwijl het dier ons verrast door uit een onverwachte hoek op te duiken. Denk eens aan de vruchteloze, hersenschimmige kant van al dat gejaagde zoeken van het ene eind van de wereld naar
| |
| |
het andere. Alles wat de wereld en zijn meest afgelegen streken kunnen opleveren, alles wat het leven en zijn meest onvoorziene omstandigheden kunnen voortbrengen, kunt u krijgen zonder dat u zich hoeft te verplaatsen, het ligt in overvloed binnen uw bereik, als u zich met hartstocht geeft aan een of andere bezigheid. Ons heelal is continu, een eenvormig brouwsel, één homogene zee waar je op de eerste de beste plaats je lepel in kunt steken. Zou u liever hebben dat ik op reis ging, bevriende lezer, dat ik u meenam naar gekke landen, u naar moskeeën bracht, naar pagoden, Perzische markten, tropische stromen, koraalbanken? Plaats uw geest nu toch eens tegenover de nietigheid van dimensies. Een dwaas vooroordeel, een boerenbedrog maakt dat u zich vergaapt aan een besneeuwde berg, aan een steile helling, aan tuinen met zeldzame planten, of eilanden met wuivende palmen. Schud het verschil in afmetingen eens door elkaar! Kijk eens onder uw voeten! Een spleet in de grond, een glinsterende kiezel, een polletje gras, wat platgetrapte scherfjes zijn minstens even goede onderwerpen voor bewondering en bejubeling. Betere! Want waar het op aan komt is niet, dat men na een lange vermoeiende reis eindelijk bij de als mooi bekend staande objekten komt, maar wel dat men tot inzicht komt zonder te hoeven reizen en trekken, en waar men zich ook bevindt, al lijkt het de meest steriele en doodse plaats, dat het overal wemelt van dingen, waar men zich nog veel sterker toe aangetrokken zou kunnen voelen. De wereld bestaat niet alleen uit een vlakke buitenkant. Graaf! De wereld bestaat uit lagen, het is een gebak van bladerdeeg. Onderzoek haar eens in de diepte, maar ga niet verder dan uw voeten en u zult eens wat zien! Figuurlijk gesproken, natuurlijk.
Hebben de grootste minnaars uit de geschiedenis nog iets méér gedaan dan paren, paren en nog eens paren? Wat doet u, bent u bankier? Altijd die bank! Is dat soms zo afwisselend? Wat doet u, bent u monnik? Benen gekruist en altijd aan de rozenkrans! De werelden en de dingen van de wereld stromen door uw rozenkrans. Niet eens nodig ze op te roepen. Funkties keren zichzelf om. Als een vloedgolf rolt de wereld aan op wie haar ontvlucht.
Wat mijn methode om de meest uiteenlopende aspekten van de
| |
| |
wereld naar mij - naar mijn inktlaag - toe te laten komen, onderscheidt (ook de lama hoog op de rotsen bereikt het met zijn eigen middelen), dat is dat er bij mij afbeeldingen van ontstaan. De verschijningen worden als het ware gefotografeerd.
Heb ik al verteld dat ik vroeger (verleden jaar), uit nieuwsgierigheid alle objekten die ik tegenkwam met mijn procédé onderzocht en dat ik overal om mijn huis liep met m'n potten inkt en stapels papier en afdrukken maakte van alles wat daarvoor in aanmerking kwam, op de grond, op muren en op stenen? Ik gebruikte hiervoor een druk-verstuiver die voor het bespuiten van bomen wordt gebruikt, en die ik met inkt had gevuld. Van mijn wandelingen buiten bracht ik allerlei elementen mee - voor het merendeel van botanische aard - om op mijn platen te leggen. Eens heb ik zelfs een grote zware staldeur laten aanslepen, een oud ding van slecht dennehout, totaal verweerd door zon en regen, om hem voor mijn druksels te gebruiken. Naderhand heb ik deze te drukke bezigheden, die me heel wat teleurstellingen bezorgden, opgegeven; de wind nam mijn bladen mee en de honden pisten erop. Maar vooral omdat ik merkte dat ik, zonder mijn drukkerij te verlaten en zonder enige andere hulp dan mijn naakte plaat, veel gemakkelijker afdrukken van rotsen, planten, gronden en muren kon krijgen, dan wanneer ik het papier op de voorwerpen zelf legde. Wonderlijk! Denk aan rotsen en het duurt niet lang of er komen rotsen op uw gruislaag te voorschijn! Worden je handen zonder dat je het beseft geleid door de subtiele kronkelingen van de wil, of is het zo dat je langzamerhand zo in de ban van de eigenaardige sfeer van dit werk bent geraakt en je te opgewonden bent om dwars door de twijfelachtige steunpunten heen te kunnen zien, zodat je vandaag rotsen ziet in een beeld waarin je gisteren misschien een lucht of een strand gezien zou hebben? Of is het zo dat onze machine die de elementen herschept ons iets openbaart, ons informaties geeft omtrent de grote onderlinge gelijkenis van de elementen, over hun gelijke samenstelling, onderhevig aan dezelfde bewegingswetten, over hun bereidheid om van het ene in het andere over te gaan? Leren de natuurkundigen van hun kant ons niet,
dat de samenstelling van
| |
| |
alle materie overal op de wereld ongeveer identiek is? Ik geloof zeker dat hier de sleutel tot deze kwestie ligt en dat dit de emotie verwekt die ons afdrukkenfabriekje bij ons teweegbrengt.
Ja, lach maar! Het lijkt u een goede grap! Lucht, vlees, wind, naakte aarde, dit alles transformeert zich? Geen duidelijk onderscheid tussen het een en het ander? Alles van dezelfde structuur, draaiend met dezelfde snelheid? En hij die dit beweert noemt zich een schilder? Hoe zal hij ooit iets kunnen schilderen met zulke gegevens, en hoe zullen wij er ooit iets in kunnen herkennen? Alles in hetzelfde bad? Een bad van visioenen, onderliggen, wederzijdse doordringing, opdrukken? Baden van alomtegenwoordigheid? Alles versmolten, tot een emulsie gemaakt, waarin de fysisch-stoffelijke feiten zich met projekties van symbolen en met geestelijke gezichtspunten vermengen? En niet alleen zouden de dingen zoals ze zijn zich daarin vertonen, of het aspekt dat hun door de ogen - of liever door de geest - op een gegeven ogenblik wordt toegekend, maar ook hun wording, hun streven? Of is het een wording die hen door de geest wordt toegeschreven?
Maar kijk, daar komt juist de ervaren botanicus Dereux uit Lyon. Hij heeft in zijn koffer, als een kostbaar geschenk, een uitgebreide verzameling planten voor me meegebracht. De planten zijn losjes op bladen papier bevestigd, daarna gedroogd onder een pers en op een overzichtelijke manier tentoongespreid. Het is het resultaat van een geduldige arbeid, waar hij zich deze laatste maanden uitvoerig aan heeft gewijd, opdat ik dit herbarium voor mijn proeven met drukwerk zou kunnen gebruiken.
En nu liggen al deze plantevormen dan op mijn inkttapijt. Ik had mijn vriend gevraagd alleen de meest algemene kruiden te verzamelen, want in tegenstelling tot de meeste mensen sta ik wantrouwend tegenover dingen die enigszins zeldzaam zijn en kan ik op elk gebied alleen maar door de allergewoonste dingen in verrukking gebracht worden. Zij die zochten naar de steen der wijzen hadden ongetwijfeld dezelfde voorliefde voor de meest verbreide dingen, want hun onderzoekingen hadden bij voorkeur betrekking op heel gewone grondstoffen zoals bloed of urine. Ik kan het gevoel niet van me afzetten, dat de dingen, die ons het
| |
| |
naaste zijn en ons voortdurend onder ogen komen, tevens de dingen zijn die te allen tijde het minst werden opgemerkt, dat ze het minst bekend zijn en dat, als men de sleutel tot de dingen zoekt, men juist in de dingen die er in overvloed zijn, de meeste kans heeft die sleutels te vinden. Waar was dat collier ook weer verstopt, dat men tegen dieven wilde beschermen? Goed zichtbaar, midden in de hoofdstraat. Daarom bevatten de herbaria van Dereux vooral bosjes ordinaire grassoorten en doodgewone onkruiden. Men zou mij kunnen tegenwerpen, dat, als de afdrukken die ik ervan maak zo vaag zijn en als ze de vorm zo verminken dat niemand ze erin herkent, ik net zo goed willekeurig andere planten, die me minder dierbaar zijn, zou kunnen gebruiken. Welnu, let wel, het gaat hier om een onderneming die meer om een bepaalde geesteshouding van de uitvoerder vraagt dan om iets anders; het gaat om een werk waarvan het welslagen vóór alles afhangt van een zeker forceren van het denken, een zeker warmlopen dat de gedachte beter geleidt, dat de ene soort ideeën gemakkelijker in de andere doet overgaan, dat alle categorieën van de geest doordringbaar maakt, zodat de stroom er zonder hinder door kan gaan, en laat mij daarom alstublieft mijn grasjes en mijn plukjes onkruid houden, mijn doodgewone planten, die juist door hun alledaagsheid een verwarmende uitwerking op mijn geest hebben. Voor mijn werk heb ik nu juist deze warmte, deze hoge temperatuur van de geest nodig.
Wat al te gehoorzaam in het begin, in een onbekookte haast, komen mijn plantjes hun levensgeschiedenis neerschrijven op de bladen die hun gegeven worden. Ik krijg beelden die nauwelijks meer van hen aan 't licht brengen dan dat wat de ogen, zonder de tolk van m'n hele systeem, gemakkelijk kunnen zien en dat is nu niet bepaald wat ik zoek. Zei ik ‘gehoorzaam’? Zei ik ‘hun levensgeschiedenis’? Dan heb ik me heel slecht uitgedrukt. De plantjes hebben in deze aflevering, die ik zeer ten onrechte gehoorzaam noemde, terwijl ze alleen maar bedrieglijk en belachelijk is, juist helemaal niet hun ware levensgeschiedenis als antwoord op mijn, natuurlijk te nadrukkelijke, uitnodiging verteld. Ze hebben me zien aankomen. Grassen of mensen en alles wat
| |
| |
bestaat, iedereen heeft een masker bij de hand als er lastige vragen beantwoord moeten worden, en gewoonlijk kennen we alleen maar dit masker. De waarheid is dat men er niet van houdt bekeken te worden; niets in deze wereld wenst bekeken te worden; iedereen trekt, zodra hij de blik voelt, zelfs voordat hij er door getroffen wordt, ogenblikkelijk het beschilderde gordijn dicht. Zo wordt de onbescheiden gluurder gefopt! Hij gaat weg met zijn geverfde gordijn in de waan dat hij iets heeft - maar hij heeft niets gezien, niets vermoed, van wat er achter het beestje zelf is. Je moet de knepen kennen, als je wilt dat het beestje zich laat zien en danst waar je bij staat, terwijl het zelf vergeet dat het bespied wordt. Daarvoor moet je zelf ook dansen; moet je zelf ook vergeten dat je het dier bespiedt, want alles op de wereld danst en doet niets anders dan dansen; leven en dansen zijn één; ja, uiteindelijk is ieder ding niets anders dan één bepaalde dans. Dansen is het mooie woord voor leven en alleen door zelf ook te dansen kan men alles, wat het ook is, leren kennen: men moet iets dansend benaderen. Wie dat niet begrijpt zal niemendal leren kennen. Alle ellende komt van slecht dansen - stijf dansen, te nadrukkelijk dansen, zichzelf zien dansen, niet vergeten dat men danst. Wie danst verdraagt geen blikken, en zeker niet die van zichzelf. Sokrates had moeten prediken niet dat men zichzelf moet kennen, maar wel dat men zichzelf moet vergeten.
Laten we dus slimmer te werk gaan. Deze eerste beelden hebben niets van de planten weten op te vangen. Tenminste niets van hun dans. We kunnen ze wel in de prullenmand gooien. Je moet er onverwachts boven op zitten. Je moet je toevlucht nemen tot geweld - in geen geval waarschuwen. Ik ga nog met veel te veel zorg te werk - en ik dacht nog wel dat ik het zo snel deed - met teveel zware en logge zorg; ik moet het veel vlugger doen en al die voorzorgen laten vallen: zoals de bliksem in een boom slaat. Mijn bladen liggen klaar, ik heb er dertig nat gemaakt. Vooruit, aan de slag! De een na de ander gaat over het inktveld en wordt in grote haast nog min of meer stevig aangedrukt door mijn vlakke handen; en daar liggen ze al over de grond. Ik vernieuw de inkt en beklodder ook de planten ermee. Ik verander vlug hun
| |
| |
plaats op het inkttapijt, of ik pak ze weg en dan neem ik hun spoor op: afdrukken van afdrukken. Ja zelfs zodra ik het blad eraf heb genomen druk ik het op een ander vel, ik maak kopieën van afdrukken. Ditmaal is het ritme versneld, tot een razend tempo opgevoerd. Ik houd niet eerder op voordat de inkt uitgewerkt is - het wordt al bleker en bleker en ik vang in allerijl de laatste stuiptrekkingen op - daarna is er niets, geen spoortje meer te bekennen: nu wordt het tijd mijn vangst eens te bekijken. De inkt droogt gelukkig heel snel.
Dag in dag uit wordt de ceremonie met meer of minder sukses herhaald. Elke nieuwe inktlaag veroorzaakt een eigen systeem van tekens en leidt tot een produktie van afbeeldingen die tot eenzelfde familie schijnen te behoren. Al naar het ogenblik vertonen de afdrukken onderling toch grote verschillen en stapelen de ene verrassing op de andere. Er zijn ook tijden van stilstand waarin ze op een merkwaardige wijze constant blijven; mijn inkttoestel functioneert dan met de koppigheid van een stempelkussen: zes, zeven, acht afdrukken - ik haast me, hen op te vangen - volgen elkaar, soms bijna geheel identiek en ik zou er zeker meer van kunnen maken als ik er niet eerder dan deze genoeg van kreeg. Ik doe er dan nog eens inkt op en de toon verandert meteen. Het komt wel voor dat ik wat krantesnippers, wat draadjes garen of korreltjes fijn zand op de plaat strooi, die naderhand verhogingen vormen in de opdrogende inkt; de laag waarop de nietige plantjes geworpen worden - ik varieer dikwijls hun opstelling en ik ververs ze steeds - voedt zich zodoende met verborgen bronnen, met oneffenheden die over het algemeen op een volkomen onvoorziene wijze meespelen - helemaal niet zoals je gedacht had en vooral niet als je het verwacht. Een bepaald element, waarvan de plotselinge verschijning op mijn afdrukken mij intrigeert, is afkomstig van een op die wijze aangebracht gruisje, dat op zijn kans wachtte.
Ik leg soms twee afdrukken op elkaar, of door de verse afdruk onmiddellijk opnieuw af te drukken, maar in een andere richting of door een oudere druk te gebruiken die me geschikt lijkt en die ik voor dat doel - bij elk geval weer anders - al dan niet bevoch- | |
| |
tig om hem wat paarlustiger te maken. In andere gevallen leg ik twee afdrukken naast elkaar in plaats van op elkaar op hetzelfde blad, zodat ze zich met elkaar verbinden en elkaar voortzetten.
De meest uiteenlopende dingen laten zich in mijn net vangen; dit moet ik nader toelichten. Nu vang ik bijvoorbeeld een troep ruiters, straks een theatraal bewogen wolkenstoet. Ik meen terloops te moeten wijzen op het zeer bewogen en dramatisch aandoend karakter waarmee de meeste beelden bezield zijn; het houdt ongetwijfeld verband met de jachtige bewegingen waartoe ik door deze techniek, waar een koortsachtige snelheid van handelen bij te pas komt, gedwongen word. Ik zal een luchtig dansje van een heester verschalken, sarabandes van slagschaduwen, mineraalkristallen, vogel-fossielen, zeebodems met wier en anemonen, en door de wind getekende zandvlakten. Maar vaker nog - en dan krijgt het spel eerst zijn volle betekenis - zijn het dubbelzinnigere werkelijkheden dan deze, feiten, die zowel bij het ene als bij het andere, zo van elkaar verschillende, register zouden kunnen behoren en die op een zeer aangrijpende wijze verduidelijken wat deze registers gemeen hebben, hoe toevallig en broos hun specifieke karakter eigenlijk is, dat steeds op het punt staat te veranderen. Een bepaalde prent lijkt evenzeer bereid om een doorploegde grond of een samengebalde, dreigende lucht weer te geven als een onweer of de dromerij van degene die er naar kijkt; het lijkt alsof zij tussen het een en het ander in staat. Sterker nog: tussen iets dat een uitgesproken fysisch karakter heeft zoals, laten we zeggen, een lommerrijke weg, en iets dat dat in veel mindere mate bezit, zoals de beweging van een windstoot, of zelfs nog minder: het verloop van een droom of een emotie. Het zijn deze verwarrende onzekerheden, deze aarzelingen tussen begrippen, waarvan wordt aangenomen dat ze totaal vreemd aan elkaar zijn en waarvan de op deze wijze plotseling aan het licht gebrachte sterke verwantschap (die zo formeel opgetekend wordt in een konkreet beeld) anders zelfs niet denkbaar leek, die het eigenlijke doel van mijn proeven uitmaken. Het gaat om een, laat ons zeggen,
filosofische behandeling, of een poëtische (dat is hetzelfde; filosofie is nooit iets anders geweest dan lood- | |
| |
zware poëzie) die bestaat uit het weer tot elkaar brengen van de verst uiteenliggende werkelijkheden, in een zeer manifeste en overtuigende vorm, en uit het uitlokken van alle verschuivingen hiervan van het ene vlak in het andere, van het ene rijk in een ander, zodat elke werkelijkheid op ieder ogenblik een ander kan worden, onverschillig welke. Mijn installatie werkt als een machine die de naam van de dingen opheft, die de afscheiding neerhaalt die de geest tussen de verschillende objekten opricht, tussen de verschillende systemen van objekten, tussen de verschillende samenstelsels van feiten en dingen en de verschillende vlakken van het denken, een machine die de hele orde, die de geest had ingesteld in het bouwwerk der verschijnselen, door elkaar gooit en met één slag alle gebaande wegen wegveegt, een machine die de rede een zware nederlaag toebrengt en die alle dingen weer hun plaats geeft in de dubbelzinnigheid en de wanorde.
Mijn kleine, in inkt verdronken, grassprietje wordt een boom, een spel van licht op de aarde, een fantastische wolk in de lucht, een draaikolk in het water, een ademtocht, een kreet, een blik. Alles vermengt zich, alles loopt door elkaar. Dit zijn de wonderen van mijn spel, waardoor het me zo buitengewoon boeit.
Eén van de begrippen, waarvan de gegrondheid door dit spel het meest in twijfel wordt getrokken, is dat wat we gewoonlijk een wezen noemen en dat wat het onderscheidt van een feit. Ik denk dat niemand zal ontkennen dat een vogel, een boom, een graspol, een wolk desnoods - toch allemaal dingen die van korte duur zijn en een min of meer veranderlijk uiterlijk hebben - wezens zijn. Dat stukjes van elementen - een sprietje uit de graspol, een blad van de boom - als wezens kunnen worden beschouwd, daar valt niets tegen in te brengen. En dat geldt ook voor een keisteen, een berg, een zandkorrel; niemand zal betwisten dat de adem des levens zowel in een mineraal als in een plant of een dier huist en wie daaraan twijfelt hoeft maar aan het veelvlakkige kristal te denken waar de rots met heel zijn wil naar toe streeft en wat hij ten slotte ook worden zal. Op die manier komen we er gemakkelijk toe - hoewel niet zonder een lichte aarzeling - ons begrip van wat het woord wezen behelst uit te breiden tot be- | |
| |
paalde elementen, die niet geïsoleerd zijn en goed opgesloten binnen hun contouren, zoals een blad van een boom of een kristal, maar die continu zijn en die geen vaste vorm, noch een vaste kwantiteit hebben, zoals steenkool, metaal en water. Maar wat te zeggen van het kortstondige en bewegende wezen - de golf die maar voor een ogenblik op het grote zeeoppervlak gevormd wordt: is dat een wezen? De kolk, die ontstaat op een punt waar de rivier minder diep is, is dat een wezen? Is het niet genoeg voor het bestaan van een wezen, dat er ergens een wil - ja zelfs een duistere en wankele wil - op een willekeurig punt van het levenloze verschijnt, al was het maar voor een zeer korte tijd? Is de schaduw van een wandelaar een wezen zoals de wandelaar zelf er een is? Zijn de stappen van de wandelaar of de wandeling zelf, zijn dat wezens?
Waar loopt de grens tussen het wel en niet recht hebben op de naam wezen? Als we er eenmaal toe overgaan deze weg in te slaan, zal weldra blijken - en de door onze afdrukken voortgebrachte beelden zullen dan in betekenis toenemen - dat de golf van de oceaan, de kolk in de rivier, wezens dus, die snel evolueren, zich snel transformeren en snel verdwijnen - zeker sneller dan het polletje gras of de menselijke persoon - niet alleen op het moment, dat hun ontwikkeling de grootste omvang heeft bereikt, het onderwerp van onze aandacht moeten zijn (dit is het ogenblik waarop hun eigen wil het hevigst op tegengestelde krachten stuit, want elk wezen wordt gevormd door een tegenwerkend streven) maar ook en vooral op het moment van hun ontstaan, zelfs vóórdat ze een duidelijk te onderscheiden vorm hebben aangenomen, als zij nog niet meer zijn dan een punt waarin zich een zwakke wil begint te concentreren. In deze eerste ochtendschemering van hun loopbaan ontroeren ze mij het meest, zelfs als ze dadelijk in hun groei belemmerd worden en weer uitgewist zijn voordat ze goed zichtbaar hebben kunnen worden. Dat aarde, lucht, elk willekeurig element, krioelt van dergelijke wilskernen, die onophoudelijk in groten getale op elk punt van het element opdoemen om plotseling uit te doven en iets verder weer te ontbranden, zoals men het licht eindeloos in het kabbelend water ziet flonkeren als de zon erin weerkaatst
| |
| |
wordt, dat het wezen - met een min of meer zwakke levenswil als een larf, - in zo'n onmetelijk aantal de materie bevolkt die wij voor levenloos hielden, dat de plaatsen die wij leeg waanden zo tintelen van leven als het hart van een grote stad - dat alles wordt ons tijdens onze proeven uitentreuren herhaald.
O, wat zijn we nu van het rechte pad van een technisch verslag afgeweken om op de spookachtige wegen van de metafysica terecht te komen! Het was misschien beter geweest deze ideeën niet onder woorden te brengen - tenminste niet hier - maar wat kon ik anders doen? Wordt niet dit hele inktwerkje tot in de kleinste technische handgrepen bevloeid door het bloed der metafysica? En kan men zich trouwens nog een kunstvorm denken - met wat er in deze tijd wordt verwacht van kunst - waarbij niet de metafysische opvattingen van de kunstenaar in het geding worden gebracht? Wat zou de waarde zijn van een kunstwerk waarvan niet ieder klein onderdeeltje - het minste lijntje - in het grote geheel, in één slag heel de filosofie van de kunstenaar zou insluiten? De schilderkunst, een taal die zoveel rijker en genuanceerder is dan die van het geschreven woord, een geconcentreerde taal, waarmee alles zeer snel kan worden uitgedrukt, een volle taal waarmee de meest uiteenlopende (ja zelfs tegenstrijdige) gedachten in één enkel beeld kunnen worden gezegd, deze kunst is stellig een uitdrukkingswijze die het best in staat is de filosofie weer te geven zonder haar al te veel te verarmen of te verdraaien, mits men er een beetje mee weet om te gaan; en daarom doe ik er verkeerd aan - ik houd er dan ook meteen mee op - in deze gebieden door te dringen met zulk ongeschikt schoeisel aan mijn voeten als dat van deze woordenrijke verhandeling. Terug naar ons drukkerijtje.
Ik kan niet ontkennen dat de verkregen beelden me meer plezier bezorgen wanneer ze twijfelachtiger zijn, wanneer de door het netwerk van vlekken gesuggereerde voorwerpen dubbelzinniger zijn. Dit effect van dubbelzinnigheid wordt zeer zeker nog verhoogd door de overvloed en de precisie van de fijne grafische details, waar de hier toegepaste stempeltechniek in uitblinkt. Zulk een weelde aan details brengt de geest ertoe het bestaan der objekten (of feiten, of wezens) die in het beeld, hoe vormloos
| |
| |
ook, worden opgeroepen, voor onbetwistbaar te houden. Hetzelfde effect van dubbelzinnigheid wordt nog versterkt door het uitermate dwingend karakter der lijnen, dat waarschijnlijk te danken is aan het vlugge en bruuske van mijn techniek. Zonder enige twijfel worden de meeste afdrukken bezield door een onstuimige beweging, zoals die van de bliksem in een onweersnacht (deze beweging geeft de beelden in mijn ogen een lyrisch karakter en heeft een opwindend effect op mij) en het gevoel van verwarring, dat van het onzekere karakter der beschreven objekten uitgaat, wordt er in hoge mate door versterkt.
De ongedwongen en zelfverzekerde wijze, waarop de dingen zich aftekenen, overtuigt ons ervan dat de afgebeelde objekten (ondanks hun vorm die toch ook weer zo onduidelijk is) zonder enige twijfel bestaan. Het bewijst hun aanwezigheid als een vaststaand gegeven, dat ons meer en meer perplex doet staan tegenover het raadsel van hun werkelijke zijn. We ervaren zelfs iets dat bij nader inzien enigszins zonderling lijkt; namelijk dat hun aanwezigheid aan hun natuur voorafgaat, dat deze aanwezigheid van meer belang is dan hun eigenlijke natuur.
Inderdaad kan men zich afvragen of het eigenlijk wel objekten zijn - bezielde objekten, zou men zeggen bij het zien van hun grillige en dansende bewegingen - of slechts oneffenheden in het oppervlak, zoals kleine inzinkingen, voren of spleten, verrast in een onbekend stadium van hun wording. Ze zien er ook dikwijls meer uit als kogelbanen, die plotseling door het beeld schieten, dan als echte voorwerpen. Hoewel de aan het beeld toegeschreven voorstelling onbepaald is (al sta ik nu tegenover een stuk grond, een landschap, of tegenover een of ander element) toch krijg ik bij het bekijken van de prent sterk de indruk bij verrassing een afbeelding van geheime feiten, ongekende beginstadia van de wording der dingen, te betrappen. Ik heb het gevoel aanwezig te zijn bij een belangrijke openbaring, wat betreft hun innerlijk aspekt. Een illusie, dat gevoel? Goed, dan maar een illusie, maar die is in elk geval bij machte om mijn geest open te stellen - hij is het niet meer - voor zeer suggestieve vergezichten.
Ik geef toe dat de zeer speciale wijze van afdrukken die de beel- | |
| |
den op mijn papier vertonen (ik bedoel: het indrukwekkende uiterlijk van rechtstreekse, als het ware op heterdaad betrapte, stempelingen) zeer sterk op mij inwerkt. Ze hebben de allure van beelden die door de elementen zelf voortgebracht werden, rechtstreeks, zonder tussenkomst van een medium, de allure dus van een primordiaal-onmiddellijk beeld, dat vrij is van elke vervalsende bewerking, van elk begin van een interpretatie, volstrekt ruw, en ze hebben hetzelfde gezag dat de portretten heiligt, die kinderen van elkaar maken in de sneeuw of de afdrukken in het zand, achtergelaten door onbekende mensen of wilde dieren, en in het algemeen alles wat behoort tot het rijk der sporen, tot een rijk waar het fossiel koning is. Ik moet er, tussen haakjes, wel aan toe voegen dat ik misschien meer dan wie ook gevoelig ben voor verschijnselen waarbij alle menselijke tussenkomst uitgeschakeld is; dit is het gevolg van een zeer persoonlijke geestesgesteldheid, die me ertoe brengt, geheel in tegenstelling tot wat gewoonlijk gebeurt, aan het menselijk wezen minder intelligentie, minder kennis, minder macht dan aan andere wezens van de fysische wereld toe te kennen, ja zelfs minder dan aan diegenen die men gewoonlijk geneigd is buiten beschouwing te laten op dit gebied, zoals bijvoorbeeld planten of stenen. Ik kan me niet losmaken van de voortdurende indruk dat het bewustzijn, dit voorrecht waarop de mens zo trots is, alles verwatert, vervalst en verarmt, waar het tussenbeide komt, en ik voel me het zekerst van mijn zaak als het bewustzijn niet aanwezig schijnt te zijn. Ja, op elk gebied ben ik verzot op natuurlijkheid,
De waarde van deze ongerepte sporen wordt zeer zeker aangetast, zodra ik probeer, - iets waartoe ik dikwijls geneigd ben - het beeld een weinig te verrijken door middel van mijn penseel of, vooral, door delen van verschillende afdrukken, aan elkaar te zetten, zoals ik dat een tijdje geleden nog op grote schaal deed en waarover ik nu eigenlijk zou moeten spreken. Het bevalt me dan ook steeds beter om de eerste afdrukken in hun maagdelijke staat te laten en geen enkele retouchering aan te brengen, al zijn ze nog zo vaag en summier. Ik geloof zelfs dat ze me meer stof tot dromen geven wanneer ze vaag en summier zijn.
| |
| |
LE PIED DU MUR, 1955
| |
| |
BAIN DE PIED, 1954
| |
| |
CHEVALIER CAPARACONNÉ, 1954
| |
| |
LE PIN PARASOL, 1954
|
|